Nog geen zicht op uitzetting naar Somalie (uitspraak)
LJN: BJ5464, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 09/26998
Datum uitspraak: 11-08-2009
Datum publicatie: 18-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Somalië / Memorandum of Understanding (MOU) Somaliland / zicht op uitzetting.
Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat er een Memorandum of Understanding (MOU) tot stand is gekomen tussen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten van Somaliland, een gebied gelegen in het noorden van Somalië. Gelet op het betreffende MOU bestaat volgens verweerder de mogelijkheid om vreemdelingen waarvan de afkomst uit Somaliland vaststaat, gedwongen uit te zetten naar dit gebied. Gelet op de omstandigheid dat de Somalische afkomst van eiser niet in geschil is en de omstandigheid dat eiser niet vrijwillig wenst terug te keren naar Somalië, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de opgelegde maatregel van bewaring van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest. De stelling van verweerder dat het MOU er toe leidt dat gedwongen uitzetting naar Somaliland wel mogelijk is, kan door de rechtbank niet worden gevolgd nu deze stelling ter zitting uitdrukkelijk door eiser is bestreden, verweerder het MOU niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd en verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, anders dan de AbRS op 1 juli 2009 (zaaknummer 200902298/1, LJN: BJ1600) heeft geoordeeld, feitelijke uitzetting naar Somalië wel tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat vanaf de aanvang van de maatregel van bewaring onvoldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn, zodat de bewaring van eiser van meet af aan plaatsvond voor een ander doel dan zijn uitzetting. Het beroep is gegrond en de rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Beroep gegrond.
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Somalië / Memorandum of Understanding (MOU) Somaliland / zicht op uitzetting. Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat er een Memorandum of Understanding (MOU) tot stand is gekomen tussen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten van Somaliland, een gebied gelegen in het noorden van Somalië. Gelet op het betreffende MOU bestaat volgens verweerder de mogelijkheid om vreemdelingen waarvan de afkomst uit Somaliland vaststaat, gedwongen uit te zetten naar dit gebied. Gelet op de omstandigheid dat de Somalische afkomst van eiser niet in geschil is en de omstandigheid dat eiser niet vrijwillig wenst terug te keren naar Somalië, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de opgelegde maatregel van bewaring van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest. De stelling van verweerder dat het MOU er toe leidt dat gedwongen uitzetting naar Somaliland wel mogelijk is, kan door de rechtbank niet worden gevolgd nu deze stelling ter zitting uitdrukkelijk door eiser is bestreden, verweerder het MOU niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd en verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, anders dan de AbRS op 1 juli 2009 (zaaknummer 200902298/1, LJN: BJ1600) heeft geoordeeld, feitelijke uitzetting naar Somalië wel tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat vanaf de aanvang van de maatregel van bewaring onvoldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn, zodat de bewaring van eiser van meet af aan plaatsvond voor een ander doel dan zijn uitzetting. Het beroep is gegrond en de rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Beroep gegrond.
Datum uitspraak: 11-08-2009
Datum publicatie: 18-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Somalië / Memorandum of Understanding (MOU) Somaliland / zicht op uitzetting.
Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat er een Memorandum of Understanding (MOU) tot stand is gekomen tussen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten van Somaliland, een gebied gelegen in het noorden van Somalië. Gelet op het betreffende MOU bestaat volgens verweerder de mogelijkheid om vreemdelingen waarvan de afkomst uit Somaliland vaststaat, gedwongen uit te zetten naar dit gebied. Gelet op de omstandigheid dat de Somalische afkomst van eiser niet in geschil is en de omstandigheid dat eiser niet vrijwillig wenst terug te keren naar Somalië, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de opgelegde maatregel van bewaring van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest. De stelling van verweerder dat het MOU er toe leidt dat gedwongen uitzetting naar Somaliland wel mogelijk is, kan door de rechtbank niet worden gevolgd nu deze stelling ter zitting uitdrukkelijk door eiser is bestreden, verweerder het MOU niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd en verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, anders dan de AbRS op 1 juli 2009 (zaaknummer 200902298/1, LJN: BJ1600) heeft geoordeeld, feitelijke uitzetting naar Somalië wel tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat vanaf de aanvang van de maatregel van bewaring onvoldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn, zodat de bewaring van eiser van meet af aan plaatsvond voor een ander doel dan zijn uitzetting. Het beroep is gegrond en de rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Beroep gegrond.
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Somalië / Memorandum of Understanding (MOU) Somaliland / zicht op uitzetting. Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat er een Memorandum of Understanding (MOU) tot stand is gekomen tussen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten van Somaliland, een gebied gelegen in het noorden van Somalië. Gelet op het betreffende MOU bestaat volgens verweerder de mogelijkheid om vreemdelingen waarvan de afkomst uit Somaliland vaststaat, gedwongen uit te zetten naar dit gebied. Gelet op de omstandigheid dat de Somalische afkomst van eiser niet in geschil is en de omstandigheid dat eiser niet vrijwillig wenst terug te keren naar Somalië, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de opgelegde maatregel van bewaring van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest. De stelling van verweerder dat het MOU er toe leidt dat gedwongen uitzetting naar Somaliland wel mogelijk is, kan door de rechtbank niet worden gevolgd nu deze stelling ter zitting uitdrukkelijk door eiser is bestreden, verweerder het MOU niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd en verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, anders dan de AbRS op 1 juli 2009 (zaaknummer 200902298/1, LJN: BJ1600) heeft geoordeeld, feitelijke uitzetting naar Somalië wel tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat vanaf de aanvang van de maatregel van bewaring onvoldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn, zodat de bewaring van eiser van meet af aan plaatsvond voor een ander doel dan zijn uitzetting. Het beroep is gegrond en de rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Beroep gegrond.
Reacties