Richtlijn 2004/38/EG (verblijfsrichtlijn) en vreemdelingenbewaring (uitspraak ABRRvS)

LJN: BJ4395, Raad van State , 200903992/1/V3

Datum uitspraak: 24-07-2009
Datum publicatie: 03-08-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Richtlijn 2004/38/EG / gelegenheid Nederland te verlaten / verklaring geloofwaardig / bewaring onrechtmatig
Uit de hiervoor onder 2.2. vermelde bepalingen van de Richtlijn, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de echtgenoot een recht van toegang tot en verblijf gedurende maximaal drie maanden in België heeft en dat de vreemdeling, mits in het bezit van een geldig paspoort, het recht heeft hem daarbij te begeleiden of zich bij hem te voegen. Dat geen sprake is van de situatie dat echtgenoot en de vreemdeling, na legaal verblijf in een andere lidstaat van de EU, naar Nederland zijn teruggekeerd, is voor dit recht van de echtgenoot en de vreemdeling niet relevant. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in punt 61 van het arrest van 25 juli 2002 in zaak C-459/99 (MRAX, Jurispr. 2002, blz. I-6660; JV 2002/291), voor zover thans van belang, overwogen dat, indien een onderdaan van een derde land het bewijs kan leveren van de gezinsband en dus ook van zijn rechten ingevolge de communautaire rechtsorde, het ontbreken van een visum geen afbreuk kan doen aan deze rechten en zeker zijn terugwijzing aan de grens niet kan rechtvaardigen. Hieruit volgt, anders dan de staatssecretaris betoogt, dat het ontbreken van een visum niet betekent dat de toelating van de vreemdeling tot België niet gewaarborgd is. Aldus heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de Richtlijn, terecht overwogen dat voor de vreemdeling de gelegenheid bestond Nederland te verlaten. In zoverre faalt de grief. Dat de vreemdeling zich in het verleden niet heeft gehouden aan de op haar rustende vertrekplicht en geen gebruik heeft gemaakt van de haar aangeboden vertrekregeling, is op zichzelf geen grond om de verklaring van de vreemdeling dat zij thans naar België wenst te vertrekken niet voor waar te aanvaarden. De op haar rustende vertrekplicht en de haar aangeboden vertrekregeling waren op terugkeer naar Suriname gericht. Op 15 mei 2009, de dag van de inbewaringstelling, heeft de vreemdeling te kennen geven dat zij samen met haar echtgenoot naar België wenst te vertrekken om zich aldaar te vestigen en dat haar toelating tot dat land is gewaarborgd. Tijdens de behandeling ter zitting bij de rechtbank op 25 mei 2009 is dit voornemen aan de orde gekomen en heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar een brief van 29 april 2009 die de echtgenoot op die datum naar de gemachtigde van de vreemdeling heeft verzonden, de adresgegevens overgelegd waar zij in België zal gaan wonen. In het licht daarvan en nu door de staatssecretaris geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling afgelegde verklaring Nederland te willen verlaten, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat staatssecretaris die verklaring voor waar had moeten aanvaarden. Dat de vreemdeling de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden, is, anders dan de staatssecretaris betoogt, in dit kader niet relevant. De staatssecretaris klaagt evenwel terecht dat ten tijde van het opleggen van de maatregel nog geen grond bestond om toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. De vreemdeling heeft de enkele verklaring dat zij en haar echtgenoot naar België wensen te vertrekken eerst bij de rechtbank geconcretiseerd, zodat de rechtbank tot het oordeel kon komen dat deze voor waar moet worden aanvaard. Daarom is de maatregel van bewaring met ingang van 26 mei 2009, de datum van de aangevallen uitspraak, onrechtmatig geworden. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest. In zoverre slaagt de grief.





Uitspraak

200903992/1/V3.
Datum uitspraak: 24 juli 2009


Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK


Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2009 in zaak nr. 09/17835 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.


1. Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 26 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de vreemdeling ingevolge Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) de gelegenheid bestaat om naar België te vertrekken, zodat artikel 59, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in zoverre in de weg staat aan de inbewaringstelling.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat niet is gebleken van een situatie dat de vreemdeling en haar echtgenoot na legaal verblijf in een andere lidstaat van de Europese Unie (hierna: de EU) zijn teruggekeerd naar Nederland en dat zij daarom geen beroep kunnen doen op de bepalingen van de Richtlijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat de autoriteiten van België, als lidstaat van ontvangst, aan de vreemdeling een visum hebben verstrekt en aldus hebben ingestemd met de komst naar en het verblijf van de vreemdeling op hun grondgebied. Derhalve is de toelating tot België niet gewaarborgd, aldus de staatssecretaris.

2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn laten de lidstaten, onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, hebben burgers van de Unie het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van de lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.

Ingevolge het tweede lid is het eerste lid eveneens van toepassing ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen, en in het bezit zijn van een geldig paspoort.

Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling achterwege, zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

Volgens paragraaf A6/5.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, bestaat laatstgenoemde gelegenheid indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument en een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of geldige verblijfsvergunning voor dat land.

2.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling, van Surinaamse nationaliteit en derhalve onderdaan van een derde land, op 23 maart 2009 in het huwelijk is getreden met M.H. Rosalia (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot bezit de Nederlandse nationaliteit. Evenmin is in geschil dat de vreemdeling beschikt over een geldig, op haar naam gesteld, paspoort en dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.

2.3.1. Uit de hiervoor onder 2.2. vermelde bepalingen van de Richtlijn, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de echtgenoot een recht van toegang tot en verblijf gedurende maximaal drie maanden in België heeft en dat de vreemdeling, mits in het bezit van een geldig paspoort, het recht heeft hem daarbij te begeleiden of zich bij hem te voegen. Dat geen sprake is van de situatie dat echtgenoot en de vreemdeling, na legaal verblijf in een andere lidstaat van de EU, naar Nederland zijn teruggekeerd, is voor dit recht van de echtgenoot en de vreemdeling niet relevant.
Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in punt 61 van het arrest van 25 juli 2002 in zaak C-459/99 (MRAX, Jurispr. 2002, blz. I-6660; JV 2002/291), voor zover thans van belang, overwogen dat, indien een onderdaan van een derde land het bewijs kan leveren van de gezinsband en dus ook van zijn rechten ingevolge de communautaire rechtsorde, het ontbreken van een visum geen afbreuk kan doen aan deze rechten en zeker zijn terugwijzing aan de grens niet kan rechtvaardigen.
Hieruit volgt, anders dan de staatssecretaris betoogt, dat het ontbreken van een visum niet betekent dat de toelating van de vreemdeling tot België niet gewaarborgd is. Aldus heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de Richtlijn, terecht overwogen dat voor de vreemdeling de gelegenheid bestond Nederland te verlaten.
In zoverre faalt de grief.

2.4. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat hij de door de vreemdeling afgelegde verklaring Nederland te willen verlaten voor waar had moeten aanvaarden, heeft miskend dat die verklaring ongeloofwaardig moet worden geacht. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de vreemdeling zich vanaf 6 september 2006 niet aan de op haar rustende vertrekplicht heeft gehouden en dat zij, zoals volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2009, geen gebruik heeft gemaakt van de haar aangeboden vertrekregeling. Voorts heeft de vreemdeling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, eerst op de dag van de inbewaringstelling het voornemen tot haar vertrek naar België kenbaar gemaakt en eerst op de dag van de behandeling ter zitting in beroep concrete adresgegevens in België overgelegd. Daarom is volgens de staatssecretaris aannemelijk dat de vreemdeling niet voornemens was Nederland te verlaten en is terecht geen toepassing gegeven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Bovendien heeft de vreemdeling de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet bestreden, aldus de staatssecretaris.

2.4.1. Dat de vreemdeling zich in het verleden niet heeft gehouden aan de op haar rustende vertrekplicht en geen gebruik heeft gemaakt van de haar aangeboden vertrekregeling, is op zichzelf geen grond om de verklaring van de vreemdeling dat zij thans naar België wenst te vertrekken niet voor waar te aanvaarden. De op haar rustende vertrekplicht en de haar aangeboden vertrekregeling waren op terugkeer naar Suriname gericht.

