Posts tonen met het label identiteitskaart. Alle posts tonen
Posts tonen met het label identiteitskaart. Alle posts tonen

23 november 2012

(deel 2) want het gaat mis omdat haar paspoortverhaal niet wordt geloofd (paspoortvereiste)

LJN: BY4035, Raad van State , 201102982/1/V1.
Datum uitspraak: 15-11-2012
Datum publicatie: 23-11-2012

4. In de grieven 1 en 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, omdat hij eerder niet heeft getwijfeld aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, aan het ontbreken van een paspoort niet zonder nadere motivering de conclusie heeft mogen verbinden dat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in geschil zijn. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het paspoortvereiste.
4.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 3.72 van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien de vreemdeling naar het oordeel van de staatssecretaris heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
Volgens paragraaf B9/2 van de Vc 2000, onder het kopje "Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding", wordt de aanvraag niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing
Volgens paragraaf B1/4.2, onder "Vrijstelling", voor zover thans van belang, dient de vreemdeling die zich er op beroept dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, dat, voor zover redelijkerwijs mogelijk, aan te tonen.
Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen.
4.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 2 juni 2010 op het standpunt gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht China van 24 maart 2009 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat Chinese onderdanen in het buitenland via de aldaar gevestigde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen zowel een nieuw paspoort als een laissez-passer kunnen krijgen. In dit verband heeft de staatssecretaris de stelling van de vreemdeling dat zij niet weet of zij is ingeschreven in de hukou-registratie ongeloofwaardig geacht, omdat zij tijdens de hoorzitting op 8 april 2010 heeft verklaard in het bezit te zijn geweest van een identiteitskaart, terwijl uit het ambtsbericht blijkt dat zonder hukou-registratie geen identiteitskaart wordt afgegeven. Ook heeft de staatssecretaris de stelling van de vreemdeling dat zij na het verlopen van haar identiteitskaart nooit om verlenging of vernieuwing daarvan heeft gevraagd niet aannemelijk geacht, nu deze stelling zou impliceren dat zij gedurende een periode van ongeveer negen jaar zonder een geldige identiteitskaart in China heeft gewoond en gewerkt, terwijl het in het bezit hebben van een geldige identiteitskaart in China verplicht is. Nu de vreemdeling in het bezit moet zijn geweest van een hukou-registratie, is het voor haar dus mogelijk een paspoort aan te vragen, aldus de staatssecretaris.
Ook zou de vreemdeling door contacten met vrienden of kennissen in het land van herkomst in het bezit van brondocumenten kunnen komen. Niet is gebleken dat de vreemdeling op deze wijze heeft geprobeerd om in het bezit te worden gesteld van een geldig nationaal paspoort, aldus de staatssecretaris. Ten slotte heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling bij de uitreiking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, op 15 januari 2007, is gewezen op de verplichting over een geldig paspoort te beschikken en dat zij eerst medio mei 2009 stappen daartoe heeft ondernomen.
4.3. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat zij verscheidene malen een bezoek heeft gebracht aan de Chinese ambassade maar dat zij niet in bezit is gesteld van een reisdocument. De Internationale Organisatie voor Migratie en het Cordaid Bureau Maatwerk bij Terugkeer hebben haar desgevraagd medegedeeld dat zij haar niet kunnen bijstaan bij het verkrijgen van een brondocument. Voorts heeft de vreemdeling verzoeken om een geboortebewijs en identiteitsbewijs gestuurd aan de autoriteiten in China maar deze verzoeken zijn onbeantwoord gebleven. Ten slotte heeft de vreemdeling, zo voert zij aan, op 7 mei 2010 een advertentie in een lokale Chineestalige krant in Nederland geplaatst met betrekking tot de vermissing van het paspoort waarop zij is binnengereisd.
4.4. Door te overwegen dat de staatssecretaris in het kader van de eerdere zogenoemde B9-procedure op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van twijfel aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, heeft de rechtbank niet onderkend dat, indien de staatssecretaris de B9-procedure toepast, volgens paragraaf B9/2 van de Vc 2000 de aanvraag niet wordt afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Dit laat onverlet de bevoegdheid van de staatssecretaris om een aanvraag tot wijziging van de aan de verleende vergunning verbonden beperking in een beperking verband houdend met voortgezet verblijf af te wijzen wegens het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. De staatssecretaris betoogt voorts terecht dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan hetgeen de staatssecretaris in zijn besluit van 2 juni 2010 heeft gesteld over de zogenoemde hukou registratie van de vreemdeling, nu de staatssecretaris hiermee, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is uitgegaan van de door de vreemdeling opgegeven identiteit en nationaliteit.
Volgens paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat zij door het door haar gestelde land van herkomst, China, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Ter zitting bij de Afdeling heeft de vreemdeling erkend dat zij in het bezit moet zijn geweest van een hukou registratie. Gelet hierop en op de informatie uit het ambtsbericht, betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Dit geldt ook voor de stelling van de vreemdeling dat zij verscheidene malen een bezoek heeft gebracht aan de Chinese ambassade, reeds omdat in de door haar overgelegde verklaring van 8 februari 2010 staat vermeld dat de ambassade heeft medegedeeld dat het niet mogelijk is om reisdocumenten te verkrijgen zonder de daarvoor vereiste papieren. De staatssecretaris heeft in redelijkheid van belang kunnen achten dat de vreemdeling eerst in 2009 actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van een paspoort, terwijl zij al op 15 januari 2007 op deze verplichting is gewezen.
De grieven slagen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de staatssecretaris zich in het besluit van 2 juni 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag wordt afgewezen omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

www.rechtspraak.nl

Dit vind ik er erg op lijken dat iemand door te blijven liegen over haar papieren de eigen zaak heeft verpest.

Wellicht goed voor de mensen met een verblijfsvergunning uit de Pardonregeling om deze uitspraak goed door te lezen voordat ze zich beroepen op vrijstelling van het paspoortvereiste!


Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

23 november 2011

Baas komt er later achter dat werknemer illegaal was. Wat dan te doen? (uitspraak Raad van State)

LJN: BU5441, Raad van State , 201104225/1/V6

Datum uitspraak: 23-11-2011
Datum publicatie: 23-11-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 10 juli 2008 heeft de minister [wederpartij] een boete opgelegd van € 23.500,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, artikel 15, eerste en tweede lid, en artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

2.3. Het op 29 mei 2008 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgestelde boeterapport en de daarbij behorende bijlagen (hierna: het boeterapport) en het op 15 mei 2009 op ambtseed door een van de inspecteurs opgestelde aanvullende boeterapport houden in dat, voor zover thans van belang, tijdens administratief onderzoek op 12 februari 2008 in de administratie van [school] te Oegstgeest een kopie van een Franse identiteitskaart op naam van [persoon] is aangetroffen. Uit de presentielijsten van [wederpartij], die zich tevens in deze administratie bevonden, kon worden afgeleid dat een persoon die van de identiteitsgegevens van [persoon] (hierna: '[persoon]') had gebruik gemaakt, in de weken 2 en 3 van 2008 voor [wederpartij] op [school] arbeid had verricht. Het boeterapport houdt verder in dat uit onderzoek is gebleken dat de opmaak van de identiteitskaart die op voormelde kopie staat afgebeeld sterk afwijkt van die van een originele Franse identiteitskaart. Het boeterapport houdt tot slot in dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan de door de Arbeidsinspectie gedane vordering op grond van artikel 5:20 van de Awb (hierna: de vordering) om de identiteit van de persoon die gebruik heeft gemaakt van de valse c.q. vervalste Franse identiteitskaart op naam van [persoon] bekend te maken, zodat de identiteit van die persoon niet is vastgesteld.

2.4. De minister betoogt dat de rechtbank de door hem opgelegde boete van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav, gelezen in samenhang met artikel 5:20 van de Awb, ten onrechte op nihil heeft gesteld. [wederpartij] heeft weliswaar gesteld dat '[persoon]' onvindbaar is, maar op geen enkele wijze met stukken gestaafd dat zij na de vordering nog heeft geprobeerd om '[persoon]' te achterhalen, aldus de minister.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 8 december 2010 in zaak nr. 201004060/1/V6) bevat artikel 5:20 van de Awb, gelet op de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel, slechts een inspanningsverplichting voor de werkgever, die ziet op het verstrekken van inlichtingen teneinde alsnog de identiteit van de werkende te kunnen vaststellen. De beantwoording van de vraag of is voldaan aan de vordering op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Awb, dient te worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de vordering.

2.4.2. [wederpartij] heeft in haar schriftelijke reactie op de vordering naar voren gebracht dat, nadat was gebleken dat de door '[persoon]' overgelegde Franse identiteitskaart vals was en zij in de gelegenheid was gesteld om zich alsnog te legitimeren maar dat heeft nagelaten, '[persoon]' bij brief van 17 januari 2008 op staande voet is ontslagen. [wederpartij] heeft voorts aangegeven dat '[persoon]' vanaf 18 januari 2008 niet meer bereikbaar en onvindbaar voor [wederpartij] is.

Ter zitting bij de Afdeling heeft [wederpartij] naar voren gebracht dat '[persoon]' nimmer op de ontslagbrief heeft gereageerd, zodat aannemelijk is dat zij een onjuist adres heeft opgegeven.

2.4.3. Uit de door [wederpartij] overgelegde stukken blijkt dat voormelde brief van 17 januari 2008 tevens per aangetekende post aan '[persoon]' is verzonden. [wederpartij] heeft niet gesteld dat deze brief door TNT Post aan haar is geretourneerd, omdat deze door de ontvanger was geweigerd dan wel dat deze niet binnen drie weken was afgehaald. Derhalve is, anders dan [wederpartij] betoogt, niet zonder meer aannemelijk dat '[persoon]' een onjuist adres heeft opgegeven en zou het opnieuw aanschrijven van '[persoon]' of een bezoek aan dit adres door [wederpartij] niet op voorhand zinloos zijn geweest. Door onder deze omstandigheden te volstaan met de verwijzing naar de onbeantwoorde brief van 17 januari 2008 heeft [wederpartij] niet voldaan aan de op haar rustende inspanningsverplichting om medewerking te verlenen om de ware identiteit van '[persoon]' vast te stellen.

De minister heeft zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de overtreding van artikel 5:20 van de Awb, [wederpartij] volledig is te verwijten. Voor matiging van de boete is onder deze omstandigheden geen plaats. Dat de minister niet nader heeft ingevuld op welke wijze [wederpartij] haar medewerking zou kunnen hebben verlenen, maakt dat niet anders, aangezien het sturen van een tweede brief naar het door '[persoon]' opgegeven adres of een bezoek aan dit adres in dit geval voor de hand lag.

Bron: www.rechtspraak.nl



Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...