Posts tonen met het label paspoortvereiste. Alle posts tonen
Posts tonen met het label paspoortvereiste. Alle posts tonen

11 juni 2014

Paspoortvereiste bij naturalisatie en aantonen bewijsnood (uitspraak Raad van State)

In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.

Hier ging het om een Marokkaanse mevrouw die onder toezicht van Jeugdzorg stond en aannam dat haar moeder niet zou willen meewerken. Ze had een papier overgelegd van de Marokkaanse autoriteiten hier in Nederland dat die haar hier niet kenden maar haar moeder had ooit een paspoort gekregen bij de Marokkaanse ambassade in Spanje. Daar had ze echter niet geinformeerd. En ook niet gepoogd om via de Marokkaanse overheid aan een paspoort te komen omdat die Jeugdzorg niet erkennen als haar gemachtigde of vertegenwoordiger. De Raad van State zegt dat ze dat dan ook middels een advocaat had moeten doen. Blijkbaar was het later ook zo wel gelukt omdat - te laat want moet bij aanvraag en niet in hoger beroep - ze wel een kopie van een geldig paspoort heeft overgelegd. Dat ze in de procedure wel een geboortebewijs en GBA inschrijving had laten zien maakt het niet anders want "De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris in de door [appellant sub 2] gestelde omstandigheden dat zij in Nederland is geboren en haar geboorteakte heeft overgelegd terecht geen aanleiding heeft gezien om van de gestelde identiteit en nationaliteit uit te gaan. Anders dan [appellant sub 2] betoogt heeft de staatssecretaris betwist dat de nationaliteit van [appellant sub 2] is komen vast te staan. Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij, ten tijde van belang, twijfel had over de juistheid van de familienaam van de moeder van [appellant sub 2], [de moeder], aangezien de achternaam op de door [appellant sub 2] overgelegde kopie van het paspoort van de moeder anders luidt dan in de bij haar verzoek overgelegde geboorteakte. Derhalve dient het paspoort mede ter vaststelling van de identiteit van [appellant sub 2]."


ECLI:NL:RVS:2014:2087

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 11-06-2014
Datum publicatie 11-06-2014
Zaaknummer 201307440/1/V6
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant sub 2] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

De hele uitspraak vindt u hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2087



In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

23 februari 2014

Paspoorteis bij naturalisatie: in dit geval vraagt Raad van State zich af waarom NL toch een paspoort wil zien (uitspraak)

Vooral met de Pardonners wordt aan alle kanten betoogd dat er zou moeten worden afgezien van het paspoortvereiste en dat er maar gewoon Nederlandse paspoorten moeten worden opgemaakt op de naam van mensen die zeggen dat ze die persoon zijn. En dan wordt vervolgens gezegd dat Nederland heel onredelijk met paspoortvereisten opgaat. In deze zaak gaat het ook om het paspoortvereiste maar vraagt de Afdeling zich af wat dat paspoort hier dan voor meerwaarde zou hebben (Kind is hier geboren uit ouders die zijn genaturaliseerd)




ECLI:NL:RVS:2014:531

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 19-02-2014
Datum publicatie 19-02-2014
Zaaknummer 201304554/1/V6
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
 
 
 
2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) deelt het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend in deze verlening, indien dit in het besluit uitdrukkelijk is bepaald.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot de geslachtsnaam en voornamen of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker in zijn verzoek de minderjarige kinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voor zoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.
Volgens paragraaf 3.5.1 van de toelichting bij artikel 7 van de RWN, vermeld in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding), moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina's met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Volgens paragraaf 3.5.2 van de Handleiding is vrijstelling van het paspoortvereiste alleen mogelijk, indien de verzoeker in bewijsnood verkeert.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, gezien artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ten onrechte heeft overwogen dat toepassing van het in de Handleiding neergelegde beleid in dit geval niet onredelijk is. Volgens haar is het niet nodig dat [de dochter] een geldig buitenlands reisdocument overlegt ter staving van haar identiteit, nu de staatssecretaris haar identiteit aan de hand van haar Nederlandse geboorteakte kan vaststellen. Voor zover een paspoort nodig is om de nationaliteit van haar dochter te staven, wijst [appellante] erop dat [de dochter] - op 30 augustus 2006 te Amsterdam - staande een rechtsgeldig huwelijk van Iraakse onderdanen is geboren en aldus op grond van de Iraakse nationaliteitswetgeving de Iraakse nationaliteit heeft.
3.1. In het verweerschrift bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat een naturalisant zijn identiteit en nationaliteit uitsluitend kan aantonen aan de hand van een geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort. Omdat [de dochter] geen paspoort heeft overgelegd en er geen reden is om in het geval van - in Nederland geboren - minderjarigen van dit vereiste af te zien, komt zij niet voor medenaturalisatie in aanmerking, aldus de staatssecretaris.
3.2. Nu niet in geschil is dat [de dochter] niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel en evenmin staatloos is, moet zij volgens de Handleiding een geldig buitenlands paspoort overleggen.
3.3. Vaststaat dat de vader en [appellante] zijn genaturaliseerd tot Nederlander, en dat de staatssecretaris de identiteit van de vader en [appellante] en hun oorspronkelijke Iraakse nationaliteit heeft vastgesteld in hun onderscheiden naturalisatieprocedures. Voorts staat vast dat [de dochter] blijkens de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam opgemaakte akte van geboorte van 31 augustus 2006 als kind van [de vader] en [appellante] is geboren. Onbestreden is dat die geboorte plaatsvond staande het rechtsgeldige huwelijk van haar ouders. Het zich in het dossier bevindende uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam van 17 februari 2011 vermeldt als nationaliteit van [de dochter] de Iraakse nationaliteit.
3.4. In het licht van deze omstandigheden heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval heeft vastgehouden aan het vereiste dat een naturalisant een geldig buitenlands paspoort overlegt en niet van het in de Handleiding neergelegde beleid is afgeweken. De redelijke doelstelling van het beleid is immers dat een naturalisant het bewijs van zijn oorspronkelijke nationaliteit verschaft, zodat de staatssecretaris die kan vaststellen. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij dit aan de hand van hetgeen [appellante] heeft overgelegd niet zou kunnen. In het bijzonder heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd wat onder de gegeven omstandigheden de toegevoegde waarde is van een vergelijking van de in een geldig buitenlands paspoort voorkomende personalia met een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, als voormeld.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep alsnog gegrond worden verklaard en het besluit van 17 juli 2012 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

 Lees hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:531



In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

18 juli 2013

Raad van State verklaart hoger beroep Pardonner tegen afwijzing Nederlanderschap ongegrond (uitspraak)

ECLI:NL:RVS:2013:380

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 17-07-2013
Datum publicatie 17-07-2013
Zaaknummer 201300219/1/V6
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Rechtspraak.nl

Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) moet een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte overleggen.
Voorts moet een verzoeker volgens de Handleiding in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, tenzij hij met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is hem niet meer in het bezit kan stellen van een geldig buitenlands reisdocument.
Volgens de Handleiding stelt de staatssecretaris van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) vrij de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin die autoriteiten gemotiveerd aangeven waarom zij de desbetreffende verzoeker niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat hij de nationaliteit van [appellante] en haar minderjarige kind niet kan vaststellen. Niet in geschil is dat [appellante] bij het verzoek geen geldige buitenlandse paspoorten heeft overgelegd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tussen de Staat en [appellante] gesloten schikkingsovereenkomst van 18 april 2008 (hierna: de schikkingsovereenkomst) niet noopt tot vrijstelling van het vereiste om een geldig buitenlands paspoort over te leggen. [appellante] voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Staat en [appellante] hebben beoogd dat de gemaakte afspraken zich uitstrekken tot een eventuele toekomstige naturalisatieprocedure. De enkele ontkenning hiervan door de staatssecretaris maakt dat niet anders, nu het aan de staatssecretaris is om aan te tonen dat de schikkingsovereenkomst niet die strekking heeft, aldus [appellante].
4.1. De gemachtigde van de Staat heeft de op 18 april 2008 gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd in een brief aan de gemachtigde van [appellante] van 19 mei 2008. Daarin staat dat [appellante] en de Staat, ter beslechting van de bestaande geschillen en ter beëindiging van alle procedures, zijn overeengekomen dat de IND [appellante] zo goed mogelijk zal helpen bij het verkrijgen van een reisdocument bij de gemeente Leiden. Hieruit is op geen enkele wijze af te leiden dat [appellante] - in enige procedure - is vrijgesteld van het paspoortvereiste. Daar komt bij dat [appellante] het verzoek ten tijde van het sluiten van de schikkingsovereenkomst nog niet had ingediend en dit dus geen geschil is dat de Staat en [appellante] aldus hebben beoogd te beslechten. [appellante] heeft - naast voormelde brief van 19 mei 2008 - bij het verzoek voorts een aan haar gemachtigde gerichte brief van de IND van 18 april 2008 overgelegd. Daarin staat weliswaar dat [appellante] wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste, maar ook daaruit is niet af te leiden dat die vrijstelling ook geldt voor een eventuele toekomstige naturalisatieprocedure.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte afspraken ook betrekking hebben op het verzoek - en daarmee dat de staatssecretaris het paspoortvereiste terecht heeft gesteld. [appellante] wordt niet gevolgd in haar betoog dat het aan de staatssecretaris is om dit aan te tonen omdat, gelet op het Besluit en de Handleiding, het uitgangspunt is dat de naturalisandus een geldig buitenlands reisdocument overlegt. Bovendien vermeldt de Handleiding dat dit vereiste met ingang van 1 mei 2009 ook geldt voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet in bewijsnood verkeert. [appellante] voert daartoe aan dat de staatssecretaris - gelet op de schikkingsovereenkomst - heeft erkend dat het voor [appellante] niet mogelijk is een Vietnamees paspoort te verkrijgen. [appellante] voert voorts aan dat zij dit heeft aangetoond met het overleggen van de verklaring van de Vietnamese ambassade te Den Haag (hierna: de ambassade) van 27 september 2012 (lees: 27 september 2010). De rechtbank is, aldus [appellante], ten onrechte aan deze verklaring voorbijgegaan omdat daaruit niet blijkt dat de ambassade onderzoek heeft verricht in Vietnam, nu het niet aan de rechtbank of de staatssecretaris is om eisen te stellen aan dit onderzoek. Voorts is er volgens [appellante] geen reden om aan te nemen dat de ambassade bij het door haar verrichte onderzoek niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voor haar niet mogelijk is af te reizen naar Vietnam of een derde in te schakelen ter verkrijging van het gevraagde document.
5.1. In de verklaring van 27 september 2010 staat dat de ambassade de identiteit van [appellante] niet kan vaststellen en geen documenten aan haar kan verstrekken omdat zij Vietnam lang geleden heeft verlaten. Daarin staat voorts dat er geen documenten zijn ter vaststelling van de Vietnamese nationaliteit van [appellante] en dat de ambassade ook overigens geen documenten heeft kunnen vinden. Daargelaten of de rechtbank terecht van belang heeft geacht dat uit deze verklaring niet blijkt dat de ambassade onderzoek heeft verricht in Vietnam, heeft [appellante] met het overleggen daarvan niet aangetoond dat zij van de ambassade geen Vietnamees paspoort kan verkrijgen. [appellante] heeft daarnaast immers verklaringen van de ambassade overgelegd van 31 augustus 2011 en 8 maart 2012, waarover de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat die voor [appellante] de mogelijkheid openlaten een Vietnamees paspoort te verkrijgen indien zij daartoe, overeenkomstig de Vietnamese regelgeving, andere documenten overlegt. Daar komt bij dat, zelfs indien [appellante] - in weerwil van het vorenstaande - het gevraagde document niet zou kunnen verkrijgen van de Vietnamese ambassade te Den Haag, zij daartoe zou kunnen afreizen naar Vietnam of een (professionele) derde kan inschakelen. [appellante] heeft niet gemotiveerd waarom de staatssecretaris dat niet van haar mag vergen.
Reeds gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet in bewijsnood verkeert. Hetgeen [appellante] aanvoert over de schikkingsovereenkomst treft - gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 - geen doel en leidt dus niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris [appellante] in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat, in aanmerking genomen dat zij wellicht de Jemenitische nationaliteit heeft, zij niet heeft getracht de Jemenitische autoriteiten te benaderen. [appellante] voert daartoe aan dat in rechte vaststaat dat haar minderjarige kind geen enkele binding heeft met Jemen en verwijst naar hetgeen zij ter zitting van de rechtbank hierover heeft aangevoerd.
6.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 11 mei 2012 op het standpunt gesteld dat, nu [appellante] in de vreemdelingrechtelijke procedure heeft gesteld dat zij haar jeugd heeft doorgebracht in Jemen en aldaar is getrouwd, zij wellicht de Jemenitische nationaliteit heeft verkregen. Niet is gebleken dat [appellante] heeft getracht de Jemenitische autoriteiten te benaderen ter verkrijging van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de staatssecretaris in voormeld besluit. Reeds omdat dit besluit in zoverre is toegespitst op [appellante], treft het betoog dat haar minderjarige kind geen binding heeft met Jemen, geen doel. Nu [appellante] overigens niet heeft gemotiveerd waarom de staatssecretaris ondanks haar gestelde verleden in Jemen niet van haar mag vergen dat zij de desbetreffende autoriteiten benadert, faalt het betoog.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.


Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2013:380

Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

23 november 2012

(deel 2) want het gaat mis omdat haar paspoortverhaal niet wordt geloofd (paspoortvereiste)

LJN: BY4035, Raad van State , 201102982/1/V1.
Datum uitspraak: 15-11-2012
Datum publicatie: 23-11-2012

4. In de grieven 1 en 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, omdat hij eerder niet heeft getwijfeld aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, aan het ontbreken van een paspoort niet zonder nadere motivering de conclusie heeft mogen verbinden dat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in geschil zijn. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het paspoortvereiste.
4.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 3.72 van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien de vreemdeling naar het oordeel van de staatssecretaris heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
Volgens paragraaf B9/2 van de Vc 2000, onder het kopje "Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding", wordt de aanvraag niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing
Volgens paragraaf B1/4.2, onder "Vrijstelling", voor zover thans van belang, dient de vreemdeling die zich er op beroept dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, dat, voor zover redelijkerwijs mogelijk, aan te tonen.
Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen.
4.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 2 juni 2010 op het standpunt gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht China van 24 maart 2009 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat Chinese onderdanen in het buitenland via de aldaar gevestigde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen zowel een nieuw paspoort als een laissez-passer kunnen krijgen. In dit verband heeft de staatssecretaris de stelling van de vreemdeling dat zij niet weet of zij is ingeschreven in de hukou-registratie ongeloofwaardig geacht, omdat zij tijdens de hoorzitting op 8 april 2010 heeft verklaard in het bezit te zijn geweest van een identiteitskaart, terwijl uit het ambtsbericht blijkt dat zonder hukou-registratie geen identiteitskaart wordt afgegeven. Ook heeft de staatssecretaris de stelling van de vreemdeling dat zij na het verlopen van haar identiteitskaart nooit om verlenging of vernieuwing daarvan heeft gevraagd niet aannemelijk geacht, nu deze stelling zou impliceren dat zij gedurende een periode van ongeveer negen jaar zonder een geldige identiteitskaart in China heeft gewoond en gewerkt, terwijl het in het bezit hebben van een geldige identiteitskaart in China verplicht is. Nu de vreemdeling in het bezit moet zijn geweest van een hukou-registratie, is het voor haar dus mogelijk een paspoort aan te vragen, aldus de staatssecretaris.
Ook zou de vreemdeling door contacten met vrienden of kennissen in het land van herkomst in het bezit van brondocumenten kunnen komen. Niet is gebleken dat de vreemdeling op deze wijze heeft geprobeerd om in het bezit te worden gesteld van een geldig nationaal paspoort, aldus de staatssecretaris. Ten slotte heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling bij de uitreiking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, op 15 januari 2007, is gewezen op de verplichting over een geldig paspoort te beschikken en dat zij eerst medio mei 2009 stappen daartoe heeft ondernomen.
4.3. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat zij verscheidene malen een bezoek heeft gebracht aan de Chinese ambassade maar dat zij niet in bezit is gesteld van een reisdocument. De Internationale Organisatie voor Migratie en het Cordaid Bureau Maatwerk bij Terugkeer hebben haar desgevraagd medegedeeld dat zij haar niet kunnen bijstaan bij het verkrijgen van een brondocument. Voorts heeft de vreemdeling verzoeken om een geboortebewijs en identiteitsbewijs gestuurd aan de autoriteiten in China maar deze verzoeken zijn onbeantwoord gebleven. Ten slotte heeft de vreemdeling, zo voert zij aan, op 7 mei 2010 een advertentie in een lokale Chineestalige krant in Nederland geplaatst met betrekking tot de vermissing van het paspoort waarop zij is binnengereisd.
4.4. Door te overwegen dat de staatssecretaris in het kader van de eerdere zogenoemde B9-procedure op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van twijfel aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, heeft de rechtbank niet onderkend dat, indien de staatssecretaris de B9-procedure toepast, volgens paragraaf B9/2 van de Vc 2000 de aanvraag niet wordt afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Dit laat onverlet de bevoegdheid van de staatssecretaris om een aanvraag tot wijziging van de aan de verleende vergunning verbonden beperking in een beperking verband houdend met voortgezet verblijf af te wijzen wegens het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. De staatssecretaris betoogt voorts terecht dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan hetgeen de staatssecretaris in zijn besluit van 2 juni 2010 heeft gesteld over de zogenoemde hukou registratie van de vreemdeling, nu de staatssecretaris hiermee, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is uitgegaan van de door de vreemdeling opgegeven identiteit en nationaliteit.
Volgens paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat zij door het door haar gestelde land van herkomst, China, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Ter zitting bij de Afdeling heeft de vreemdeling erkend dat zij in het bezit moet zijn geweest van een hukou registratie. Gelet hierop en op de informatie uit het ambtsbericht, betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Dit geldt ook voor de stelling van de vreemdeling dat zij verscheidene malen een bezoek heeft gebracht aan de Chinese ambassade, reeds omdat in de door haar overgelegde verklaring van 8 februari 2010 staat vermeld dat de ambassade heeft medegedeeld dat het niet mogelijk is om reisdocumenten te verkrijgen zonder de daarvoor vereiste papieren. De staatssecretaris heeft in redelijkheid van belang kunnen achten dat de vreemdeling eerst in 2009 actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van een paspoort, terwijl zij al op 15 januari 2007 op deze verplichting is gewezen.
De grieven slagen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de staatssecretaris zich in het besluit van 2 juni 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag wordt afgewezen omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

www.rechtspraak.nl

Dit vind ik er erg op lijken dat iemand door te blijven liegen over haar papieren de eigen zaak heeft verpest.

Wellicht goed voor de mensen met een verblijfsvergunning uit de Pardonregeling om deze uitspraak goed door te lezen voordat ze zich beroepen op vrijstelling van het paspoortvereiste!


Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

17 januari 2011

Verblijfsrecht in het kader van EU regelgeving (uistpraak rechtbank)

LJN: BP0726, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 10/2877

Datum uitspraak: 12-01-2011
Datum publicatie: 13-01-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Uit jurisprudentie van het HvJEU (Surinder Singh en Eind) volgt dat eiser rechtstreeks een verblijfsrecht in Nederland ontleent aan het EU-Verdrag als familielid van een Nederlander die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij personenverkeer. Dat verblijfsrecht is niet afhankelijk van de afgifte van een verblijfskaart als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, zoals door eiser is aangevraagd. De verplichting op grond van artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder a, Vb om een geldig paspoort te overleggen, geldt blijkens het eerste lid van artikel 8.13 Vb alleen voor familieleden van vreemdelingen met de nationaliteit van een andere EU-lidstaat. Voor familieleden van Nederlanders die gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij personenverkeer hanteert verweerder het beleid, neergelegd in paragraaf B10/5.3.2.1 Vc. Daarin is opgenomen dat deze familie- of gezinsleden door verweerder worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw indien middels documenten is aangetoond dat dit familie- of gezinslid in de andere lidstaat waar de Nederlander met dit familie- of gezinslid heeft verbleven op grond van het EU-Verdrag verblijfsrecht is toegekend. Aan die voorwaarde heeft eiser voldaan door het overleggen van zijn Belgische verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie. Voor zover verweerder twijfelt aan de identiteit van eiser, kan uit het feit dat verweerder eiser in de gelegenheid heeft gesteld (alsnog) een geldig paspoort te overleggen niet worden geconcludeerd dat eiser thans geen rechtstreeks verblijfsrecht aan het EU-Verdrag ontleent. Indien alsnog zou komen vast te staan dat eiser geen verblijfsrecht ontleent aan het EU-Verdrag of indien zijn verblijfsrecht anderszins vervalt en een opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen, dan staat het beoordelingskader als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008 (JV 2008/169) niet aan toetsing van dat besluit in de weg. Beroep niet-ontvankelijk.

Bron: rechtspraak.nl


Law Blogs
Law blog

30 juli 2010

Hoezo geen paspoort meer kunnen krijgen? (uitspraak Raad van State)

LJN: BN2232, Raad van State , 200909876/1/V3

Datum uitspraak: 19-07-2010
Datum publicatie: 23-07-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vereiste geldig document voor grensoverschrijding / vrijstelling / bewijslastverdeling / motivering

Uit voornoemd beleid volgt dat het aan de vreemdelingen is om aan te tonen dat zij door China niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. In de onderscheiden besluiten van 11 februari 2009 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat het onmogelijk is om aan documenten uit China te komen alsmede dat de Chinese autoriteiten geen verklaring afgeven waaruit blijkt dat de vreemdelingen niet in het bezit kunnen worden gesteld van officiële documenten. In dit kader is van belang dat geen enkel stuk van de Chinese autoriteiten is overgelegd omtrent het verkrijgen van documenten. Hoewel de vreemdeling sub 1 heeft aangegeven dat zij enkele keren bij de Chinese ambassade is geweest, is niet aangetoond dat zij daadwerkelijk bij de Chinese autoriteiten heeft verzocht om in het bezit te worden gesteld van documenten. Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris verklaard dat de door de vreemdeling sub 1 aan de Chinese autoriteiten geschreven brieven niet zijn vertaald en dat daarom niet kan worden beoordeeld welke waarde aan deze brieven moet worden gehecht. Deze verklaring vormt een nadere onderbouwing van het in de besluiten ingenomen standpunt dat de vreemdeling sub 1 niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk bij de Chinese autoriteiten heeft verzocht om in het bezit te worden gesteld van documenten. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdelingen niet hebben aangetoond door China niet of niet meer in het bezit te kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, voldoende gemotiveerd.


Bron: rechtspraak.nl

Hoe pak u dit nu het beste aan:

1) Schrijf een brief in uw eigen taal en in het engels aan uw ambassade waarin u om een nieuw paspoort verzoekt.

2) Fax deze brief naar de ambassade en hou het faxbewijs;

3) Stuur ook een versie aangetekend op en bewaar het bewijs dat u dit aangetekend hebt verzonden;

4) Heeft u vier weken later nog niets gehoord herhaal dan stap 1 tot en met 3 en bel de ambassade

5) Hoort u nog steeds niets of krijgt u een afwijzing stuur een brief naar de Minister van Buitenlandse Zaken van uw land en doe dat als genoemd in stap 1 tot en met 3

6) Krijgt u een afwijzing bewaar die goed, is hij mondeling vraag dan om een schriftelijke bevestiging;

7) Ook al bent u wellicht geen vluchteling, bel dan Vluchtelingenwerk (Landelijk bureau) en vraag of zij ervaringen hebben met het verstrekken van paspoorten door uw vaderland. Wellicht hebben zij een stuk dat u ook in de procedure kan gebruiken.

8) Kijk of er een ambtsbericht is opgesteld door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken over uw land en of daar iets over paaspoortvertrekkingen en terugkeer in staat.

9) Neem het hele pakket mee naar uw advocaat en laat deze in voor uw procedure aanvoeren dat u niet aan het paspoort vereiste kan voldoen en een kopie van uw bewijzen daarvan meesturen. Dit kan ook zo worden gedaan als u zich er op wilt beroepen dat u Nederland niet kunt verlaten.

Andere tips? Zet ze als reactie onder dit bericht.

26 september 2009

Illegaal doet aanvraag niet in persoon en zonder paspoort: aanvraag buiten behandeling gesteld (uitspraak)

LJN: BJ8557,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 08 / 43938 & AWB 08 / 32783

Datum uitspraak: 10-09-2009
Datum publicatie: 25-09-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak

Inhoudsindicatie: Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij de aanvraag van eiser buiten behandeling mocht stellen vanwege de omstandigheid dat eiser geen gegevens en bescheiden in persoon heeft overgelegd. Dat eiser deze gegevens niet in persoon heeft overgelegd, maakt de aanvraag immers niet onvolledig. Met verweerders brieven van 30 juni en 9 juli 2008 is eiser voorts geen mogelijkheid geboden deze gegevens schriftelijk in te dienen. Verweerder heeft aan de buiten behandeling stelling evenwel ook ten grondslag gelegd dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder geen geldig document van grensoverschrijding heeft, maar dat eisers identiteit, gezien de eerder door hem gevoerde procedures, bij verweerder bekend mocht worden geacht, zodat het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding niet noodzakelijk was. Dit betoog faalt. Uit de hiervoor weergegeven uitspraak van de Afdeling volgt dat eiser bij zijn aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel gegevens en bescheiden als bedoeld in het derde lid van artikel 3.102 Vb, in kopie of origineel diende te overleggen. Gesteld noch gebleken is dat eiser bij zijn aanvraag voornoemde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Evenmin heeft hij bij de aanvraag melding gemaakt van de onmogelijkheid de in 3.102, derde lid, Vb bedoelde gegevens en bescheiden te overleggen, dan wel verwezen naar andere mogelijkheden om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling was eiser derhalve reeds bij zijn aanvraag in verzuim. Op de voet van voornoemde uitspraak van de Afdeling is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser bij brief van 30 juni 2008 in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen, van welke gelegenheid eiser geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een onvolledige aanvraag en de aanvraag derhalve buiten behandeling kunnen stellen. Beroep ongegrond



De rechtbank overweegt als volgt.

2.13 Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat de omstandigheid dat eiser de leges niet heeft voldaan per kas- of pinbetaling niet langer aan eiser wordt tegengeworpen. De gronden die eiser hiertoe heeft aangevoerd, blijven derhalve buiten beschouwing.

2.14 In de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2008 (JV 2009, 14) overweegt de Afdeling onder meer als volgt.
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2008), is uit de bewoordingen van artikel 3.102 van het Vb af te leiden dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier zowel in persoon als niet in persoon kan worden ingediend. Hoewel een verblijfsvergunning persoonsgebonden is, biedt de tekst van artikel 3.102 van het Vb 2000 voorts geen aanknopingspunt voor de uitleg van die bepaling dat aan het verstrekken van gegevens en bescheiden, noodzakelijk voor het beslissen op een ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning regulier, de verschijning in persoon van de desbetreffende vreemdeling noodzakelijkerwijs verbonden is. Gelet hierop wordt de staatssecretaris niet gevolgd in zijn overweging in het bestreden besluit dat, nu de vreemdeling de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden niet in persoon heeft overgelegd, de aanvraag om die reden onvolledig is, als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb. (…)
Uit artikel 3.102, eerste lid, van het Vb 2000 volgt evenwel dat bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, naast de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding dient te worden overgelegd, dan wel de gegevens en bescheiden als bedoeld in het derde lid van die bepaling, indien de vreemdeling niet over zodanig document beschikt. Nu de vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding, dan wel gegevens en bescheiden, als bedoeld in artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000, bij zijn aanvraag heeft overgelegd, wordt de staatssecretaris gevolgd in zijn betoog dat de vreemdeling in zoverre een onvolledige aanvraag heeft ingediend. (…)
Uit de bewoordingen van artikel 3.102, eerste en derde lid, van het Vb 2000 volgt immers ondubbelzinnig dat een geldig documenten voor grensoverschrijding, dan wel evenbedoelde gegevens en bescheiden niet kunnen worden aangemerkt als aanvullende bewijsstukken, als bedoeld in de toelichting op het formulier. De vreemdeling was dan ook reeds ten tijde van de indiening van de aanvraag in verzuim.”

2.15 Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij de aanvraag van eiser buiten behandeling mocht stellen vanwege de omstandigheid dat eiser geen gegevens en bescheiden in persoon heeft overgelegd. Dat eiser deze gegevens niet in persoon heeft overgelegd, maakt de aanvraag immers niet onvolledig. Met verweerders brieven van 30 juni en 9 juli 2008 is eiser voorts geen mogelijkheid geboden deze gegevens schriftelijk in te dienen.

2.16 Verweerder heeft aan de buiten behandeling stelling evenwel ook ten grondslag gelegd dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder geen geldig document van grensoverschrijding heeft, maar dat eisers identiteit, gezien de eerder door hem gevoerde procedures, bij verweerder bekend mocht worden geacht, zodat het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding niet noodzakelijk was. Dit betoog faalt. Uit de hiervoor weergegeven uitspraak van de Afdeling volgt dat eiser bij zijn aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel gegevens en bescheiden als bedoeld in het derde lid van artikel 3.102 Vb, in kopie of origineel diende te overleggen. Gesteld noch gebleken is dat eiser bij zijn aanvraag voornoemde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Evenmin heeft hij bij de aanvraag melding gemaakt van de onmogelijkheid de in 3.102, derde lid, Vb bedoelde gegevens en bescheiden te overleggen, dan wel verwezen naar andere mogelijkheden om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling was eiser derhalve reeds bij zijn aanvraag in verzuim. Op de voet van voornoemde uitspraak van de Afdeling is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser bij brief van 30 juni 2008 in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen, van welke gelegenheid eiser geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een onvolledige aanvraag en de aanvraag derhalve buiten behandeling kunnen stellen.

bron: rechtspraak.nl


Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...