Juridisch kader bij de beoordeling van een asielaanvraag (in uitspraak Raad van State)
Omdat dit zo'n leerzaam en handig overzicht is publiceer ik het apart:
2. Ingevolge artikel 1(A), onder 2, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb 1967, 76 (hierna: het Vluchtelingenverdrag) geldt voor de toepassing van het Vluchtelingenverdrag als 'vluchteling' elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn mogen de lidstaten van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
Volgens het tweede lid bestaan de in het eerste lid bedoelde elementen in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
Volgens het derde lid, aanhef en onder b, moet de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming op individuele basis plaatsvinden en houdt die beoordeling rekening met de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel zou kunnen worden blootgesteld.
Volgens het derde lid, aanhef en onder c, moet daarbij ook rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade overeenkomen.
Volgens het vierde lid is het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor dergelijke vervolging gegrond en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
Volgens het vijfde lid achten de lidstaten, indien zij het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, de verzoeker ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig en gunnen zij hem het voordeel van de twijfel, indien aan de volgende vereisten is voldaan:
a. de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b. de verzoeker heeft alle relevante elementen waarover hij beschikt, overgelegd of een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;
d. de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en
e. vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
Volgens artikel 9, eerste lid, moeten daden van vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag:
a) zo ernstig van aard zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
b) een samenstel zijn van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als omschreven in punt a).
Volgens het tweede lid, kunnen daden van vervolging in de zin van het eerste lid onder meer de vorm aannemen van:
a) daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;
b) wettelijke, administratieve, politiële en/of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;
c) onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;
d) ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;
e) vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 12, het tweede lid vallen;
f) daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.
Volgens het derde lid, moet, overeenkomstig artikel 2, aanhef en sub c, er een verband zijn tussen de in artikel 10 genoemde redenen en de daden die als vervolging worden aangemerkt in de zin van het eerste lid.
Volgens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, houden de lidstaten bij de beoordeling van de gronden van vervolging rekening met het element dat een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name: leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. Seksuele gerichtheid omvat geen handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd. Genderaspecten kunnen in overweging worden genomen, maar zijn op zichzelf geen aanleiding voor de toepassing van dit artikel.
Volgens artikel 13 verlenen de lidstaten de vluchtelingenstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en III als vluchteling wordt erkend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt in de Vw 2000 en de daarop berustende bepalingen onder verdragsvluchteling verstaan: een vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, is de staatssecretaris bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de staatssecretaris een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 verlenen aan een vreemdeling die verdragsvluchteling is.
Dit staat in de deze uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2013:2423
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
2. Ingevolge artikel 1(A), onder 2, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb 1967, 76 (hierna: het Vluchtelingenverdrag) geldt voor de toepassing van het Vluchtelingenverdrag als 'vluchteling' elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn mogen de lidstaten van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
Volgens het tweede lid bestaan de in het eerste lid bedoelde elementen in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
Volgens het derde lid, aanhef en onder b, moet de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming op individuele basis plaatsvinden en houdt die beoordeling rekening met de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel zou kunnen worden blootgesteld.
Volgens het derde lid, aanhef en onder c, moet daarbij ook rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade overeenkomen.
Volgens het vierde lid is het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor dergelijke vervolging gegrond en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
Volgens het vijfde lid achten de lidstaten, indien zij het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, de verzoeker ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig en gunnen zij hem het voordeel van de twijfel, indien aan de volgende vereisten is voldaan:
a. de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b. de verzoeker heeft alle relevante elementen waarover hij beschikt, overgelegd of een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;
d. de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en
e. vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
Volgens artikel 9, eerste lid, moeten daden van vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag:
a) zo ernstig van aard zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
b) een samenstel zijn van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als omschreven in punt a).
Volgens het tweede lid, kunnen daden van vervolging in de zin van het eerste lid onder meer de vorm aannemen van:
a) daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;
b) wettelijke, administratieve, politiële en/of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;
c) onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;
d) ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;
e) vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 12, het tweede lid vallen;
f) daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.
Volgens het derde lid, moet, overeenkomstig artikel 2, aanhef en sub c, er een verband zijn tussen de in artikel 10 genoemde redenen en de daden die als vervolging worden aangemerkt in de zin van het eerste lid.
Volgens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, houden de lidstaten bij de beoordeling van de gronden van vervolging rekening met het element dat een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name: leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. Seksuele gerichtheid omvat geen handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd. Genderaspecten kunnen in overweging worden genomen, maar zijn op zichzelf geen aanleiding voor de toepassing van dit artikel.
Volgens artikel 13 verlenen de lidstaten de vluchtelingenstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en III als vluchteling wordt erkend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt in de Vw 2000 en de daarop berustende bepalingen onder verdragsvluchteling verstaan: een vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, is de staatssecretaris bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de staatssecretaris een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 verlenen aan een vreemdeling die verdragsvluchteling is.
Dit staat in de deze uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2013:2423
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties