Beroep tegen inreisverbod in asielzaak mogelijk ook al is er nooit tegen afwijzing asiel geprocedeerd (uitspraak)
LJN: BW8710, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 12/15226 (rechtspraak.nl)
Datum uitspraak: 05-06-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
2. Onder verwijzing naar de overwegingen 3 tot en met 7 van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 mei 2012 in de zaak met nummer AWB 12/4390 (LJN: BW6762), is de rechtbank van oordeel dat tegen de beslissing inzake het inreisverbod geen bezwaar, doch rechtstreeks beroep openstaat.
De rechtbank is derhalve bevoegd van het beroep kennis te nemen.
3. In de namens eisers ingediende zienswijze is niet ingegaan op het voorgenomen inreisverbod. Gronden of bezwaren tegen het inreisverbod kunnen ook voor het overige niet uit de zienswijze worden afgeleid. Artikel 6:13 van de Awb bepaalt als volgt:
Geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb niet in de weg staat aan beoordeling van de gronden tegen het inreisverbod, aangezien deze bepaling slechts betrekking heeft op zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb en niet op zienswijzen als bedoeld in artikel 39 van de Vw 2000. Laatstgenoemde zienswijzen zijn niet gelijk te stellen met die, bedoeld in artikel 3:15 van de Awb.
5. Onder verwijzing naar de overwegingen 9 tot en met 17 van voormelde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 mei 2012 is de rechtbank voorts van oordeel dat de implementatie van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, correct is geschied wat betreft de individuele beoordeling van de duur van het inreisverbod. De rechtbank maakt de overwegingen in deze uitspraak tot de hare.
6. Nu namens eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] geen bijzondere individuele omstandigheden zijn gesteld, die hadden moeten leiden tot een inreisverbod van een kortere duur dan twee jaar, is hun beroep tegen het inreisverbod ongegrond.
7. Onder zaaknummer 12/15528 is, overigens buiten toedoen van de gemachtigde, een beroep geregistreerd, kennelijk gericht tegen een aan eiser [naam eiser 3] opgelegd reisverbod. Nu van een dergelijk inreisverbod geen sprake is, en de gronden tegen het inreisverbod ook zien op deze eiser, moet dit beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Datum uitspraak: 05-06-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
2. Onder verwijzing naar de overwegingen 3 tot en met 7 van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 mei 2012 in de zaak met nummer AWB 12/4390 (LJN: BW6762), is de rechtbank van oordeel dat tegen de beslissing inzake het inreisverbod geen bezwaar, doch rechtstreeks beroep openstaat.
De rechtbank is derhalve bevoegd van het beroep kennis te nemen.
3. In de namens eisers ingediende zienswijze is niet ingegaan op het voorgenomen inreisverbod. Gronden of bezwaren tegen het inreisverbod kunnen ook voor het overige niet uit de zienswijze worden afgeleid. Artikel 6:13 van de Awb bepaalt als volgt:
Geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb niet in de weg staat aan beoordeling van de gronden tegen het inreisverbod, aangezien deze bepaling slechts betrekking heeft op zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb en niet op zienswijzen als bedoeld in artikel 39 van de Vw 2000. Laatstgenoemde zienswijzen zijn niet gelijk te stellen met die, bedoeld in artikel 3:15 van de Awb.
5. Onder verwijzing naar de overwegingen 9 tot en met 17 van voormelde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 mei 2012 is de rechtbank voorts van oordeel dat de implementatie van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, correct is geschied wat betreft de individuele beoordeling van de duur van het inreisverbod. De rechtbank maakt de overwegingen in deze uitspraak tot de hare.
6. Nu namens eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] geen bijzondere individuele omstandigheden zijn gesteld, die hadden moeten leiden tot een inreisverbod van een kortere duur dan twee jaar, is hun beroep tegen het inreisverbod ongegrond.
7. Onder zaaknummer 12/15528 is, overigens buiten toedoen van de gemachtigde, een beroep geregistreerd, kennelijk gericht tegen een aan eiser [naam eiser 3] opgelegd reisverbod. Nu van een dergelijk inreisverbod geen sprake is, en de gronden tegen het inreisverbod ook zien op deze eiser, moet dit beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties