Situatie in Irak (uitspraak)
LJN: BN8708, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats 's-Hertogenbosch , AWB 10/31608
Datum uitspraak: 28-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel uit deze stukken niet worden afgeleid dat er sprake is van een relevante verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak. Daartoe acht de rechtbank ten eerste van belang dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van januari 2010, de UNHCR-note van juli 2010 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 september 2010 weliswaar blijkt dat de situatie in Irak in het algemeen en Bagdad in het bijzonder zeer ernstig is, maar niet dat de veiligheidsituatie ten tijde van het onderhavige besluit van 8 september 2010 was verslechterd ten opzichte van de eerdere asielprocedure. Immers, uit de in het ambtsbericht van januari 2010 en door eiser ingebrachte stukken beschreven veiligheidssituatie kan niet worden afgeleid dat zich op dat moment aldaar wel de uitzonderlijke situatie voordeed, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, waarin de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar zijn land louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn bedoelde ernstige bedreiging, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Immers, uit de UNHCR-note van juli 2010 – welke nadrukkelijk verwijst naar de UNHCR-Guidelines van 27 april 2009 – volgt dat de UNHCR Guidelines en het daarin genoemde standpunt van de UNHCR onveranderd worden gehandhaafd. De rechtbank hecht dan ook nog altijd belang aan het arrest van het EHRM in de zaak F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009 (LJN: BH3275), waarin het EHRM in rechtsoverweging 93 overweegt dat, hoewel de algemene veiligheidssituatie in Irak onzeker en problematisch is, de situatie in Irak in 2008 is verbeterd en deze niet zo ernstig is dat het een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert bij gedwongen terugkeer naar dat land. Hoewel uit het ambtsbericht van januari 2010 naar voren komt dat veiligheidssituatie over het algemeen niet of nauwelijks is verbeterd en zowel uit de notitie van de UNHCR van juli 2010 als uit de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op Kamervragen volgt dat de veiligheidssituatie in Irak na de verkiezingen van 7 maart 2010 is verslechterd doordat het aantal geweldsincidenten is toegenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 2635), kan niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat sinds dit arrest een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak heeft plaatsgevonden dat verweerder tot een andere conclusie behoorde te komen, dan neergelegd in zijn eerdere besluit tot afwijzing van eisers asielverzoek.
Bron: rechtspraak.nl (zie daar de hele uitspraak)
Dit is een herhaalde aanvraag waar dus nova moeten zijn.
Datum uitspraak: 28-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel uit deze stukken niet worden afgeleid dat er sprake is van een relevante verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak. Daartoe acht de rechtbank ten eerste van belang dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van januari 2010, de UNHCR-note van juli 2010 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 september 2010 weliswaar blijkt dat de situatie in Irak in het algemeen en Bagdad in het bijzonder zeer ernstig is, maar niet dat de veiligheidsituatie ten tijde van het onderhavige besluit van 8 september 2010 was verslechterd ten opzichte van de eerdere asielprocedure. Immers, uit de in het ambtsbericht van januari 2010 en door eiser ingebrachte stukken beschreven veiligheidssituatie kan niet worden afgeleid dat zich op dat moment aldaar wel de uitzonderlijke situatie voordeed, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, waarin de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar zijn land louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn bedoelde ernstige bedreiging, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Immers, uit de UNHCR-note van juli 2010 – welke nadrukkelijk verwijst naar de UNHCR-Guidelines van 27 april 2009 – volgt dat de UNHCR Guidelines en het daarin genoemde standpunt van de UNHCR onveranderd worden gehandhaafd. De rechtbank hecht dan ook nog altijd belang aan het arrest van het EHRM in de zaak F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009 (LJN: BH3275), waarin het EHRM in rechtsoverweging 93 overweegt dat, hoewel de algemene veiligheidssituatie in Irak onzeker en problematisch is, de situatie in Irak in 2008 is verbeterd en deze niet zo ernstig is dat het een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert bij gedwongen terugkeer naar dat land. Hoewel uit het ambtsbericht van januari 2010 naar voren komt dat veiligheidssituatie over het algemeen niet of nauwelijks is verbeterd en zowel uit de notitie van de UNHCR van juli 2010 als uit de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op Kamervragen volgt dat de veiligheidssituatie in Irak na de verkiezingen van 7 maart 2010 is verslechterd doordat het aantal geweldsincidenten is toegenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 2635), kan niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat sinds dit arrest een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak heeft plaatsgevonden dat verweerder tot een andere conclusie behoorde te komen, dan neergelegd in zijn eerdere besluit tot afwijzing van eisers asielverzoek.
Bron: rechtspraak.nl (zie daar de hele uitspraak)
Dit is een herhaalde aanvraag waar dus nova moeten zijn.
Reacties