Geen gevaar bij terugkeer afgewezen Oeigoerse asielzoekers aangetoond volgens uitspraak Raad van State
LJN: BW7962, Raad van State , 201200257/1/V2
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 11-06-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: -
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
2.Overwegingen
2.1.Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.2.Voor zover de door de vreemdeling bij voormelde brief van 26 maart 2012 gevoegde stukken van vóór de aangevallen uitspraak dateren, heeft zij geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep had kunnen overleggen. Deze stukken kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. De stukken die van ná de aangevallen uitspraak dateren en waarvan de inhoud ziet op de periode van ná de aangevallen uitspraak, kunnen evenmin daarbij worden betrokken, nu de aangevallen uitspraak ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenweg 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend als object van hoger beroep is aangewezen. De informatie in de overige bij de brief van 26 maart 2012 gevoegde stukken kan evenmin bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Uit die stukken blijkt dat de gegeven informatie steunt op stukken uit de periode november 2004 tot en met november 2011. De vreemdeling heeft geen rechtens te honoreren verklaring gegeven waarom zij die informatie niet redelijkerwijs reeds in beroep bij de rechtbank had kunnen inbrengen.
2.3.In de grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de minister in het besluit van 26 november 2011 deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Volgens de vreemdeling heeft de voorzieningenrechter miskend dat uit het thematisch ambtsbericht inzake Xinjiang van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2011 (hierna: het thematisch ambtsbericht), de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 en de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 28 november 2011 volgt dat Oeigoeren die in het buitenland om asiel hebben verzocht, bij terugkeer naar China zullen worden beschuldigd van 'disloyalty to the motherland', en daarom een reëel risico lopen als vorenbedoeld. Voorts klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat uit de door haar overgelegde stukken over een andere Oeigoerse vreemdeling, aan wie de minister een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend, blijkt dat Oeigoeren die terugkeren uit Nederland in de belangstelling staan van de Chinese staatsveiligheidsdienst.
2.3.1.In het thematisch ambtsbericht is vermeld dat bij Amnesty International ten minste enkele gevallen bekend zijn waarin het vragen van asiel in het buitenland door de Chinese autoriteiten werd beschouwd als 'disloyalty to the motherland', hetgeen heeft geleid tot argwaan en onwelvoeglijk gedrag uitlopend op mishandeling. De autoriteiten zijn in dit verband volgens Amnesty International met name argwanend met betrekking tot Oeigoeren van wie bekend is dat zij in het buitenland om asiel hebben verzocht, in het bijzonder in Europa en Noord-Amerika waar Oeigoerse (mensenrechten)activisten actief zijn.
In de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 is vermeld dat niet alleen een daadwerkelijke asielaanvraag kan leiden tot ondervraging en arrestatie bij terugkeer naar China. Ook het vermoeden dat een Oeigoer om asiel heeft verzocht, bijvoorbeeld wanneer hij langere tijd in het buitenland heeft verbleven, is voldoende aanleiding voor de Chinese autoriteiten om deze persoon bij terugkeer te ondervragen. Bij gedwongen terugkeer naar China zullen Oeigoeren, bij het bekend worden van de asielaanvraag of indien het vermoeden bestaat dat in het buitenland asiel is verzocht, in de bijzondere negatieve belangstelling komen te staan van de Chinese autoriteiten en een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen, aldus de brief van Amnesty International. In de brief van VluchtelingenWerk Nederland wordt deze informatie onderschreven.
2.3.2.Ter zitting heeft de minister toegelicht dat uit voormelde stukken blijkt dat Oeigoeren die betrokken zijn geweest bij de onlusten in Xinjiang in juli 2009 of die anderszins politiek actief zijn geweest, bij terugkeer naar China in de bijzondere belangstelling van de Chinese autoriteiten staan. Volgens de minister blijkt daaruit echter niet dat Oeigoeren van wie bekend is dat zij in het buitenland om asiel hebben verzocht of die langere tijd in het buitenland hebben verbleven, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
2.3.3.Uit de hiervoor onder 2.3.1. weergegeven passages van de door de vreemdeling ingebrachte stukken volgt, anders dan zij betoogt, niet dat een Oeigoer die langere tijd in het buitenland heeft verbleven of van wie de autoriteiten er van op de hoogte zijn dat in het buitenland om asiel is verzocht, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken over een andere Oeigoerse vreemdeling kan dat evenmin worden afgeleid. Derhalve heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de minister in het besluit van 26 november 2011 deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
De grief faalt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 31-05-2012
Datum publicatie: 11-06-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: -
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
2.Overwegingen
2.1.Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.2.Voor zover de door de vreemdeling bij voormelde brief van 26 maart 2012 gevoegde stukken van vóór de aangevallen uitspraak dateren, heeft zij geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep had kunnen overleggen. Deze stukken kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. De stukken die van ná de aangevallen uitspraak dateren en waarvan de inhoud ziet op de periode van ná de aangevallen uitspraak, kunnen evenmin daarbij worden betrokken, nu de aangevallen uitspraak ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenweg 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend als object van hoger beroep is aangewezen. De informatie in de overige bij de brief van 26 maart 2012 gevoegde stukken kan evenmin bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Uit die stukken blijkt dat de gegeven informatie steunt op stukken uit de periode november 2004 tot en met november 2011. De vreemdeling heeft geen rechtens te honoreren verklaring gegeven waarom zij die informatie niet redelijkerwijs reeds in beroep bij de rechtbank had kunnen inbrengen.
2.3.In de grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de minister in het besluit van 26 november 2011 deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Volgens de vreemdeling heeft de voorzieningenrechter miskend dat uit het thematisch ambtsbericht inzake Xinjiang van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2011 (hierna: het thematisch ambtsbericht), de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 en de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 28 november 2011 volgt dat Oeigoeren die in het buitenland om asiel hebben verzocht, bij terugkeer naar China zullen worden beschuldigd van 'disloyalty to the motherland', en daarom een reëel risico lopen als vorenbedoeld. Voorts klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat uit de door haar overgelegde stukken over een andere Oeigoerse vreemdeling, aan wie de minister een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend, blijkt dat Oeigoeren die terugkeren uit Nederland in de belangstelling staan van de Chinese staatsveiligheidsdienst.
2.3.1.In het thematisch ambtsbericht is vermeld dat bij Amnesty International ten minste enkele gevallen bekend zijn waarin het vragen van asiel in het buitenland door de Chinese autoriteiten werd beschouwd als 'disloyalty to the motherland', hetgeen heeft geleid tot argwaan en onwelvoeglijk gedrag uitlopend op mishandeling. De autoriteiten zijn in dit verband volgens Amnesty International met name argwanend met betrekking tot Oeigoeren van wie bekend is dat zij in het buitenland om asiel hebben verzocht, in het bijzonder in Europa en Noord-Amerika waar Oeigoerse (mensenrechten)activisten actief zijn.
In de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 is vermeld dat niet alleen een daadwerkelijke asielaanvraag kan leiden tot ondervraging en arrestatie bij terugkeer naar China. Ook het vermoeden dat een Oeigoer om asiel heeft verzocht, bijvoorbeeld wanneer hij langere tijd in het buitenland heeft verbleven, is voldoende aanleiding voor de Chinese autoriteiten om deze persoon bij terugkeer te ondervragen. Bij gedwongen terugkeer naar China zullen Oeigoeren, bij het bekend worden van de asielaanvraag of indien het vermoeden bestaat dat in het buitenland asiel is verzocht, in de bijzondere negatieve belangstelling komen te staan van de Chinese autoriteiten en een verhoogd risico lopen om slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen, aldus de brief van Amnesty International. In de brief van VluchtelingenWerk Nederland wordt deze informatie onderschreven.
2.3.2.Ter zitting heeft de minister toegelicht dat uit voormelde stukken blijkt dat Oeigoeren die betrokken zijn geweest bij de onlusten in Xinjiang in juli 2009 of die anderszins politiek actief zijn geweest, bij terugkeer naar China in de bijzondere belangstelling van de Chinese autoriteiten staan. Volgens de minister blijkt daaruit echter niet dat Oeigoeren van wie bekend is dat zij in het buitenland om asiel hebben verzocht of die langere tijd in het buitenland hebben verbleven, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
2.3.3.Uit de hiervoor onder 2.3.1. weergegeven passages van de door de vreemdeling ingebrachte stukken volgt, anders dan zij betoogt, niet dat een Oeigoer die langere tijd in het buitenland heeft verbleven of van wie de autoriteiten er van op de hoogte zijn dat in het buitenland om asiel is verzocht, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken over een andere Oeigoerse vreemdeling kan dat evenmin worden afgeleid. Derhalve heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de minister in het besluit van 26 november 2011 deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
De grief faalt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties