ECLI:NL:RVS:2014:531
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 19-02-2014
- Datum publicatie 19-02-2014
- Zaaknummer 201304554/1/V6
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot de geslachtsnaam en voornamen of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker in zijn verzoek de minderjarige kinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voor zoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.
Volgens paragraaf 3.5.1 van de toelichting bij artikel 7 van de RWN, vermeld in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding), moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina's met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Volgens paragraaf 3.5.2 van de Handleiding is vrijstelling van het paspoortvereiste alleen mogelijk, indien de verzoeker in bewijsnood verkeert.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, gezien artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ten onrechte heeft overwogen dat toepassing van het in de Handleiding neergelegde beleid in dit geval niet onredelijk is. Volgens haar is het niet nodig dat [de dochter] een geldig buitenlands reisdocument overlegt ter staving van haar identiteit, nu de staatssecretaris haar identiteit aan de hand van haar Nederlandse geboorteakte kan vaststellen. Voor zover een paspoort nodig is om de nationaliteit van haar dochter te staven, wijst [appellante] erop dat [de dochter] - op 30 augustus 2006 te Amsterdam - staande een rechtsgeldig huwelijk van Iraakse onderdanen is geboren en aldus op grond van de Iraakse nationaliteitswetgeving de Iraakse nationaliteit heeft.
3.1. In het verweerschrift bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat een naturalisant zijn identiteit en nationaliteit uitsluitend kan aantonen aan de hand van een geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort. Omdat [de dochter] geen paspoort heeft overgelegd en er geen reden is om in het geval van - in Nederland geboren - minderjarigen van dit vereiste af te zien, komt zij niet voor medenaturalisatie in aanmerking, aldus de staatssecretaris.
3.2. Nu niet in geschil is dat [de dochter] niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel en evenmin staatloos is, moet zij volgens de Handleiding een geldig buitenlands paspoort overleggen.
3.3. Vaststaat dat de vader en [appellante] zijn genaturaliseerd tot Nederlander, en dat de staatssecretaris de identiteit van de vader en [appellante] en hun oorspronkelijke Iraakse nationaliteit heeft vastgesteld in hun onderscheiden naturalisatieprocedures. Voorts staat vast dat [de dochter] blijkens de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam opgemaakte akte van geboorte van 31 augustus 2006 als kind van [de vader] en [appellante] is geboren. Onbestreden is dat die geboorte plaatsvond staande het rechtsgeldige huwelijk van haar ouders. Het zich in het dossier bevindende uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam van 17 februari 2011 vermeldt als nationaliteit van [de dochter] de Iraakse nationaliteit.
3.4. In het licht van deze omstandigheden heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval heeft vastgehouden aan het vereiste dat een naturalisant een geldig buitenlands paspoort overlegt en niet van het in de Handleiding neergelegde beleid is afgeweken. De redelijke doelstelling van het beleid is immers dat een naturalisant het bewijs van zijn oorspronkelijke nationaliteit verschaft, zodat de staatssecretaris die kan vaststellen. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij dit aan de hand van hetgeen [appellante] heeft overgelegd niet zou kunnen. In het bijzonder heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd wat onder de gegeven omstandigheden de toegevoegde waarde is van een vergelijking van de in een geldig buitenlands paspoort voorkomende personalia met een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, als voormeld.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep alsnog gegrond worden verklaard en het besluit van 17 juli 2012 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Lees hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:531
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten