Situatie in Somalië (uitspraak)
LJN: BN8771, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 10/13957
Datum uitspraak: 27-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in Centraal- en Zuid-Somalië, en in het bijzonder in Mogadishu, sprake is van een uitzonderlijke situatie in die zin dat iedere burger die terugkeert naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
--------------------------------------------------
3. Nu vast staat dat zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, dient van het relaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Hiertoe acht de rechtbank met name van belang dat eiser de samenhang tussen de gestelde problemen en de aanslag niet heeft kunnen concretiseren, dat niet valt in te zien waarom eiser als leider van het buurtverzet zou worden gezien en het niet geloofwaardig is dat hij twee jaar met rust is gelaten door de Al-Shabaab als hij daadwerkelijk als tegenstander zou zijn beschouwd, temeer nu eiser op hetzelfde adres is blijven wonen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid het relaas van eiser ongeloofwaardig kunnen achten.
4. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiser, voor zover hij bescherming vraagt die is gebaseerd op zijn asielrelaas en de individuele risico’s die daaruit zouden voortvloeien, geen aanspraak heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000.
5. Een verblijfsvergunning kan ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3° van de Vw 2000 verder worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
6. Volgens vaste jurisprudentie beoogt artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3° van de Vw 2000 in ieder geval bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Deze bepaling is geënt op artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn).
7. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft in het arrest van 17 februari 2009 (C-465/07, JV 2009/111) geoordeeld dat toetsing aan artikel 15c van de Definitierichtlijn in voorkomend geval kan plaatsvinden tegen de achtergrond van het betrokken gebied, waarnaar de desbetreffende vreemdeling dient terug te keren. De rechtbank ziet, anders dan verweerder heeft betoogd, hierin aanleiding om in het kader van de vraag of verweerder eiser op goede gronden een verblijfsvergunning op de b-grond van artikel 29 Vw 2000 heeft onthouden de situatie in Mogadishu in ogenschouw te nemen, nu onbetwist is dat eiser aldaar voor zijn vertrek uit Somalië zijn normale woon- en verblijfplaats heeft gehad.
8. Verweerder stelt zich, blijkens het bestreden besluit, op het standpunt dat er in Zuid- en Centraal-Somalië weliswaar sprake is van een binnenlands gewapend conflict, maar dat geen sprake is van een situatie waarin een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3°, van de Vw 2000. De aard en de intensiteit van het geweld in Zuid- en Centraal-Somalië is niet dusdanig erg dat moet worden geconcludeerd dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. De in openbare bronnen genoemde cijfers over het aantal burgerslachtoffers in relatie tot de gehele populatie van Zuid- en Centraal-Somalië brengen verweerder niet tot een ander standpunt. In dit verband wordt wel opgemerkt dat deze cijfers met grote voorzichtigheid moeten worden gehanteerd nu gelet op de migratiestromen geen goede inschatting gemaakt kan worden van het aantal inwoners van Somalië. Verweerder heeft in het kader van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke situatie verder gekeken naar de vluchtelingenstromen. De grote vluchtelingenstromen en het grote aantal ontheemden kunnen enerzijds gezien worden als een bevestiging van de slechte situatie in Zuid- en Centraal-Somalië. Anderzijds duidt dit erop dat grote aantallen personen in staat zijn zich binnen Somalië te bewegen op het moment dat sprake is van gewelddadigheden naar gebieden die rustiger zijn. Ten slotte heeft verweerder gekeken naar de slechte humanitaire situatie in het gebied, die mede wordt veroorzaakt door de slechte voedselsituatie. Deze voedselsituatie, die voor ontheemden in het bijzonder zeer ernstig is, is echter niet zodanig dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. In het gebied zijn verschillende internationale organisaties actief. Verweerder wijst ten slotte op een brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 29 maart 2010.
9. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar zijn zienswijze, betoogd dat hij, indien hij moet terugkeren naar Mogadishu, daar louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of zijn persoon. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer gewezen op een rapport van de UN Security Council van 31 december 2009, het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2010, een rapport van het US Department of State van
11 maart 2010, een rapport van Human Rights Watch (HRW) van april 2010 en een rapport van Internal Displacement Monitoring Centre van 10 december 2009.
10. Beide partijen hebben gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 januari 2010 (200905017/1; LJN: BL1483) waarin de Afdeling in r.o. 2.1.10 het volgende heeft geoordeeld:
Uit de stukken – in het bijzonder uit de hiervoor weergegeven citaten daaruit – kan worden afgeleid dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 15 juni 2009 in Mogadishu sprake was van een gewapend conflict tussen de regeringstroepen gesteund door Ethiopische troepen enerzijds en een complex geheel van rebellengroeperingen anderzijds die onderling ook strijd leverden. (..) Hoewel de staatssecretaris in zijn nadere toelichting ter zitting in hoger beroep stelt vorenomschreven omstandigheden te hebben betrokken bij zijn beoordeling, heeft hij ter motivering van zijn standpunt dat in Mogadishu ten tijde van belang geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, volstaan met de enkele stelling dat in het aantal burgerslachtoffers geen aanleiding wordt gevonden voor het aannemen van zodanige uitzonderlijke situatie. Gelet op de aard en intensiteit van het geweld als gevolg van het conflict en de gevolgen daarvan voor de burgerbevolking van Mogadishu, zoals die uit voormelde stukken kunnen worden afgeleid, heeft de staatssecretaris met die enkele stelling ontoereikend gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mate van het willekeurig geweld in Mogadishu ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 15 juni 2009 dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld.
De rechtbank leest deze uitspraak aldus dat de Afdeling van oordeel is dat de uitzonderlijke situatie, als gevolg waarvan een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade, in Mogadishu vooralsnog aannemelijk is te achten en dat verweerder onvoldoende heeft aangevoerd ter weerlegging hiervan.
11. Verweerder heeft, zowel in de pleitnota die de rechtbank heeft ontvangen op
3 september 2010, als ter zitting, in reactie op de uitspraak van 26 januari 2010 opgemerkt dat in de besluitvorming in de onderhavige zaak niet alleen acht is geslagen op de slachtoffers maar ook op de andere gevolgen van het gewapend conflict. Verweerder doelt hiermee allereerst op de vluchtelingenstromen in Somalië. Deze migratiestromen duiden er onder meer op dat groepen mensen in staat zijn om naar een veiliger gebied te vertrekken, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen deugdelijke weerlegging van eisers stelling dat er in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in bovengenoemde zin, te meer nu verweerder in het bestreden besluit zelf aangeeft dat grote groepen mensen zich vanuit Mogadishu richting de omliggende gebieden verplaatsen. De rechtbank stelt vast dat verweerder, vergeleken met het besluit dat ten grondslag lag aan de eerdergenoemde Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010, als aanvullende motivering ook aandacht heeft besteed aan de humanitaire situatie in Somalië. Hetgeen verweerder in dit kader opmerkt over de voedselsituatie in Somalië, namelijk dat deze niet zodanig is dat op die grond iedere burger een reëel risico loopt op ernstige schade, is niet onderbouwd. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het vermoeden dat er in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, niet heeft weerlegd.
12. De rechtbank wenst verder te benadrukken dat door eiser verschillende rapporten over Somalië zijn aangedragen die voor het merendeel dateren van na eerdergenoemde Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010. Uit deze informatie komt een bijzonder ernstig beeld naar voren van de humanitaire- en veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië en in het bijzonder Mogadishu.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op pagina 29 het volgende vermeld:
De veiligheidssituatie in geheel Zuid- en Centraal-Somalië was in de verslagperiode slecht. In de verslagperiode vonden in Zuid- en Centraal-Somalië geregeld gevechten plaats tussen TFG milities, AMISOM en aan de TFG gelieerde milities als Ahlu-Sunna w’al-Jama’a en delen van de voormalige UIC enerzijds tegen Al-Shabaab, Hizbul Islam en gelieerde milities anderzijds, die onderling ook strijd leverden. Bij deze gevechten vielen geregeld burgerslachtoffers. Betrouwbare cijfers over het aantal slachtoffers van de gevechten zijn door de slechte veiligheidssituatie moeilijk te vergaren. De hevigste gevechten tijdens deze verslagperiode vonden plaats in Mogadishu, maar ook op andere plekken in Zuid- en Centraal-Somalië was sprake van gewelddadigheden.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op pagina 30 het volgende vermeld:
Gedurende de gehele verslagperiode was de veiligheidssituatie in geheel Mogadishu slecht. In Mogadishu werden gedurende de verslagperiode geregeld zware wapens als artillerie, mortieren en bermbommen gebruikt. Daarnaast vonden zelfmoordaanslagen plaats. Hierbij vielen geregeld burgerslachtoffers. Zo vielen op 3 december 2009 bij een zelfmoordaanslag in Mogadishu circa 20 doden, waaronder 4 TFG-ministers. Tevens was er sprake van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. De heftigste gevechten in Mogadishu vonden plaats rond strategische plaatsen in Mogadishu zoals kruispunten, politiebureaus en bases van de verschillende strijdende partijen. Het is niet mogelijk een duidelijk onderscheid te maken in de veiligheidssituaties in diverse wijken in Mogadishu.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 37en 38 het volgende vermeld:
In de verslagperiode waren de humanitaire omstandigheden in geheel Somalië
slecht. In de verslagperiode waren circa 3.2 miljoen mensen afhankelijk van noodhulp. In het grootste gedeelte van Zuid- en Centraal-Somalië bestond een tekort aan voedsel. (..) Door de slechte gezondheidszorg en onhygiënische omstandigheden braken geregeld besmettelijke ziekten als cholera, meningitis en de mazelen uit. Oorzaken van de slechte humanitaire situatie in Somalië zijn naast de verslechterde voedselsituatie de voortdurende slechte veiligheidssituatie, aanhoudende droogte, hoge voedselprijzen en overstroming. Als gevolg van de slechte humanitaire omstandigheden zijn in de verslagperiode veel mensen op de vlucht geslagen. De humanitaire hulporganisaties en mensenrechtenorganisaties werden in de verslagperiode door de slechte veiligheid belemmerd in het uitvoeren van hun taken. Zoals eerder vermeld waren hulpverleners dikwijls het doelwit van gerichte moordaanslagen en ontvoeringen. Ook werden in de verslagperiode gebouwen van de VN en ngo’s geplunderd. De rebellengroepering Al-Shabaab verbood in de verslagperiode de activiteiten van het World Food Programme in Somalië.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 72 en 73 het volgende vermeld:
Ten gevolge van geweld, humanitaire omstandigheden en gedwongen rekrutering door rebellengroeperingen verplaatsten grote groepen mensen zich binnen Zuid- en Centraal-Somalië. De gebieden waar in de verslagperiode de meeste verplaatsingen plaatsvonden waren Lower Juba, Galgadud, Mudug, Lower Shabelle en Mogadishu. In de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 raakten ten minste 185.000 mensen ontheemd in geheel Somalië. In totaal zijn momenteel circa 1.2 miljoen mensen ontheemd in Zuid- en Centraal Somalië. Naar aanleiding van de gewelddadigheden in Mogadishu en de verwachting van een regeringsoffensief aldaar, zijn in de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 ten minste 65.000 mensen ontheemd geraakt. Ontheemdennederzettingen in Zuid- en Centraal-Somalië zijn voor hulporganisaties slecht bereikbaar. De situatie in de ontheemdennederzettingen is slecht. Veel ontheemden hadden te kampen met een slechte veiligheidssituatie en gebrek aan water, voedsel en medische voorzieningen. Verder was er een gebrek aan sanitaire voorzieningen en hygiëne, wat ziektes tot gevolg had. Daarnaast ontvingen ontheemden onvoldoende humanitaire hulp, als gevolg van de slechte veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië (zie paragraaf 2.3.6). Een relatief groot deel van de ontheemden, circa 360.000, bevindt zich in de meer dan 200 ontheemdennederzettingen op de weg tussen Mogadishu en Afgoye. Deze zogenaamde Afgoye-corridor is opgedeeld in vijf sectoren: ‘K10-K15’, ‘Ceelasha’, ‘Xawa Cabdi’, ‘Lafoole’ en ‘Faculty of agriculture’. Daarnaast bestaan er in de periferie van Mogadishu de volgende ontheemdennederzettingen: ‘Kax-Shiiqaal’ (ten westen van Mogadishu), ‘Dayniile’ (ten noorden van Mogadishu) en ‘Ceel Maan / Mogadishu North’ (ten noord-oosten van Mogadishu). Zowel tijdens hun vlucht als in de ontheemdennederzettingen zijn ontheemden in geheel Somalië geregeld slachtoffer geworden van bedreiging, mishandeling, verkrachting en beroving.
In het rapport van het US Department of State van 11 maart 2010 is op pagina 10 het volgende vermeld:
Fighting during the year between TFG and allied forces against al-Shabaab and Hisbul Islam in south central regions resulted in the deaths of at least 1,000 persons, according to the Somalia-based Elman Human Rights Organization. An estimated 3,500 others were injured, and the UN High Commissioner for Refugees (UNHCR) reported that more than one million civilians were displaced, some for the first time and others after several earlier occurrences, as a result of conflict during the year. All parties to the conflict employed indiscriminate lethal tactics. Antigovernment and extremist groups, particularly al-Shabaab, were responsible for launching mortar attacks from hidden sites within civilian populated areas and using civilians as human shields. In addition, such groups conducted suicide bombings, used land mines and remote controlled roadside bombs, and conducted targeted killings of journalists, aid workers, and civil society leaders. Al- Shabaab conducted almost daily attacks against the TFG and AMISOM, resulting in significant civilian casualties. TFG and AMISOM forces responded to these attacks, which sometimes resulted in shelling of civilian populated areas. The international NGO Human Rights Watch accused all parties to the conflict of indiscriminate attacks, deployment of forces in densely populated areas, and a failure to take steps to minimize civilian harm. As a result homes, hospitals, schools, mosques, and other infrastructure were destroyed in Mogadishu. Since the collapse of the government in 1991, tens of thousands of persons, mostly noncombatants, have died in interclan and intraclan fighting. No action was generally taken against those responsible for the violence.
In het rapport van het US Department of State van 11 maart 2010 is op pagina 21 het volgende vermeld:
UN agencies estimated that since January 2007 more than 900,000 persons had fled their homes in Mogadishu and its surroundings as a result of targeted attacks by al-Shabaab and continued conflicts between TFG forces and antigovernment groups, especially al-Shabaab. The Somalia office of the UNHCR, based in Kenya, estimated that there were 1.5 million IDPs in the country as a result of internal conflict, flooding, droughts, and other causes going back to the early 1990s but with much higher numbers in recent years. Many of the newly displaced lived without basic services, primarily settling on the Afgoye corridor between Mogadishu and Baidoa. Militia groups, aligned with both sides of the conflict, had restricted access during food distributions. The deterioration in security severely restricted the movement of aid workers and the distribution of urgently needed assistance to IDPs. Increased targeting of aid workers, "taxes" on humanitarian aid, and al-Shabaab's expulsion in August of three UN agencies made it more difficult to deliver basic services.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 2 het volgende vermeld:
In much of the south, which is largely controlled by the armed Islamist group al-Shabaab, the population is subject to targeted killings and assaults, repressive forms of social control, and brutal punishments under its draconian interpretation of Sharia (Islamic law). Meanwhile, in Mogadishu, mortars fired by al-Shabaab and African Union troops deployed to protect the internationally-backed TFG continue to kill civilians and ravage the city. All sides have violated the laws of war by conducting indiscriminate attacks and other abuses.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op de pagina’s 3 en 4 het volgende vermeld:
In Mogadishu, civilians are trapped in a very different scenario: a bloody and intractable
conflict pitting the TFG, protected by the 5,300-strong African Union Mission in Somalia
(AMISOM), against an armed opposition spearheaded by al-Shabaab. Civilians in
Mogadishu continue to bear the brunt of the fighting, which has long been characterized by
indiscriminate attacks by all sides. Opposition fighters have unlawfully deployed in densely
populated civilian neighborhoods and at times used civilians as “shields” to fire mortars at TFG and AMISOM positions—attacks conducted so indiscriminately that they frequently
destroy civilian homes but rarely strike military targets. Often AMISOM or TFG forces respond in kind, launching indiscriminate mortar strikes on the neighborhoods from which
opposition fighters had fired and then fled—leaving only civilians to face the devastation
that ensues.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 37 het volgende vermeld:
All parties to the conflict in Somalia have conducted numerous mortar attacks against enemy forces in densely populated areas of Mogadishu without regard for the civilian population, causing a high loss of civilian life and property. The laws of war prohibit attacks that are indiscriminate; that is, attacks that are not directed—or use a method or means of attack that cannot be directed—at a specific military target, and are likely to strike military targets and civilians without distinction. Indiscriminate attacks include bombardments that treat as a single military target a number of clearly separated and distinct military targets in a populated area. While mortars can be highly accurate weapons if guided to their targets by spotters or guidance systems, none of the warring parties in Mogadishu have employed such methods. Opposition armed groups have indiscriminately fired mortar rounds in the general direction
of TFG or AMISOM installations in southern Mogadishu. TFG and AMISOM forces sometimes respond in kind, directing mortar rounds towards the general area they take fire from or simply bombarding areas such as Bakara Market that are opposition strongholds. Such attacks, while of limited military value, cause considerable loss of civilian life and property damage—and have done so for the past three years.
13. Gelet op de bovenstaande landeninformatie in combinatie met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 11, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in Centraal- en Zuid-Somalië, en in het bijzonder in Mogadishu, sprake is van een uitzonderlijke situatie in eerdergenoemde zin. Eiser heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van het binnenlands gewapend conflict. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
14. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 27-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in Centraal- en Zuid-Somalië, en in het bijzonder in Mogadishu, sprake is van een uitzonderlijke situatie in die zin dat iedere burger die terugkeert naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
--------------------------------------------------
3. Nu vast staat dat zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, dient van het relaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Hiertoe acht de rechtbank met name van belang dat eiser de samenhang tussen de gestelde problemen en de aanslag niet heeft kunnen concretiseren, dat niet valt in te zien waarom eiser als leider van het buurtverzet zou worden gezien en het niet geloofwaardig is dat hij twee jaar met rust is gelaten door de Al-Shabaab als hij daadwerkelijk als tegenstander zou zijn beschouwd, temeer nu eiser op hetzelfde adres is blijven wonen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid het relaas van eiser ongeloofwaardig kunnen achten.
4. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiser, voor zover hij bescherming vraagt die is gebaseerd op zijn asielrelaas en de individuele risico’s die daaruit zouden voortvloeien, geen aanspraak heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000.
5. Een verblijfsvergunning kan ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3° van de Vw 2000 verder worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
6. Volgens vaste jurisprudentie beoogt artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3° van de Vw 2000 in ieder geval bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Deze bepaling is geënt op artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn).
7. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft in het arrest van 17 februari 2009 (C-465/07, JV 2009/111) geoordeeld dat toetsing aan artikel 15c van de Definitierichtlijn in voorkomend geval kan plaatsvinden tegen de achtergrond van het betrokken gebied, waarnaar de desbetreffende vreemdeling dient terug te keren. De rechtbank ziet, anders dan verweerder heeft betoogd, hierin aanleiding om in het kader van de vraag of verweerder eiser op goede gronden een verblijfsvergunning op de b-grond van artikel 29 Vw 2000 heeft onthouden de situatie in Mogadishu in ogenschouw te nemen, nu onbetwist is dat eiser aldaar voor zijn vertrek uit Somalië zijn normale woon- en verblijfplaats heeft gehad.
8. Verweerder stelt zich, blijkens het bestreden besluit, op het standpunt dat er in Zuid- en Centraal-Somalië weliswaar sprake is van een binnenlands gewapend conflict, maar dat geen sprake is van een situatie waarin een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3°, van de Vw 2000. De aard en de intensiteit van het geweld in Zuid- en Centraal-Somalië is niet dusdanig erg dat moet worden geconcludeerd dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. De in openbare bronnen genoemde cijfers over het aantal burgerslachtoffers in relatie tot de gehele populatie van Zuid- en Centraal-Somalië brengen verweerder niet tot een ander standpunt. In dit verband wordt wel opgemerkt dat deze cijfers met grote voorzichtigheid moeten worden gehanteerd nu gelet op de migratiestromen geen goede inschatting gemaakt kan worden van het aantal inwoners van Somalië. Verweerder heeft in het kader van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke situatie verder gekeken naar de vluchtelingenstromen. De grote vluchtelingenstromen en het grote aantal ontheemden kunnen enerzijds gezien worden als een bevestiging van de slechte situatie in Zuid- en Centraal-Somalië. Anderzijds duidt dit erop dat grote aantallen personen in staat zijn zich binnen Somalië te bewegen op het moment dat sprake is van gewelddadigheden naar gebieden die rustiger zijn. Ten slotte heeft verweerder gekeken naar de slechte humanitaire situatie in het gebied, die mede wordt veroorzaakt door de slechte voedselsituatie. Deze voedselsituatie, die voor ontheemden in het bijzonder zeer ernstig is, is echter niet zodanig dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. In het gebied zijn verschillende internationale organisaties actief. Verweerder wijst ten slotte op een brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 29 maart 2010.
9. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar zijn zienswijze, betoogd dat hij, indien hij moet terugkeren naar Mogadishu, daar louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of zijn persoon. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer gewezen op een rapport van de UN Security Council van 31 december 2009, het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2010, een rapport van het US Department of State van
11 maart 2010, een rapport van Human Rights Watch (HRW) van april 2010 en een rapport van Internal Displacement Monitoring Centre van 10 december 2009.
10. Beide partijen hebben gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 januari 2010 (200905017/1; LJN: BL1483) waarin de Afdeling in r.o. 2.1.10 het volgende heeft geoordeeld:
Uit de stukken – in het bijzonder uit de hiervoor weergegeven citaten daaruit – kan worden afgeleid dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 15 juni 2009 in Mogadishu sprake was van een gewapend conflict tussen de regeringstroepen gesteund door Ethiopische troepen enerzijds en een complex geheel van rebellengroeperingen anderzijds die onderling ook strijd leverden. (..) Hoewel de staatssecretaris in zijn nadere toelichting ter zitting in hoger beroep stelt vorenomschreven omstandigheden te hebben betrokken bij zijn beoordeling, heeft hij ter motivering van zijn standpunt dat in Mogadishu ten tijde van belang geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, volstaan met de enkele stelling dat in het aantal burgerslachtoffers geen aanleiding wordt gevonden voor het aannemen van zodanige uitzonderlijke situatie. Gelet op de aard en intensiteit van het geweld als gevolg van het conflict en de gevolgen daarvan voor de burgerbevolking van Mogadishu, zoals die uit voormelde stukken kunnen worden afgeleid, heeft de staatssecretaris met die enkele stelling ontoereikend gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mate van het willekeurig geweld in Mogadishu ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 15 juni 2009 dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld.
De rechtbank leest deze uitspraak aldus dat de Afdeling van oordeel is dat de uitzonderlijke situatie, als gevolg waarvan een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade, in Mogadishu vooralsnog aannemelijk is te achten en dat verweerder onvoldoende heeft aangevoerd ter weerlegging hiervan.
11. Verweerder heeft, zowel in de pleitnota die de rechtbank heeft ontvangen op
3 september 2010, als ter zitting, in reactie op de uitspraak van 26 januari 2010 opgemerkt dat in de besluitvorming in de onderhavige zaak niet alleen acht is geslagen op de slachtoffers maar ook op de andere gevolgen van het gewapend conflict. Verweerder doelt hiermee allereerst op de vluchtelingenstromen in Somalië. Deze migratiestromen duiden er onder meer op dat groepen mensen in staat zijn om naar een veiliger gebied te vertrekken, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen deugdelijke weerlegging van eisers stelling dat er in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in bovengenoemde zin, te meer nu verweerder in het bestreden besluit zelf aangeeft dat grote groepen mensen zich vanuit Mogadishu richting de omliggende gebieden verplaatsen. De rechtbank stelt vast dat verweerder, vergeleken met het besluit dat ten grondslag lag aan de eerdergenoemde Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010, als aanvullende motivering ook aandacht heeft besteed aan de humanitaire situatie in Somalië. Hetgeen verweerder in dit kader opmerkt over de voedselsituatie in Somalië, namelijk dat deze niet zodanig is dat op die grond iedere burger een reëel risico loopt op ernstige schade, is niet onderbouwd. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het vermoeden dat er in Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, niet heeft weerlegd.
12. De rechtbank wenst verder te benadrukken dat door eiser verschillende rapporten over Somalië zijn aangedragen die voor het merendeel dateren van na eerdergenoemde Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010. Uit deze informatie komt een bijzonder ernstig beeld naar voren van de humanitaire- en veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië en in het bijzonder Mogadishu.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op pagina 29 het volgende vermeld:
De veiligheidssituatie in geheel Zuid- en Centraal-Somalië was in de verslagperiode slecht. In de verslagperiode vonden in Zuid- en Centraal-Somalië geregeld gevechten plaats tussen TFG milities, AMISOM en aan de TFG gelieerde milities als Ahlu-Sunna w’al-Jama’a en delen van de voormalige UIC enerzijds tegen Al-Shabaab, Hizbul Islam en gelieerde milities anderzijds, die onderling ook strijd leverden. Bij deze gevechten vielen geregeld burgerslachtoffers. Betrouwbare cijfers over het aantal slachtoffers van de gevechten zijn door de slechte veiligheidssituatie moeilijk te vergaren. De hevigste gevechten tijdens deze verslagperiode vonden plaats in Mogadishu, maar ook op andere plekken in Zuid- en Centraal-Somalië was sprake van gewelddadigheden.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op pagina 30 het volgende vermeld:
Gedurende de gehele verslagperiode was de veiligheidssituatie in geheel Mogadishu slecht. In Mogadishu werden gedurende de verslagperiode geregeld zware wapens als artillerie, mortieren en bermbommen gebruikt. Daarnaast vonden zelfmoordaanslagen plaats. Hierbij vielen geregeld burgerslachtoffers. Zo vielen op 3 december 2009 bij een zelfmoordaanslag in Mogadishu circa 20 doden, waaronder 4 TFG-ministers. Tevens was er sprake van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. De heftigste gevechten in Mogadishu vonden plaats rond strategische plaatsen in Mogadishu zoals kruispunten, politiebureaus en bases van de verschillende strijdende partijen. Het is niet mogelijk een duidelijk onderscheid te maken in de veiligheidssituaties in diverse wijken in Mogadishu.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 37en 38 het volgende vermeld:
In de verslagperiode waren de humanitaire omstandigheden in geheel Somalië
slecht. In de verslagperiode waren circa 3.2 miljoen mensen afhankelijk van noodhulp. In het grootste gedeelte van Zuid- en Centraal-Somalië bestond een tekort aan voedsel. (..) Door de slechte gezondheidszorg en onhygiënische omstandigheden braken geregeld besmettelijke ziekten als cholera, meningitis en de mazelen uit. Oorzaken van de slechte humanitaire situatie in Somalië zijn naast de verslechterde voedselsituatie de voortdurende slechte veiligheidssituatie, aanhoudende droogte, hoge voedselprijzen en overstroming. Als gevolg van de slechte humanitaire omstandigheden zijn in de verslagperiode veel mensen op de vlucht geslagen. De humanitaire hulporganisaties en mensenrechtenorganisaties werden in de verslagperiode door de slechte veiligheid belemmerd in het uitvoeren van hun taken. Zoals eerder vermeld waren hulpverleners dikwijls het doelwit van gerichte moordaanslagen en ontvoeringen. Ook werden in de verslagperiode gebouwen van de VN en ngo’s geplunderd. De rebellengroepering Al-Shabaab verbood in de verslagperiode de activiteiten van het World Food Programme in Somalië.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 72 en 73 het volgende vermeld:
Ten gevolge van geweld, humanitaire omstandigheden en gedwongen rekrutering door rebellengroeperingen verplaatsten grote groepen mensen zich binnen Zuid- en Centraal-Somalië. De gebieden waar in de verslagperiode de meeste verplaatsingen plaatsvonden waren Lower Juba, Galgadud, Mudug, Lower Shabelle en Mogadishu. In de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 raakten ten minste 185.000 mensen ontheemd in geheel Somalië. In totaal zijn momenteel circa 1.2 miljoen mensen ontheemd in Zuid- en Centraal Somalië. Naar aanleiding van de gewelddadigheden in Mogadishu en de verwachting van een regeringsoffensief aldaar, zijn in de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 ten minste 65.000 mensen ontheemd geraakt. Ontheemdennederzettingen in Zuid- en Centraal-Somalië zijn voor hulporganisaties slecht bereikbaar. De situatie in de ontheemdennederzettingen is slecht. Veel ontheemden hadden te kampen met een slechte veiligheidssituatie en gebrek aan water, voedsel en medische voorzieningen. Verder was er een gebrek aan sanitaire voorzieningen en hygiëne, wat ziektes tot gevolg had. Daarnaast ontvingen ontheemden onvoldoende humanitaire hulp, als gevolg van de slechte veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië (zie paragraaf 2.3.6). Een relatief groot deel van de ontheemden, circa 360.000, bevindt zich in de meer dan 200 ontheemdennederzettingen op de weg tussen Mogadishu en Afgoye. Deze zogenaamde Afgoye-corridor is opgedeeld in vijf sectoren: ‘K10-K15’, ‘Ceelasha’, ‘Xawa Cabdi’, ‘Lafoole’ en ‘Faculty of agriculture’. Daarnaast bestaan er in de periferie van Mogadishu de volgende ontheemdennederzettingen: ‘Kax-Shiiqaal’ (ten westen van Mogadishu), ‘Dayniile’ (ten noorden van Mogadishu) en ‘Ceel Maan / Mogadishu North’ (ten noord-oosten van Mogadishu). Zowel tijdens hun vlucht als in de ontheemdennederzettingen zijn ontheemden in geheel Somalië geregeld slachtoffer geworden van bedreiging, mishandeling, verkrachting en beroving.
In het rapport van het US Department of State van 11 maart 2010 is op pagina 10 het volgende vermeld:
Fighting during the year between TFG and allied forces against al-Shabaab and Hisbul Islam in south central regions resulted in the deaths of at least 1,000 persons, according to the Somalia-based Elman Human Rights Organization. An estimated 3,500 others were injured, and the UN High Commissioner for Refugees (UNHCR) reported that more than one million civilians were displaced, some for the first time and others after several earlier occurrences, as a result of conflict during the year. All parties to the conflict employed indiscriminate lethal tactics. Antigovernment and extremist groups, particularly al-Shabaab, were responsible for launching mortar attacks from hidden sites within civilian populated areas and using civilians as human shields. In addition, such groups conducted suicide bombings, used land mines and remote controlled roadside bombs, and conducted targeted killings of journalists, aid workers, and civil society leaders. Al- Shabaab conducted almost daily attacks against the TFG and AMISOM, resulting in significant civilian casualties. TFG and AMISOM forces responded to these attacks, which sometimes resulted in shelling of civilian populated areas. The international NGO Human Rights Watch accused all parties to the conflict of indiscriminate attacks, deployment of forces in densely populated areas, and a failure to take steps to minimize civilian harm. As a result homes, hospitals, schools, mosques, and other infrastructure were destroyed in Mogadishu. Since the collapse of the government in 1991, tens of thousands of persons, mostly noncombatants, have died in interclan and intraclan fighting. No action was generally taken against those responsible for the violence.
In het rapport van het US Department of State van 11 maart 2010 is op pagina 21 het volgende vermeld:
UN agencies estimated that since January 2007 more than 900,000 persons had fled their homes in Mogadishu and its surroundings as a result of targeted attacks by al-Shabaab and continued conflicts between TFG forces and antigovernment groups, especially al-Shabaab. The Somalia office of the UNHCR, based in Kenya, estimated that there were 1.5 million IDPs in the country as a result of internal conflict, flooding, droughts, and other causes going back to the early 1990s but with much higher numbers in recent years. Many of the newly displaced lived without basic services, primarily settling on the Afgoye corridor between Mogadishu and Baidoa. Militia groups, aligned with both sides of the conflict, had restricted access during food distributions. The deterioration in security severely restricted the movement of aid workers and the distribution of urgently needed assistance to IDPs. Increased targeting of aid workers, "taxes" on humanitarian aid, and al-Shabaab's expulsion in August of three UN agencies made it more difficult to deliver basic services.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 2 het volgende vermeld:
In much of the south, which is largely controlled by the armed Islamist group al-Shabaab, the population is subject to targeted killings and assaults, repressive forms of social control, and brutal punishments under its draconian interpretation of Sharia (Islamic law). Meanwhile, in Mogadishu, mortars fired by al-Shabaab and African Union troops deployed to protect the internationally-backed TFG continue to kill civilians and ravage the city. All sides have violated the laws of war by conducting indiscriminate attacks and other abuses.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op de pagina’s 3 en 4 het volgende vermeld:
In Mogadishu, civilians are trapped in a very different scenario: a bloody and intractable
conflict pitting the TFG, protected by the 5,300-strong African Union Mission in Somalia
(AMISOM), against an armed opposition spearheaded by al-Shabaab. Civilians in
Mogadishu continue to bear the brunt of the fighting, which has long been characterized by
indiscriminate attacks by all sides. Opposition fighters have unlawfully deployed in densely
populated civilian neighborhoods and at times used civilians as “shields” to fire mortars at TFG and AMISOM positions—attacks conducted so indiscriminately that they frequently
destroy civilian homes but rarely strike military targets. Often AMISOM or TFG forces respond in kind, launching indiscriminate mortar strikes on the neighborhoods from which
opposition fighters had fired and then fled—leaving only civilians to face the devastation
that ensues.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 37 het volgende vermeld:
All parties to the conflict in Somalia have conducted numerous mortar attacks against enemy forces in densely populated areas of Mogadishu without regard for the civilian population, causing a high loss of civilian life and property. The laws of war prohibit attacks that are indiscriminate; that is, attacks that are not directed—or use a method or means of attack that cannot be directed—at a specific military target, and are likely to strike military targets and civilians without distinction. Indiscriminate attacks include bombardments that treat as a single military target a number of clearly separated and distinct military targets in a populated area. While mortars can be highly accurate weapons if guided to their targets by spotters or guidance systems, none of the warring parties in Mogadishu have employed such methods. Opposition armed groups have indiscriminately fired mortar rounds in the general direction
of TFG or AMISOM installations in southern Mogadishu. TFG and AMISOM forces sometimes respond in kind, directing mortar rounds towards the general area they take fire from or simply bombarding areas such as Bakara Market that are opposition strongholds. Such attacks, while of limited military value, cause considerable loss of civilian life and property damage—and have done so for the past three years.
13. Gelet op de bovenstaande landeninformatie in combinatie met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 11, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in Centraal- en Zuid-Somalië, en in het bijzonder in Mogadishu, sprake is van een uitzonderlijke situatie in eerdergenoemde zin. Eiser heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van het binnenlands gewapend conflict. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
14. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Bron: rechtspraak.nl
Reacties