2.4.2. Op 15 mei 2009, de dag van de inbewaringstelling, heeft de vreemdeling te kennen geven dat zij samen met haar echtgenoot naar België wenst te vertrekken om zich aldaar te vestigen en dat haar toelating tot dat land is gewaarborgd. Tijdens de behandeling ter zitting bij de rechtbank op 25 mei 2009 is dit voornemen aan de orde gekomen en heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar een brief van 29 april 2009 die de echtgenoot op die datum naar de gemachtigde van de vreemdeling heeft verzonden, de adresgegevens overgelegd waar zij in België zal gaan wonen.
In het licht daarvan en nu door de staatssecretaris geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling afgelegde verklaring Nederland te willen verlaten, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat staatssecretaris die verklaring voor waar had moeten aanvaarden. Dat de vreemdeling de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden, is, anders dan de staatssecretaris betoogt, in dit kader niet relevant.

2.4.3. De staatssecretaris klaagt evenwel terecht dat ten tijde van het opleggen van de maatregel nog geen grond bestond om toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. De vreemdeling heeft de enkele verklaring dat zij en haar echtgenoot naar België wensen te vertrekken eerst bij de rechtbank geconcretiseerd, zodat de rechtbank tot het oordeel kon komen dat deze voor waar moet worden aanvaard. Daarom is de maatregel van bewaring met ingang van 26 mei 2009, de datum van de aangevallen uitspraak, onrechtmatig geworden. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest.
In zoverre slaagt de grief.

2.5. Grief 2 mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.

2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarin de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geacht en de vreemdeling schadevergoeding is toegekend. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat, zoals hiervoor onder 2.4.3. is overwogen, de maatregel met ingang van 26 mei 2009 onrechtmatig is geworden. Nu de bewaring op die datum is opgeheven, bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2009 in zaak nr. 09/17835, voor zover daarin de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geacht en de vreemdeling schadevergoeding is toegekend;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.


w.g. Lubberdink
voorzitter

w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat


Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009


347-562.
Verzonden: 24 juli 2009

Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,


mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak

Reacties

Gart Adang zei…
Gelukkig is nu zowel bij de Raad van State als bij de vreemdelingenkamer Utrecht inmiddels het kwartje gevallen.

Helaas oordeelden beide instanties in een vergelijkbaar geval bij een Marokkaanse cliënt van mij in 2007 nog anders (200707960/1/V3 respectievelijk AWB 07/39293) evenals de voorzieningenrechter te Arnhem (AWB 07/39905).

Op grond van dezelfde redenering als die de Raad van State nu in haar oordeel zet ben ik van mening dat bij visumaanvragen van echtgenoten van Nederlanders voor een bezoek aan Nederland niet kan worden tegengeworpen dat de toelating tot een derde land niet is gewaarborgd (en daarmee sprake is van vestigingsgevaar).
Die toelating is op basis van Richtlijn 2004/38/EG en de juiste uitleg die de Raad van State nu aan artikel 5 (het inreisrecht) en art. 6 (verblijfsrecht van drie maanden) geeft in alle overige 26 lidstaten van de EU wel degelijk gewoon gewaarborgd.

Nu maar afwachten of de Raad van State zich in zo'n visumzaak bevoegd zal achten van het Hoger Beroep kennis te nemen.

Populaire posts van deze blog

Iraaks restaurant "Arbil" in Den Haag geopend

Wat is het verschil tussen lawyer en advocaat?

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

Salarisvereisten en de verblijfsvergunning op basis van de ICT-richtlijn

VACATURE: Regiomanager Friesland Vluchtelingenwerk Noord-Nederland

Zambrano en Dereci-arresten geven alleen verblijfsrecht als EU-onderdaan gedwongen moet vertrekken (uitspraak)

Het Nederlands - Amerikaans Vriendschapsverdrag mag dan verdwenen zijn in de Vc maar het geldt natuurlijk nog steeds.

drs King na faillissement weer aan de slag

VACATURE: Advocaat-stagiaire (Strafrecht/Vreemdelingenrecht) bij Dobosz Advocatuur in Zoetermeer