Datum uitspraak: 01-06-2012
Datum publicatie: 11-06-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: -
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
2.Overwegingen
(....)
2.2.In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de dossierstukken en de ter zitting onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 13 december 2011 in zaak nr. 11/37214 (LJN: BU8933) door de minister gegeven nadere toelichting, bij een actieve en volledige medewerking van de vreemdeling het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt.
2.2.1.In de door de minister vermelde uitspraak van 13 december 2011 is, voor zover thans van belang, overwogen dat de autoriteiten van Algerije op 19 oktober 2011 een laissez passer hebben toegezegd ten behoeve van een Algerijnse onderdaan die in het bezit was van een geboorteakte en had verklaard te willen terugkeren naar Algerije. Voorts is in die uitspraak overwogen dat op basis van die toezegging op 11 november 2011 daadwerkelijk een laissez passer is verstrekt en de betreffende vreemdeling hierop op 16 november 2011 is uitgezet naar Algerije.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat de op 11 november 2011 afgegeven laissez passer is verstrekt door de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije in Nederland aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V). Verder heeft de minister naar voren gebracht dat die vertegenwoordiging desgevraagd bereid is een
laissez passer aan de DT&V te verstrekken, mits de betreffende Algerijnse staatsburger verklaart vrijwillig te willen terugkeren. Indien de vreemdeling tijdens de presentatie op 28 maart 2012 bij de vertegenwoordiging van Algerije had verklaard dat hij vrijwillig wenst terug te keren, had die vertegenwoordiging een laissez passer aan de DT&V verstrekt. De vreemdeling kan worden verweten dat hij die verklaring niet heeft afgelegd, aldus de minister.
2.2.2.Bij uitspraak van 24 december 2010 in zaak nr. 201010538/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling overwogen dat in de bestaande situatie, waarin uitsluitend was gebleken van verstrekking van laissez passer aan de Internationale Organisatie voor Migratie, redelijkerwijs niet was te verwachten dat binnen afzienbare tijd kon worden overgegaan tot uitzetting van Algerijnse vreemdelingen naar Algerije met gebruikmaking van een daartoe door de Algerijnse autoriteiten afgegeven laissez passer.
2.2.3.Niet in geschil is dat de vreemdeling de Algerijnse nationaliteit heeft en over een kopie van zijn geboorteakte beschikt.
2.2.4.Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling van de vreemdeling worden verwacht dat hij, om uitzetting mogelijk te maken, actieve en volledige medewerking verleent.
2.2.5.Anders dan ten tijde van voormelde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2010 is thans gebleken dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije in Nederland desgevraagd bereid is laissez passer aan de DT&V te verstrekken, mits een Algerijnse vreemdeling bij die vertegenwoordiging verklaart vrijwillig te willen terugkeren. Voorts is gebleken dat uitzetting met een aan de DT&V verstrekte laissez passer heeft plaatsgevonden en dat die laissez passer was verstrekt ten behoeve van een vreemdeling die in het bezit was van een geboorteakte. Gelet hierop en nu de vreemdeling beschikt over een kopie van zijn geboorteakte, biedt de enkele stelling van de vreemdeling dat in zijn geval niet is te verwachten dat op korte termijn een laissez passer zal worden afgegeven, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij een actieve en volledige medewerking van de vreemdeling het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt.
De grief faalt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten