05 augustus 2009

Bekeerde Iraniër (uitspraak)

LJN: BJ4350, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 08/24979 BEPTDN


Datum uitspraak: 30-04-2009
Datum publicatie: 04-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Beroep asiel Bekering in Nederland is aannemelijk gemaakt maar niet aannemelijk is dat eiseres persoonlijk problemen heeft gehad met Iraanse autoriteiten. Niet wordt voldaan aan individuele indicatie volgens verweerder. De rechtbank neemt als uitgangspunt de eerdere uitspraak rechtbank Arnhem. Relaas van eisers onvoldoende voor vluchtelingschap. Aan waarheidsgehalte verklaringen is echter niet getwijfeld. Daarmee staat vast dat de Inlichtingendienst tot drie keer toe bij haar is langs geweest. Hiermee is reeds voldaan aan individuele indicatie. Gering nader risico aanwezig. Problemen in land van herkomst onvoldoende voor vluchtelingschap maar in combinatie met bekering in Nederland voldoende voor kwalificatie vluchtelingenstatus of toelating 3 EVRM. Beroep gegrond.

Adverteren bij Daisycon


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 08/24979 BEPTDN

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 7 april 2009

inzake

[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1968, van Iraanse nationaliteit,
eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen [minderjarige A], geboren op [geboortedatum] 1992, en [minderjarige B], geboren op [geboortedatum] 1995, ook van Iraanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht,

tegen een besluit van

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.


Inleiding

1.1 Bij besluit van 16 juni 2008 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 19 juni 2006 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.

1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 3 februari 2009, waar eiseres en haar zoon in persoon zijn verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.


Overwegingen

2.1 Eiseres heeft op 19 oktober 1999 een asielaanvraag ingediend dat onder vigeur van de Vreemdelingenwet 1965 is behandeld. Verweerder heeft die asielaanvraag bij besluit van 24 maart 2000 niet ingewilligd en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Het daaropvolgende beroep van eiseres is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem op 23 juni 2003 (geregistreerd onder Awb 02/33679 en 02/33680) ongegrond verklaard, waarmee een einde is gekomen aan deze asielprocedure.

2.2 Eiseres heeft vervolgens op 16 maart 2004 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een tweede aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierop is door verweerder op 19 maart 2004 afwijzend beslist, waarbij verweerder onder toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verwezen naar de hiervoor genoemde eerdere afwijzende beschikking op de eerste asielaanvraag.
Eiseres heeft op 6 september 2005 een derde aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ook deze aanvraag is met toepassing van artikel 4:6 van de Awb niet-ingewilligd, waarbij is verwezen naar de eerste asielprocedure.

2.3 Thans ligt de vierde asielprocedure van eiseres voor. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) - onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, www.rechtspraak.nl LJN: BC9421- vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing.

2.4 Slechts indien en voor zover een vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.

2.5 De rechtbank stelt vast dat op 29 juli 2007 Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/15 (WBV 2007/15) in werking is getreden. Hiermee is het beleid voor (geboren, bekeerde en bekerende) christenen uit Iran gewijzigd.

2.6 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres hier te lande bekeerd is tot het christendom. Dit was verweerder reeds tijdens de eerste asielprocedure bekend en is in zoverre dan ook niet te beschouwen als een nieuw feit dan wel een veranderde omstandigheid. De beleidswijziging van 29 juli 2007 is echter wel een rechtens relevante wijziging van het recht. De rechtbank stelt dan ook vast dat de door eiseres op 19 juni 2006 ingediende aanvraag, anders dan de twee voorgaande asielaanvragen, niet kan worden beschouwd als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.

2.7 Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a en c, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.

2.8 Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel, voor zover hier van belang, worden verleend aan de vreemdeling die een verdragsvluchteling is of die aannemelijk heeft gemaakt gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.


2.9 Eiseres heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom en dat de situatie voor bekeerlingen uit Iran de laatste tijd ernstig is verslechterd. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres verschillende documenten overgelegd.

Adverteren bij Daisycon




De rechtbank overweegt als volgt.

2.10 Verweerder heeft in zijn beleid (WBV 2007/15), dat mede is gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van mei 2007, aangegeven dat een Iraanse moslim die is bekeerd tot het christendom te maken kan krijgen met dreigtelefoontjes of met problemen met (locale) overheden. Ook is bekend dat bekeerlingen moeilijkheden hebben ondervonden om rechtsbescherming of beroepsmogelijkheden te zoeken. Wanneer deze personen reeds om andere redenen dan de geloofsovertuiging in de negatieve belangstelling staan, kan de bekering voor de autoriteiten als verzwarende factor meewegen. Uit het ambtsbericht blijkt dat bekeringsactiviteiten verboden zijn in Iran. Repressie, intimidatie en arrestaties van christenen kunnen plaatsvinden als en sprake is van actieve bekering van moslims.
In het beleid is voorts neergelegd dat voor Iraanse vreemdelingen die in Nederland zijn bekeerd tot het christendom geldt dat zij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in aanmerking kunnen komen voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wanneer zij aannemelijk maken dat zij bekeerd zijn en dat zij al problemen in het land van herkomst hebben ondervonden om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.

2.11 Naar het oordeel van de rechtbank is dit onderdeel van het voornoemde beleid niet kennelijk onredelijk te achten.

2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de bekering in Nederland wel aannemelijk heeft gemaakt maar dat zij nimmer persoonlijke problemen heeft gehad met de Iraanse autoriteiten. Er is niet aan de zogenaamde individuele indicatie, die inhoud dat er al sprake moet zijn geweest van problemen met de autoriteiten in het land van herkomst, voldaan om op grond van het voornoemde beleid voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in aanmerking te komen.

2.13 De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt voor de beoordeling van het door eiseres gestelde dient in de onderhavige situatie te zijn hetgeen deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem in de evengenoemde uitspraak van 23 juni 2003 heeft overwogen. Deze uitspraak staat in rechte vast. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het asielrelaas van eiseres en haar echtgenoot onvoldoende zwaarwegend was voor vluchtelingschap. Eiseres heeft verklaard dat de Inlichtingendienst meermaals bij haar thuis is geweest, te weten op 17, 21 en 28 juli 1999. Aan deze verklaring is als zodanig door de rechtbank niet getwijfeld, zodat ervan wordt uitgegaan dat deze verklaring op waarheid berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee reeds voldaan aan de in het beleid opgenomen premisse dat er naast de bekering in Nederland sprake moet zijn van een (gering) nader individueel risico ten aanzien van eiseres. De problemen in het land van herkomst zijn op zichzelf weliswaar onvoldoende voor vluchtelingschap, maar kunnen in combinatie met de bekering in Nederland, worden aangemerkt als voldoende kwalificatie voor de vluchtelingenstatus dan wel mutatis mutandis voor toelating op grond van artikel 3 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

2.14 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de herhaalde bezoeken van de Inlichtingendienst aan eiseres niet kunnen worden gezien als de op grond van het beleid benodigde individuele indicatie. De enkele stelling dat de problemen van eiseres moeten worden gezien als algemeen maatschappelijke problemen volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft immers tot drie keer toe bezoek gehad van de Inlichtingendienst waarmee haar situatie zich in voldoende mate onderscheidt van die van anderen en haar problemen in voldoende mate zijn geïndividualiseerd.

2.15 Het beroep is dan ook gelet op het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:2 van de Awb en met het motiveringsbeginsel neergelegd in artikel 3:46 van de Awb. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen waarbij hij deze uitspraak in acht dient te nemen.

2.16 De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 322.
Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.


Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.


Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2009.


De griffier:
mr. M.E.C. Bakker

De rechter:
mr. H. Gorter


Bron: rechtspraak.nl


Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...