8. Bij uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling vervolgens
uitspraak gedaan op het door verweerder ingestelde hoger beroep. De
Afdeling heeft in die uitspraak het hoger beroep gegrond verklaard, de
uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats‘s-Hertogenbosch, van 14 december 2018 vernietigd en de zaak
teruggewezen naar de rechtbank en aangegeven dat de rechtbank het
oordeel van de Afdeling in deze
9. De Afdeling heeft in deze uitspraak het volgende overwogen.
3.2.
Het tweede
onderdeel van grief 2 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat
de staatssecretaris ten onrechte bij zijn standpunt heeft betrokken dat
het opmerkelijk is dat de vreemdeling in Nederland geen invulling heeft
gegeven aan zijn seksuele gerichtheid, terwijl hij heeft verklaard dat
na eventuele terugkeer in Afghanistan wel te willen doen. Omdat de
staatssecretaris in dit geval bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van
de gestelde seksuele gerichtheid van ondergeschikt belang heeft geacht
of de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid al dan niet in Nederland
heeft geuit en hij dit ook niet van de vreemdeling heeft verlangd, kan
dit onderdeel van de grief al niet slagen.(…)’
10. De rechtbank overweegt dat zij gelet op de uitspraak van de
Afdeling opnieuw een oordeel dient te geven over het bestreden besluit
van 25 oktober 2018 en daarbij het oordeel van de Afdeling over haar
eerdere uitspraak in acht dient te nemen. De Afdeling heeft hierbij
uitdrukkelijk verwezen naar artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder
b, van de Awb. In dit artikel is bepaald dat de hogerberoepsrechter de
zaak terug wijst naar de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft
behandeld indien “de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel
is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld”.
11. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in deze uitspraak
niet (aan de rechtbank) heeft uitgelegd wat deze “andere redenen” zijn.
De rechtbank stelt verder vast dat het tijdsverloop tussen de uitspraak
van de rechtbank, op 14 december 2018, en de uitspraak van de Afdeling,
op 8 juli 2020, aanzienlijk is.
Dit tijdsverloop brengt, naar het oordeel van de rechtbank, mee
dat door de zaak terug te wijzen de procedure in eerste aanleg
procedureel complex is geworden.
12. Eiser die op 9 februari 2018 kenbaar heeft gemaakt een
opvolgende asielaanvraag in te willen dienen is nu nog steeds in
afwachting van de beoordeling in eerste aanleg van deze aanvraag.
Doordat eiser wilde bewerkstelligen dat er zicht zou komen op een finaal
oordeel over deze aanvraag heeft hij een zogenaamde “beroep
niet-tijdig- procedure gestart.
Mede gelet op het beroep niet tijdig beslissen (NL20.9146)
heeft verweerder ondertussen (op grond van de uitspraak van de rechtbank
van 14 december 2018) op 20 mei 2020 een nieuw voornemen uitgebracht.
Op 13 juli 2020 is door verweerder een zienswijze op het tweede
voornemen ontvangen. In deze zienswijze heeft eiser aangeven dat hij
inmiddels is verwesterd en dat gelet op de recente
Afdelingsjurisprudentie de omstandigheid dat hij behoort tot de Hazara
ook risico’s bij terugkeer met zich brengt en dit ook beoordeeld moet
worden in deze asielprocedure. Omdat op 8 juli 2020 de Afdeling
uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep heeft verweerder aangegeven
vooralsnog geen nieuw besluit in deze tweede procedure te nemen. Dit
betekent dus dat ten tijde van het onderzoek ter zitting op 6 oktober
2020 er gelijktijdig twee procedures aanhangig zijn die betrekking
hebben op dezelfde aanvraag en hetzelfde relaas zoals dat naar voren is
gebracht in het gehoor opvolgende aanvraag van 19 oktober 2018. In de
tweede procedure heeft eiser gepersisteerd bij zijn relaas en twee
nieuwe asielmotieven aangevoerd maar in die procedure heeft verweerder
aan eiser te kennen gegeven geen besluit te zullen nemen.
13. De rechtbank heeft de complexe situatie die is ontstaan
door het tijdsverloop tussen de uitspraak van de rechtbank en de
uitspraak van de Afdeling met partijen besproken en gevraagd wat zij
beogen en wensen met deze procedure. Aan partijen is de vraag voorgelegd
of zij het wenselijk achten dat de rechtbank in de onderhavige
procedure alle argumenten over en weer die betrekking hebben op de
gestelde geaardheid en de nieuwe asielmotieven betrekt of dat zij wensen
dat alleen de eerste procedure en de uitspraak op het hoger beroep nu
aan de orde komen.
Met partijen is hierop afgesproken dat in de onderhavige
procedure uitsluitend het besluit van 25 oktober 2018 aan de orde komt
tot en met de beoordeling hiervan in de uitspraak van de Afdeling van 8
juli 2020. De argumenten uit het tweede voornemen en de zienswijze
hierop voor zover die betrekking hebben op de gestelde geaardheid
blijven buiten beschouwing. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat
eiser zal worden gehoord over zijn asielmotieven verwestering en het
behoren tot de Hazara voor zover het in deze procedure niet tot een
inwilliging komt. De rechtbank zal dan ook in deze uitspraak het besluit
van 25 oktober 2018 toetsen aan de hand van de gronden van 31 oktober
2018, de uitspraak van de rechtbank van 14 december 2018, de uitspraak
van de Afdeling van 8 juli 2020 en hetgeen is besproken ter zitting van 6
oktober 2020.
Toetsing van het besluit van 25 oktober 2018 met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020
14. Verweerder heeft naar aanleiding van het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
15. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag afgewezen omdat
eiser zijn homoseksuele gerichtheid en tevens zijn relatie met [naam] en
de hieruit voortgekomen problemen niet aannemelijk heeft gemaakt.
Overwegingen uit de uitspraak van 14 december 2018 die niet zijn aangetast.
16. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat alle
overwegingen in de uitspraak van 14 december 2018 van de rechtbank waar
niet tegen op is gekomen in hoger beroep thans niet meer ter toetsing
voorliggen. De rechtbank volgt dit niet omdat de Afdeling de hele
uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd en dus ook de overwegingen
waartegen niet is opgekomen. Dit laat evenwel onverlet dat de rechtbank,
nu er geen nieuwe motivering door verweerder is aangedragen voor zijn
besluit van 25 oktober 2018, tot dezelfde uitspraak komt voor zover het
deze overwegingen betreft. Dit betekent dat alle overwegingen behoudens
de overwegingen over de herkomst, leeftijd en de aanvraag voor de mvv,
integraal in deze uitspraak worden overgenomen.
In de uitspraak van 14 december 2018 is in rechtsoverweging 9
overwogen dat verweerder ten onrechte bij zijn standpunt heeft
overwogen dat eiser niet concreet heeft verklaard over hoe hij en [naam]
hun toekomst zagen en of zij over de consequenties van de ontdekking
van deze geaardheid hadden nagedacht.
In rechtsoverweging 11 is overwogen dat verweerder ten
onrechte bij zijn beoordeling heeft betrokken dat eiser verklaard zou
hebben dat hij na terugkeer naar Afghanistan zijn geaardheid wil uiten.
Ook de stelling van verweerder dat eiser in Nederland nog geen invulling
had gegeven aan zijn geaardheid is door de rechtbank niet gevolgd.
In rechtsoverweging 12 is bepaald dat verweerder ten onrechte
heeft tegengeworpen dat eiser geen belangenorganisaties kent in
Afghanistan die opkomen voor de rechten van homoseksuelen.
In rechtsoverweging 13 heeft de rechtbank overwogen dat
verweerder niet mag tegenwerpen dat eiser meer had moeten weten van de
situatie van de LHBT- gemeenschap en homorechten in Nederland. De
rechtbank komt in de onderhavige procedure tot dezelfde conclusie zodat
deze rechtsoverwegingen ook aan deze uitspraak ten grondslag liggen.
17. De rechtbank is opgedragen de uitspraak van de Afdeling in
acht te nemen. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de
Afdeling is overwogen dat de elementen herkomst en leeftijd niet in
rechte vast staan. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de
“leeftijd” en de “herkomst” van eiser niet als (afzonderlijk) elementen
heeft benoemd in zijn besluit. Voor zover verweerder de gestelde
leeftijd en gestelde herkomst niet aannemelijk acht heeft dan ook te
gelden dat dit niet betekent dat er sprake is van ongeloofwaardige
elementen, zodat zonder nadere motivering op dit punt niet valt in te
zien hoe dit een rol kan spelen bij de integrale beoordeling en weging
van de elementen.
18. Aan verweerder kan weliswaar worden toegegeven dat eiser
niets nieuws hierover heeft aangevoerd en verweerder daardoor, gelet op
de vorige procedure, ook in deze procedure heeft mogen vinden dat de
gestelde leeftijd en herkomst niet alsnog geloofwaardig zijn gemaakt.
Onvoldoende gemotiveerd is echter –wederom en nog steeds - waarom dit de
geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid op voorhand aantast zoals
is overwogen in rechtsoverweging 7 van de uitspraak van 14 december
2018. De Afdeling heeft overwogen dat verweerder nog meer tegenwerpingen
heeft geformuleerd. Dat is correct maar laat onverlet dat verweerder
overweegt dat het enkele niet aannemelijk kunnen maken van leeftijd en
herkomst het relaas dat eiser homoseksueel is regardeert, terwijl niet
is gemotiveerd waarom dit zo is. De rechtbank overweegt dat eiser
hiertegen opkomt en het enkele vermelden van verweerder zonder dit te
motiveren dus niet volstaat.
19. Verweerder overweegt in het voornemen dat ten aanzien van
de eerste procedure niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden
ten aanzien van de herkomst en leeftijd. Verweerder voegt hieraan in
het voornemen toe dat er twijfel blijf bestaan over waar eiser is
geboren en opgegroeid “waardoor op voorhand getwijfeld wordt aan het
thans naar voren gebrachte asielrelaas dat zich daar zou hebben
afgespeeld”. In het bestreden besluit is opgenomen dat hierdoor “op
voorhand ernstig wordt getwijfeld aan de actuele verklaringen van
betrokkenen”. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom in het voornemen
“twijfel” wordt aangenomen en in het besluit “ernstige twijfel”. Dit is
dan ook niet begrijpelijk en getuigt van een onzorgvuldige motivering.
20. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder niet heeft
overwogen dat de niet aannemelijk geachte gestelde leeftijd het
asielrelaas regardeert zodat de geloofwaardigheid van eisers
verklaringen dat hij homoseksueel is niet op voorhand is aangetast omdat
eiser zijn leeftijd niet aannemelijk heeft weten te maken. De rechtbank
verwijst overigens naar WI 2014/10 waarin het kader van de integrale
geloofwaardigheidsbeoordeling uiteen is gezet. In paragraaf 3.2.2 van WI
2014/10 is vermeld dat “moet worden getoetst of en in hoeverre bepaalde
zware omstandigheden de geloofwaardigheid van het volledige relaas
aantasten”. Blijkens de werkinstructie “betekent een integrale toets
echter niet dat de ongeloofwaardigheid van één element automatisch doorwerkt
naar andere elementen”. De rechtbank stelt vast dat, hoewel de gestelde
herkomst niet als element is geduid, de motivering waarom (ernstig)
wordt getwijfeld aan het asielrelaas niet begrijpelijk is. Eiser heeft
verklaard hoe en wanneer hij heeft ontdekt dat hij homoseksueel is en
wat dat betekent als je ergens woont en opgroeit waar dat niet is
toegestaan. Verweerder acht in ieder geval geloofwaardig dat eiser uit
Afghanistan komt zodat verweerder niet had kunnen tegenwerpen dat op
voorhand (ernstig) wordt getwijfeld aan de verklaringen over de seksuele
geaardheid vanwege de niet aannemelijk gemaakte herkomst. De
beroepsgrond van eiser dat verweerder hiermee in strijd met zijn
werkinstructie heeft gehandeld slaagt.
21. De Afdeling heeft overwogen dat verweerder ook de
geloofwaardigheid van de andere elementen zelfstandig heeft beoordeeld
en de grief slaagt omdat de rechtbank die beoordeling niet heeft
betrokken in de uitspraak.
De rechtbank overweegt dat wordt onderkend dat verweerder de
overige elementen ook heeft beoordeeld. De integrale
geloofwaardigheidsbeoordeling vergt echter dat alle elementen in
onderlinge samenhang worden beoordeeld. Als een element geloofwaardig
wordt bevonden dan kan dat ook de geloofwaardigheid van de andere
elementen raken. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat de
elementen die eiser niet aannemelijk kan maken alsnog geloofwaardig
kunnen worden bevonden doordat een ander element geloofwaardig is. Gelet
daarop dient verweerder eerste alle elementen op zichzelf en onbevangen
te beoordelen en daarna pas in onderlinge samenhang te wegen.
Verweerder heeft nu het element geaardheid beoordeeld maar hierbij
overwogen dat “op voorhand ernstig wordt getwijfeld aan de
geloofwaardigheid van de actuele verklaringen omdat deze betrekking
hebben op zijn ongeloofwaardig geachte herkomstgebied, alsmede zijn niet
aannemelijk geachte leeftijd”. De rechtbank heeft in de uitspraak van
14 december 2018 verweerder eerst opnieuw willen laten motiveren hoe de
geloofwaardigheidsbeoordeling uit zou vallen als de elementen
afzonderlijk zouden worden beoordeeld. De rechtbank heeft hier destijds
bij betrokken dat verweerder ter zitting, waar deze vraag uitvoerig is
besproken, heeft aangegeven dat de weging van de elementen niet kenbaar
is verricht en dat op dat moment niet was te overzien wat de uitkomst
van de geloofwaardigheidsbeoordeling zou zijn als verweerder met
inachtneming van deze uitspraak opnieuw zou moeten beslissen op de
asielaanvraag van eiser.
22. Verweerder had gelet op zijn werkinstructie over integrale
geloofwaardigheidsbeoordeling eerst de verklaringen over de geaardheid
moeten beoordelen als ware er geen twijfel over de gestelde herkomst en
leeftijd of ongeloofwaardig andere element. De rechtbank wijst hierbij
ook op de samenwerkingsplicht zoals verwoord in artikel 4 van de
Definitierichtlijn. Verweerder moet bovendien welwillend bezien of aan
eiser het voordeel van de twijfel kan en moet worden gegund. In deze
procedure heeft te gelden dat verweerder zich die mogelijkheid onthoudt
als hij aan het gestelde asielrelaas reeds op voorhand ernstig twijfelt
en dan pas de elementen afzonderlijk gaat beoordelen.
23. Als verweerder vervolgens tot de conclusie zou zijn gekomen
dat de geaardheid wel geloofwaardig is, had dit dus ook in positieve
zin de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde leeftijd en herkomst
kunnen beïnvloeden. Omdat verweerder de werkwijze zoals beschreven in
de werkinstructie niet heeft gevolgd, heeft verweerder zich de
mogelijkheid onthouden om meer gewicht toe te kennen aan de taskera en
de beoordeling hiervan door Bureau Documenten.
Na de terugwijzing heeft naar het oordeel van rechtbank nog
steeds te gelden dat verweerder niet heeft vastgesteld dat eiser in
strijd met de waarheid heeft verklaard over zijn herkomst en leeftijd.
Eiser heeft dit “slechts” nog steeds niet aannemelijk gemaakt. Eiser
heeft er hierbij terecht op gewezen dat hij steeds en vanaf zijn eerste
gehoor in zijn eerste procedure consistent heeft verklaard over zijn
leeftijd en dat Bureau Documenten op 13 februari 2017 in zijn verklaring
van onderzoek over het geboorte-identiteitsdocument heeft vermeld dat
“gelet op de ervaringen met soortgelijke documenten het document zeer
wel mogelijk echt is”. Tevens is vermeld dat niet kan worden vastgesteld
welke waarde er gehecht kan worden aan de aangetroffen radering. Bureau
Documenten heeft niet kunnen vaststellen of het document is opgemaakt
en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie en of het document
inhoudelijk juist is.
24. De rechtbank concludeert dat eiser niet alleen consistent
maar ook in overeenstemming met zijn door Bureau Documenten beoordeelde
taskera heeft verklaard. Bureau Documenten kan geen uitspraken doen over
de inhoud en of het bevoegd is opgemaakt en afgeven. De conclusie is
dus neutraal. Niet is na dit onderzoek, wat als een deskundigenbericht
moet worden aangemerkt, geconcludeerd dat het document niet echt of vals
is of dat de inhoud niet klopt of dat het niet bevoegd is opgemaakt of
afgeven.
Dit betekent dat verweerder niet kan tegenwerpen dat eiser
volhardt in zijn verklaring over zijn leeftijd. Eiser kan slechts deze
verklaring niet aannemelijk maken. Eiser hoeft dan ook geen afstand te
nemen van zijn verklaringen.
De rechtbank overweegt desondanks dat in deze procedure dient
te worden uitgegaan van de beoordeling van verweerder dat eiser zijn
leeftijd en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt omdat dit in een
eerdere procedure in rechte vast is komen te staan en eiser geen andere
argumenten of documenten heeft aangedragen.
Geaardheid en relatie met [naam] en de daaruit voortgekomen problemen
25. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de
beoordeling van zijn relaas dat hij homoseksueel is geen rekening heeft
gehouden met zijn leeftijd. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft
enkel overwogen dat de door eiser opgegeven leeftijd niet aannemelijk is
gemaakt en aan eiser daarom de geboortedatum [geboortedag] 1998 is
toegekend.
26. Ten aanzien van de leeftijd heeft te gelden dat ook indien
eiser zou zijn geboren op [geboortedag] 1998, verweerder wel
geloofwaardig acht dat eiser minderjarig was tijdens het gestelde
ontdekken van zijn geaardheid en zijn relatie met [naam] en de daaruit
voortvloeiende problemen.
27. Onder 3.2.2 van WI 2014/10 is vermeld dat bij de
geloofwaardigheidsbeoordeling rekening moet worden gehouden met
“verschonende omstandigheden” die een bepaald gebrek in de
geloofwaardigheid zouden kunnen verklaren. Hierbij zijn “leeftijd” en
“schaamte” expliciet genoemd als voorbeelden van dergelijke
omstandigheden. Verweerder heeft in het bestreden besluit op geen enkele
wijze aan deze passage in zijn werkinstructie gerefereerd en evenmin in
zijn besluit bij het formuleren van zijn tegenwerpingen –kenbaar-
betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij in zijn eerste procedure
niet over zijn geaardheid durfde te verklaren vanwege (onder meer)
schaamte. Verweerder mag uitgaan, gelet op deze eerste procedure, van de
door hem aan eiser toegekende geboortedatum, maar ook dan heeft te
gelden dat eiser minderjarig was ten tijde van de gestelde
gebeurtenissen. Weliswaar voorziet WI 2014/10 in instructies hoe moet
worden omgegaan met de omstandigheid dat een vreemdeling minderjarig is
ten tijde van de aanvraag en het gehoor hier te lande. Verweerder heeft
echter de handelwijze van eiser ten tijde van het gestelde relaas
beoordeeld en die gedragingen die eiser dus als minderjarige heeft
verricht als ongeloofwaardig beoordeeld en ook hierbij moet verweerder
–kenbaar- de minderjarigheid betrekken.
28. De verklaringen van eiser hebben betrekking op het
ontdekken van seksuele gevoelens en het aangaan van een eerste seksuele
relatie. Op geen enkele wijze heeft verweerder –kenbaar- betrokken dat
eiser minderjarig was bij het doormaken van deze gestelde ontwikkeling.
29. Verweerder heeft, daargelaten dat hij bij de
geloofwaardigheidsbeoordeling niet conform zijn eigen werkinstructie
heeft gehandeld, bij de beoordeling van het relaas op geen enkele wijze
gemotiveerd dat hij over kennis beschikt over het gedrag en de
handelwijze van minderjarigen die ontdekken dat ze homoseksueel zijn en
opgroeien in een omgeving waar het uiten van deze geaardheid niet wordt
geaccepteerd. Verweerder gaat hierbij uit van vooronderstellingen dat
een minderjarige in de leeftijd van 13-15 jaar zich laat leiden door
ratio in plaats van gevoelens en een risico-taxatie maakt bij de vraag
waar en wanneer hij seksuele handelingen verricht en hoe hij uit dat hij
gevoelens heeft die verderstrekkend zijn dan vriendschap. Eiser heeft
ook hier in de gronden van beroep terecht op gewezen en deze grond
slaagt dan ook.
30. De rechtbank overweegt verder dat eiser over zijn
geaardheid, zijn relatie en problemen consistent heeft verklaard. De
rode draad van zijn verklaringen is dat hij vanaf zijn zevende jaar veel
contact met een bepaalde klasgenoot had. Eiser heeft uitgelegd dat dit
kwam doordat hij werd gepest en uitgescholden omdat hij in de ogen van
zijn klasgenoten “vrouwelijk” zou zijn. Er was één klasgenoot die wel
met hem om wilde gaan en hem –als enige- ook bezocht toen hij ziek was.
Eiser legt met deze verklaringen uit hoe hij met deze jongen bevriend
raakte. Eiser heeft vervolgens verklaard dat ze steeds vaker met zijn
tweeën omgingen omdat ze allebei buiten de groep vielen. Eiser
beschrijft hiermee dat de vriendschap hechter werd omdat ze elkaar
dagelijks zagen. Eiser heeft ook verklaard dat op enig moment zijn
gevoelens overgingen van vriendschap naar een verliefdheid, dat [naam]
dat ook had en dat ze beiden dit op enig moment aan elkaar kenbaar
hebben gemaakt.
31. De verklaringen van eiser over zijn seksuele ontwikkeling
en de ontdekking van zijn seksuele identiteit dient verweerder opnieuw
te beoordelen waarbij het weinig relevant is wat de herkomst is.
Verweerder kan bij de gestelde relatie en de verklaringen van eiser waar
hij met [naam] gesprekken voerde en seksuele handelingen verrichtte
betrekken dat de herkomst niet aannemelijk is. Verweerder heeft echter,
ook in deze procedure, niet vastgesteld dat deze verklaringen in strijd
met de waarheid zijn. Bovendien kan verweerder de verklaringen over de
gestelde relatie ook beoordelen voor zover eiser heeft beschreven hoe de
ontwikkeling van een vriendschap naar een liefdesrelatie en seksuele
relatie is verlopen.
Verweerder dient hierbij kenbaar te motiveren dat eiser
minderjarig was ten tijde van het ontdekken van zijn gestelde seksuele
identiteit en het aangaan van een eerste relatie. Verweerder heeft
meerdere tegenwerpingen geformuleerd die zien op de handelwijze van
eiser. De rechtbank doelt op de tegenwerpingen dat niet geloofwaardig is
dat eiser als minderjarige zo onvoorzichtig handelde, dat hij geen
concrete toekomstplannen had als minderjarige, en dat hij zijn gevoelens
bij zijn eerste relatie niet diepgaander kan beschrijven. De rechtbank
stelt vast dat verweerder op geen enkele wijze motiveert waar hij deze
tegenwerpingen op baseert. Verweerder had zich rekenschap moeten geven
van de minderjarigheid van eiser en bij de
geloofwaardigheidsbeoordeling een gedragsdeskundige moeten betrekken als
hij zich op het standpunt stelt dat de gedragingen van eiser dermate
afwijken van zijn vooronderstelling over hoe een kind in Afghanistan
zich gedraagt als hij ontdekt dat hij homoseksueel is, als hij een
eerste relatie aangaat en of het reëel is om te verwachten dat een kind
op dat moment bij een eerste (homoseksuele) relatie bezig is met het
maken van toekomstplannen terwijl hij opgroeit in een land waar
homoseksualiteit een artikel 3 EVRM-vrees oplevert. Verweerder heeft bij
zijn beoordeling betrokken dat de verklaringen van eiser over de
overgang van een vriendschapsrelatie naar een liefdesrelatie slechts in
algemene bewoordingen zijn beschreven en eiser zijn gevoelens niet heeft
geconcretiseerd. Ook voor deze tegenwerping heeft te gelden dat
verweerder moet motiveren waarom hij op dit punt meer verwacht van eiser
die ten tijde van de ontmoeting met [naam] minderjarig was. Verweerder
heeft dit alles niet gedaan maar overweegt eenvoudigweg zelf en enkel op
basis van de verklaringen van eiser dat het relaas ongeloofwaardig is.
Dit volstaat niet en verweerder zal dit dus opnieuw moeten motiveren.
32. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser oppervlakkig en in
algemeenheden heeft verklaard over zijn gevoelens voor [naam] en zijn
relatie. Gemachtigde van eiser heeft er terecht op gewezen dat
verweerder de verklaringen van eiser op dit punt heeft opgenomen in het
voornemen maar dat hieruit niet valt op te maken waarom deze
verklaringen als niet concreet worden gekwalificeerd omdat dit niet
nader is gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt ook.
33. Verweerder heeft bij de overweging dat het niet
geloofwaardig is dat eiser het risico op betrapping zou nemen bij zijn
keuze om seksueel actief te zijn met [naam] niet betrokken dat eiser
destijds minderjarig was. Eiser wordt bovendien gevolgd in zijn argument
dat verweerder bij deze tegenwerping ook niet heeft betrokken dat eiser
heeft verklaard dat hij en [naam] deze relatie meerdere jaren verborgen
hebben weten te houden en zij steeds voorzichtig zijn geweest. Deze
beroepsgrond slaagt ook.
34. Verweerder heeft in het voornemen de verklaringen van eiser
over of hij of [naam] als eerste aangaf verderstrekkende gevoelens te
hebben als niet consistent benoemd. Ter zitting van 6 oktober 2020 heeft
verweerder aangegeven dat deze inconsistentie niet relevant is. De
rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder ten aanzien van de benoemde
elementen geen enkele tegenstrijdigheid heeft vastgesteld.
35. Verweerder heeft bij de beoordeling van het relaas
betrokken dat het ongeloofwaardig is dat eiser dacht dat
homoseksualiteit alleen in eigen dorp verboden zou zijn. De rechtbank
overweegt dat verweerder niet motiveert waarop hij baseert dat een kind
in Afghanistan kennis hiervan heeft, in ogenschouw nemend dat vragen
stellen en praten over homoseksualiteit in Afghanistan niet voor de hand
ligt om informatie hierover te verkrijgen. Ook deze tegenwerping kan
zonder nadere motivering, die in het tweede voornemen wel maar in deze
procedure niet aanwezig is, geen stand houden.
36. De rechtbank concludeert dat alle gronden die gericht zijn
tegen de tegenwerpingen die betrekking hebben op de gestelde
homoseksuele geaardheid slagen. Het besluit zal dan ook om deze reden
worden vernietigd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat dit
enkele element, als dit geloofwaardig wordt geacht reeds tot inwilliging
moet leiden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit element
niet geloofwaardig is en die discussie dus niet aan de orde is. De
rechtbank zal in ieder geval bepalen dat verweerder, indien hij de
afwijzing van de asielaanvraag wil handhaven, nader moet motiveren
waarom de verklaringen die eiser heeft afgelegd over wanneer hij zijn
geaardheid ontdekte en hoe hij daarmee is omgegaan ongeloofwaardig
worden geacht.
37. De rechtbank concludeert voorts dat alle gronden die
gericht zijn tegen het ongeloofwaardig achten van de relatie van eiser
met [naam] ook slagen.
De problemen die zijn voortgekomen uit de relatie met [naam]
38. Verweerder motiveert de ongeloofwaardigheid van de gestelde
problemen door te overwegen dat eiser in 2015 Afghanistan heeft
verlaten en de problemen dus niet hebben kunnen plaatsvinden op de door
eiser gestelde leeftijd. De rechtbank volgt dit niet gelet op wat
hiervoor reeds is overwogen over integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
en de omstandigheid dat eiser zijn gestelde leeftijd slechts niet
aannemelijk heeft gemaakt.
Eiser heeft in de zienswijze beargumenteerd waarom de
tegenwerping in het voornemen dat het opmerkelijk is dat eiser en [naam]
na de betrapping de vader van [naam] konden ontlopen niet deugdelijk is
gemotiveerd. In het besluit is hier niet op ingegaan zodat de rechtbank
er van uitgaat dat verweerder deze tegenwerping niet langer handhaaft.
39. Eiser heeft ten aanzien van de vlucht verklaard, en hier in
de gronden van beroep ook op gewezen, dat er slechts één route is naar
Kabul en hij en [naam] bang waren om te verdwalen. Verweerder heeft hier
niet verder inhoudelijk op gereageerd en evenmin gemotiveerd met
bijvoorbeeld geografische gegevens dat er meerdere vluchtwegen waren.
Eiser heeft er in de gronden van beroep bovendien ook terecht op gewezen
dat eiser niet heeft verklaard dat hij en [naam] wisten dat de politie
bij de controlepost op de hoogte was van de betrapping maar enkel dat
dit risico bestond. De gronden die hierop zien slagen ook. De rechtbank
betrekt hierbij tevens dat het niet aangaat om eerst in het bestreden
besluit, in reactie op de zienswijze, zonder nadere motivering te
overwegen dat eiser en [naam] zich hadden kunnen schuilhouden. De
rechtbank passeert deze overweging van verweerder omdat niet duidelijk
is hoe dit als tegenwerping kan gelden voor de keuze die eiser, die
minderjarig was, heeft gemaakt om te vluchten.
aanvraag mvv-nareis voor moeder en zus
40. De Afdeling heeft bij zijn uitspraak, waarbij de eerdere
uitspraak van de rechtbank is vernietigd, overwogen dat verweerder bij
zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele
gerichtheid niet ten onrechte heeft betrokken dat opmerkelijk is dat de
vreemdeling in 2016 een nareisaanvraag voor zijn moeder en zus heeft
ingediend, terwijl hij heeft verklaard dat zijn familie hem zal doden
als zij van zijn seksuele gerichtheid op de hoogte raken. Verweerder
heeft niet gemotiveerd in hoeverre de term “opmerkelijk” de
geloofwaardigheidsbeoordeling beïnvloedt en dat wordt evenmin duidelijk
uit de uitspraak van de Afdeling die wel overweegt dat verweerder de
handelwijze van eiser “opmerkelijk” mag vinden. Verweerder heeft volgens
de Afdeling terecht betoogd dat niet van belang is dat de familie van
de vreemdeling ten tijde van de nareis-aanvraag niet op de hoogte was
van zijn seksuele gerichtheid, maar dat het gaat om de gevolgen waar de
vreemdeling voor vreest als zijn familie daar op enig moment weet van
zou krijgen.
41. Het komt de rechtbank voor, zoals ook besproken ter zitting
in 2018 en in 2020, dat door deze mvv-aanvraag verweerder aanneemt dat
eiser hem heeft willen misleiden. Verweerder vindt de aanvraag immers
opmerkelijk omdat hij stelt te vrezen dat zijn moeder ontdekt dat hij
homoseksueel is. De Afdeling volgt deze redenering.
42. Deze redenering miskent echter deels de strekking van de
overweging van de rechtbank waar deze –gehonoreerde- grief betrekking op
heeft. De rechtbank overweegt dat de Afdeling de –onvolledige- uitleg
van verweerder over rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de
rechtbank van 14 december 2018 integraal heeft overgenomen en daarmee de
strekking van de overweging van de rechtbank ook (deels) niet heeft
onderkend.
43. De rechtbank heeft niet enkel overwogen dat de tegenwerping
van verweerder geen stand kan houden omdat ten tijde van de
mvv-aanvraag moeder nog niet op de hoogte was van de gestelde
geaardheid.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet de keuze en het
initiatief van eiser is geweest om te bezien of moeder naar Nederland
kon komen. Volwassenen van VWN hebben eiser, die toen minderjarig was,
niet gevraagd of hij een aanvraag wilde doen om zijn moeder naar
Nederland te laten komen. Eiser heeft aangegeven dat hij op dat moment
nog niet tegenover derden, anders dan [naam] , had uitgesproken dat hij
homoseksueel is onder meer omdat hij zich hiervoor schaamde.
De aanvraag van de mvv nareis, die juridisch kansloos is
gedurende een asielprocedure, is ongetwijfeld goed bedoeld van
vluchtelingewerk maar levert thans nagenoeg onoverkomelijke problemen op
voor eiser. Immers, indien verweerder veronderstelt dat sprake is van
misleiding, zal dit sterk wegen bij de beoordeling dat het relaas
gekwalificeerd wordt als ongeloofwaardig. Verweerder heeft tijdens de
zitting in 2018 de verklaring van eiser dat VWN de aanvraag heeft gedaan
en niet eiser zelf of zijn gemachtigde, na raadpleging van het digitale
systeem ter zitting bevestigd.
44. Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 heeft de rechtbank met
eiser besproken wat is overwogen door de Afdeling en dat naar het
oordeel van de rechtbank die overweging is gebaseerd op het niet
volledig onderkennen van de strekking van de rechtsoverweging van de
rechtbank.
De rechtbank heeft eiser wederom gevraagd waarom een mvv-nareis
aangevraagd is voor zijn moeder en zus terwijl hij stelt bang te zijn
voor de gevolgen als bekend wordt dat hij homoseksueel is. Eiser heeft
hierop verklaard dat VWN enkel heeft gevraagd of hij zijn moeder weer
wilde zien en dat hij daarop bevestigend heeft geantwoord.
45. De rechtbank overweegt dat verweerder tijdens de
behandeling van dit beroep in 2018 heeft aangegeven dat deze
tegenwerping niet zwaar weegt. Tijdens de behandeling van ditzelfde
beroep op 6 oktober 2020 heeft verweerder aangegeven dat deze
tegenwerping standhoudt omdat eiser tegen VWN had kunnen en moeten
zeggen dat hij niet wil dat deze mvv-aangevraagd wordt ingediend. De
rechtbank volgt dit niet. Eiser was ten tijde van deze aanvraag die
namens hem in Nederland is gedaan minderjarig. Daargelaten dat
verweerder niet heeft gesteld en onderbouwd dat eiser met beantwoording
van de vraag of hij zijn moeder wilde zien besefte dat er een
mvv-aanvraag werd gedaan, heeft verweerder niet gemotiveerd dat van een
minderjarige die bescherming vraagt in Nederland kan worden verwacht dat
hij meerderjarigen van VWN zegt dat hij het niet eens met de aangeboden
hulp. Verweerder had bij deze tegenwerping dus –kenbaar- moeten
betrekken dat de mvv-aanvraag, voor zover eiser hier al kennis van had,
niet door of op verzoek van eiser is gedaan, eiser op dat moment
minderjarig was en nog nooit met iemand anders dan met zijn enige
relatie had gesproken over zijn geaardheid. Door dit niet bij de
motivering te betrekken kan verweerder de omstandigheid dat VWN een
mvv-aanvraag indient om eiser met zijn moeder en zus te herenigen
terwijl eiser in de opvolgende procedure stelt voor hen te vrezen, niet
ten grondslag leggen aan het ongeloofwaardig achten van het relaas.
Verweerder heeft het aanvragen van de mvv gekwalificeerd als
“opmerkelijk”, maar zoals besproken ter zitting kan het niet anders dan
dat deze overweging de geloofwaardigheidsbeoordeling sterk kleurt omdat
hieruit blijkt dat verweerder veronderstelt dat eiser helemaal niet
vreest voor hereniging met zijn moeder en zus. De rechtbank overweegt
hierbij –ten overvloede en zoals ter zitting aangegeven- dat indien
eiser daadwerkelijk verweerder had willen misleiden door een
homoseksuele geaardheid voor te wenden, het voor de hand had gelegen dat
hij zich had vergewist van de mogelijkheden daartoe en aanstonds na het
in rechte vast komen te staan van de afwijzing van de eerste aanvraag
bij verweerder te kennen zou hebben gegeven dat hij een opvolgende
aanvraag wilde indienen. Hiervan is niet gebleken, in tegendeel, het is
gemachtigde van eiser, die eiser heeft geadviseerd om bij verweerder te
vertellen wat eiser uiteindelijk ook aan gemachtigde heeft verteld, te
weten dat hij homoseksueel is en daardoor vreest bij terugkeer.
46. Deze wijze van terugwijzen door de Afdeling stelt de
rechtbank voor een dilemma. De rechtbank is opgedragen de overwegingen
van de Afdeling met betrekking tot de door verweerder verrichte
geloofwaardigheidsbeoordeling over te nemen, terwijl wel tot een nieuwe
beoordeling van het beroep moet worden gekomen.
47. De rechtbank overweegt dat het in acht moeten nemen van een
dergelijke overweging van de Afdeling over de
geloofwaardigheidsbeoordeling, die naar het oordeel van de rechtbank de
strekking van de rechtbank-uitspraak deels miskent, de rechtbank niet in
staat stelt invulling te geven aan haar eigen rechtsprekende taak, de
rechtbank daarmee beperkt in het uitvoeren van de opdracht die de
rechtbank in eerste aanleg heeft en daarmee niet verenigbaar is. De
rechtbank kan dan ook, gelet op de concrete omstandigheden van dit
geval, niet anders dan de overweging van de Afdeling dat verweerder niet
ten onrechte bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken dat
er een mvv-aanvraag op naam van eiser gedurende de eerste procedure is
gedaan passeren. De rechtbank overweegt dan ook dat de beroepsgrond die
hierop ziet slaagt en dat deze tegenwerping dus ondanks de terugwijzing
door de Afdeling geen stand houdt.
Geïnspireerd door de film ‘The Trial of the Chicago 7’ kies ik voor juridisch activisme en deel ik de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2020.
Deze uitspraak, op een verzoek tot wijziging van de getroffen voorziening, heeft betrekking op een (nog steeds) minderjarige asielzoeker wiens asielaanvraag dateert van 26 februari 2017.
Quizvraag 1: Is in de uitspraak van 9 november 2020 het woord “minderjarig” of ‘kind’ terug te vinden?
Quizvraag 2: Wordt de staatssecretaris beschermd of beschermt de Afdeling haar eigen jurisprudentielijn?