Posts tonen met het label pleegkinderen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label pleegkinderen. Alle posts tonen

18 juli 2012

Nareizende Somalische pleegkinderen en tijdelijke opvang (uitspraak)

LJN: BX1704, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 11/32550
Datum uitspraak: 13-07-2012
Datum publicatie: 17-07-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Vreemdelingenzaak. Nareis. Uit paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt niet dat ieder verblijf van een pleegkind bij een derde, ongeacht de reden(en) voor dit verblijf en ongeacht de duur en de overige omstandigheden van dit verblijf, moet worden beschouwd als een opname in een ander gezin die de conclusie wettigt dat het pleegkind niet langer behoort tot het gezin van de hoofdpersoon. Dat de hoofdpersoon een buurvrouw heeft gevraagd tijdelijk voor de pleegkinderen te zorgen om te voorkomen dat zij op straat zouden gaan zwerven, betekent dan ook niet zonder meer dat de pleegkinderen niet meer tot het gezin van de hoofdpersoon behoren. Dat de buurvrouw na enige tijd niet meer voor de pleegkinderen kon of wilde zorgen en dat de pleegkinderen toen zijn vertrokken, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een eigen keuze om zelfstandig te gaan wonen die de conclusie wettigt dat de pleegkinderen niet meer tot het gezin van de hoofdpersoon behoren. Een uitleg van het beleid die feitelijk tot gevolg heeft dat pleegkinderen alleen voor nareis in aanmerking komen als zij over straat gaan zwerven, staat op gespannen voet met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.

Bron: rechtspraak.nl 

-----

2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Niet in geschil is dat eisers pleegkinderen zijn van referente en dat eisers tot aan het vertrek van referente uit Somalië feitelijk tot haar gezin hebben behoord. Verweerder werpt eisers tegen dat zij na het vertrek van referente zijn opgenomen in het gezin van een buurvrouw en stelt zich met verwijzing naar paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000 op het standpunt dat eisers hierdoor niet langer feitelijk behoren tot het gezin van referente. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

Voorafgaand aan haar vertrek uit Somalië heeft referente een buurvrouw gevraagd tijdelijk voor eisers te zorgen om te voorkomen dat zij op straat zouden gaan zwerven. Verweerder heeft niet gesteld dat referente een andere keuze had moeten maken. Gelet op de algemene situatie in Somalië en de leeftijd die eisers destijds hadden (15, 13, 13 en 9 jaar) ziet ook de rechtbank geen grond voor een dergelijk oordeel.

Eisers voeren naar het oordeel van de rechtbank terecht aan dat het enkele feit dat zij zijn opgevangen door een buurvrouw op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat zij zijn opgenomen in het gezin van deze buurvrouw. Uit paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000 valt niet af te leiden dat de zinsnede 'opgenomen in een ander gezin' zo ruim moet worden uitgelegd dat ieder verblijf van pleegkinderen bij een derde, ongeacht de reden(en) voor dit verblijf en ongeacht de duur en de overige omstandigheden van dit verblijf, moet worden beschouwd als een opname in een ander gezin die de conclusie wettigt dat de pleegkinderen niet langer feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon.

In het bestreden besluit noch het daarin ingelaste primaire besluit is verweerder inhoudelijk ingegaan op het betoog van eisers dat het verblijf bij de buurvrouw van meet af aan als tijdelijk is bedoeld en dat van referente bezwaarlijk verwacht kon worden eisers over straat te laten zwerven, zodat het verblijf van eisers bij de buurvrouw niet de conclusie wettigt dat zij niet langer feitelijk behoren tot het gezin van referente. Het enkel verwijzen naar het gevoerde beleid vormt, mede gelet op hetgeen in de vorige alinea van deze uitspraak is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende reactie op het betoog van eisers. In dit opzicht berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.

2.4.2. Bezien in het licht van het vorenstaande voeren eisers voorts terecht aan dat geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat de hoorplicht is geschonden.

2.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.4.4. Nu het aan verweerder en niet aan de rechtbank is om invulling te geven aan de hoorplicht als hij het bezwaar opnieuw ongegrond wil verklaren, terwijl evenmin valt uit te sluiten dat nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk is, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil tussen partijen thans finaal te beslechten. Gelet hierop volstaat de rechtbank met gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit.

Met het oog op de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar overweegt de rechtbank het volgende.

Verweerders tegenwerping ter zitting dat eisers inmiddels zelfstandig zijn gaan wonen en ook om die reden niet langer feitelijk behoren tot het gezin van referente valt niet te herleiden tot het bestreden besluit. Dat de buurvrouw na enige tijd niet meer voor eisers kon of wilde zorgen en dat eisers vervolgens zijn vertrokken, kan eisers naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden tegengeworpen. Dit vertrek kan niet zonder meer worden gelijkgesteld met een eigen keuze om zelfstandig te gaan wonen die de conclusie wettigt dat eisers niet langer feitelijk behoren tot het gezin van referente. Als verweerder het ter zitting ingenomen standpunt dat eisers omdat zij zelfstandig zijn gaan wonen niet langer feitelijk behoren tot het gezin van referente handhaaft, zal hij dit standpunt nader moeten toelichten.

Ter zitting heeft verweerder desgevraagd geen enkel voorbeeld kunnen noemen van een situatie waarin eisers voor nareis in aanmerking waren gekomen zonder op straat te gaan zwerven. In de visie van verweerder is de gezinsband tussen eisers en referente immers niet alleen verbroken als eisers bij een derde gaan wonen, maar ook als zij zelfstandig gaan wonen. Een dergelijke uitleg van het beleid vloeit niet logisch voort uit de tekst van dit beleid en staat naar het oordeel van de rechtbank op gespannen voet met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, dat ertoe strekt dat de gezinsband van (in dit geval) pleegkinderen met een pleegouder aan wie in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op betrekkelijk eenvoudige wijze kan worden hersteld.

Hoewel eisers pas ter zitting hebben aangevoerd dat in het beleid een discriminatoir onderscheid wordt gemaakt tussen biologische kinderen en pleegkinderen, heeft verweerder op deze beroepsgrond inhoudelijk kunnen reageren. Het door verweerder ter zitting genoemde argument voor dit onderscheid, namelijk dat het bij pleegkinderen moeilijker is om de gezinsband vast te stellen, maakt niet inzichtelijk waarom, als het bestaan van deze gezinsband eenmaal wordt aangenomen, bij de beoordeling of de gezinsband na het vertrek van de hoofdpersoon is verbroken bij pleegkinderen gedeeltelijk andere criteria worden gehanteerd dan bij biologische kinderen. Als verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond wil verklaren, ligt het dan ook in de rede dat hij dit onderscheid nader toelicht.

2.4.5. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden.

De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eisers in beroep nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.




Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

17 juli 2012

Nareisbeleid kinderen gewijzigd: DNA doorslaggevend

Minister Leers voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft besloten om biologische gezinsleden, die de gezinsband niet met documenten kunnen onderbouwen, direct een DNA-onderzoek aan te bieden om die biologische band aan te laten tonen. De gezinsleden die een toegelaten asielzoeker naar Nederland over wil laten komen, moeten aantonen dat er een feitelijke gezinsband met hem/haar is geweest.

Dat schrijft minister Leers maandag 16 juli in een brief aan de Tweede Kamer.

Het DNA-onderzoek samen met de verklaring van de toegelaten asielzoeker, kan volgens Leers dan volstaan om de feitelijke gezinsband van een kerngezin (vader, moeder, minderjarige kinderen) aan te tonen. Er zal in deze gevallen alleen een identificerend gehoor plaatsvinden, als wordt vermoed dat er sprake is van fraude. Eerder werd altijd een identificerend gehoor gehouden.

Voor andere gezinsleden die geen documenten hebben, wil Leers, gelet op de ervaringen in het verleden met fraude bij de aanvragen (geen biologische kinderen, niet feitelijk bij elkaar gewoond, leeftijdsfraude ed), dat de medewerkers op de buitenlandse posten, altijd het identificerende gehoor naar het gezinsverband inzetten.
Het gaat dan om gezinsleden waarbij een DNA-onderzoek geen toegevoegde waarde heeft (bijvoorbeeld bij pleegkinderen of een partner zonder kinderen) of omdat DNA-onderzoek alleen de biologische relatie met één ouder aantoont. Gezinsrelaties in bij voorbeeld Somalië kunnen complex zijn doordat mannen meerdere vrouwen kunnen hebben en kinderen kunnen hebben bij meerdere vrouwen. Leers wil voorkomen dat er een minderjarig kind wordt onttrokken aan het gezag van een achterblijvende moeder.

Een DNA-onderzoek zal uiteraard niet uitgevoerd worden als op voorhand vaststaat dat aan de voorwaarden voor nareis is voldaan, schrijft de minister. Naast de aanpassingen in de procedure zullen de nareizigers op de buitenlandse posten nog beter worden geïnformeerd over de procedure en er zal uitgebreider verslag worden gemaakt.

Eerdere kritiek dat de gehoren op de buitenlandse posten op ondeugdelijke wijze zouden plaats vinden en dat er geen rekening zou worden gehouden met de omstandigheden van de vreemdeling, herkent Leers niet, zo schrijft hij de Tweede Kamer.

Nareizen is een bijzondere vorm van gezinshereniging voor vluchtelingen die door de vlucht uit het land van herkomst van elkaar gescheiden zijn. De asielzoeker die in Nederland een vergunning heeft gekregen kan binnen drie maanden na de verlening van de asielvergunning om overkomst van de gezinsleden vragen.

Bron: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid-en-immigratie/documenten-en-publicaties/persberichten/2012/07/16/dna-onderzoek-voor-nareizende-gezinsleden-asielzoekers.html

De kamerbrief van minister Leers waarin hij tegemoet komt aan de toezegging tijdens het Algemeen Overleg met de Kamer van 15 februari jl, waar onder andere het onderwerp ‘nareis’ stond geagendeerd. De minister zegde toe nader te kijken naar de uitvoering van het nareisbeleid. In deze brief bericht minister Leers de kamer over zijn bevindingen en de gevolgen die hij daaraan verbindt.

Vindplaats: http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/07/16/kamerbrief-nareisbeleid/kamerbrief-nareis-beleid-en-uitvoering.pdf

De reactie van Vluchtelingenwerk op deze beleidswijziging vindt u hier:

http://www.vluchtelingenwerk.nl/persberichten/dna-onderzoek-weer-leidend-bij-gezinshereniging.php

De reactie van Defence for Children vindt u hier:
http://defenceforchildren.nl/p/21/2475/mo89-mc21/mo124-m0/mo125-cg196/mo45-mc52/leers-lost-gezinshereniging-vluchtelingenkinderen-deels-op


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

17 mei 2012

Kinderombudsman vermoedt dat asielaanvragen kinderen 'bewust afgeremd' worden

De Kinderombudsman Marc Dullaert vermoedt dat de Nederlandse overheid in stilte het internationale recht op gezinshereniging schendt. Sinds enige tijd worden bijna geen aanvragen meer goedgekeurd van buitenlandse kinderen die bij hun ouders in Nederland willen komen wonen. 'Het lijkt erop dat het recht op een familieleven met voeten wordt getreden', aldus Dullaert.

Lees hier het artikel in de Volkskrant: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3256153/2012/05/16/Kinderombudsman-vermoedt-dat-asielaanvragen-kinderen-bewust-afgeremd-worden.dhtml


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

27 oktober 2011

Mauro's probleem zelfs zichtbaar op dit weblog

Wanneer ik naar de pagina's kijk die op dit weblog zijn bezocht gaat het vooral om pleegkinderen, discretionaire bevoegdheid en Mauro. Het lijkt er op dat journalistiek Nederland en de politiek hard aan het werk is.

Het gaat hier echter puur om de zieligheidsgraad en niet zoals bijvoorbeeld Sahar dat er sprake zou kunnen zijn van gevaar lopen. En er zijn zo veel zielige mensen.


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

07 juli 2011

Leers: Aanpak fraude Somalische immigranten succesvol

De extra maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat Somalische asielzoekers op valse gronden een verblijfsvergunning krijgen, zijn succesvol. In 2010 kreeg ongeveer een op de vier Somalische asielzoekers die beweerden gezinsleden na te reizen een verblijfsvergunning, nu is dat minder dan 10 procent.

Frauderende Somaliërs worden eerder aangepakt
Overal klinkt sinds kort de roep om een 'humaner' asielbeleid. Nu kun je over de staat veel beweren, maar niet dat hij zich geen moeite getroost om asielzoekers zo humaan mogelijk door de procedure te loodsen

Lees ook het Elsevier-commentaar van Robert Stiphout: Asiel: Nederland biedt vooral schijnhumaniteit

Dat maakt minister Gerd Leers (CDA, Immigratie en Asiel) bekend.

Pleegkinderen
In 2009 werd bekend dat Somalische asielzoekers op grote schaal frauderen bij hun asielaanvraag op gronden van gezinshereniging. Zo probeerden zij zich bijvoorbeeld te herenigen met pleegkinderen, die nooit bij hun gezin hebben gehoord.

Als een asielzoeker tijdens zijn procedure niets over gezinsleden heeft verteld, wordt aangenomen dat de gezinsband niet bestaat. Ook moet het verhaal van de asielzoeker kloppen met het verhaal van de statushouder, die tegelijk kan worden verhoord. Bij twijfel moeten de Somaliërs bewijs overleggen.

Verhoren
Medewerkers van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) kunnen via ‘videoconferencing’ asielzoekers verhoren die op de Nederlandse ambassade van de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba verblijven. Tegelijk kunnen de ‘gezinsleden’ in Nederland worden verhoord. Zo probeert de IND inconsistenties op te sporen.

Dit jaar kregen gemiddeld dertig Somaliërs per maand een verblijfsvergunning vanwege gezinshereniging. In heel 2010 waren dat er nog 2.300, bijna tweehonderd per maand. Door de strengere regels willen minder Somaliërs naar Nederland vluchten.

Beschermingsbeleid
Voor 2009 profiteerden veel Somaliërs van het 'categorisch beschermingsbeleid', waaronder iedereen uit een bepaald gevaarlijk gebied een verblijfsvergunning kreeg.

Leers wil ook de fraude aanpakken door immigranten die al een verblijfsvergunning hebben gekregen. Dit kan als de immigranten hun tijdelijke status willen omzetten in een permanente of meer gezinsleden willen laten overkomen.

Bron: http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Politiek/302218/Leers-Aanpak-fraude-Somalische-immigranten-succesvol.htm?utm_source=Nieuwsbrief_dag&utm_medium=email&utm_campaign=Nieuwsbrief


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

31 maart 2010

Uitspraak over pleegkinderen en nareistermijn (uitspraak rechtbank)

LJN: BL5733, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/35242

Datum uitspraak: 24-02-2010
Datum publicatie: 24-03-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie: Pleegkinderen / hoofdpersoon / nareiscriterium artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 / mvv-aanvraag na een negatief advies.

De vraag wie als hoofdpersoon ten aanzien van de pleegkinderen moet worden aangemerkt, na het overlijden van hun ouders, dient in redelijkheid te worden uitgelegd aan de hand van de normale betekenis van het woord. Hierbij is de feitelijke situatie doorslaggevend. Zo is onder meer van belang hoe in het gezin de zorgtaken ten aanzien van de kinderen waren verdeeld, wie de belangrijke beslissingen ten aanzien van hen nam en wie (financieel) in hun onderhoud voorzag. Aan de eigendom van het familiehuis komt voor deze beoordeling geen doorslaggevende betekenis toe.

In het beleid van verweerder is geen bepaling opgenomen op grond waarvan aan het nareiscriterium niet zou zijn voldaan indien negatief is beslist op de tijdig ingediende adviesaanvraag. De achterliggende gedachte van de driemaandentermijn, neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, is dat de intentie van de in Nederland verblijvende hoofdpersoon om zijn achtergelaten gezinsleden zo snel mogelijk te laten overkomen, binnen een relatief korte periode kenbaar moet zijn gemaakt. Deze intentie blijkt uit het indienen van de adviesaanvraag en niet uit verweerders beslissing hierop, zodat niet valt in te zien dat bij een negatief advies niet langer zou zijn voldaan aan de ratio van de regeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in dit geval van een onredelijke uitleg van het beleid is uitgegaan. Beroep gegrond.

Bron: rechtspraak.nl

Hoop dat Vluchtelingenwerk dit leest aangezien die de meeste van deze aanvragen doen.

24 januari 2010

Nareisbeleid en feitelijke behoren tot het gezin (uitspraak rechter)

LJN: BK9360,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/26177, 09/38971

Datum uitspraak: 05-01-2010
Datum publicatie: 20-01-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak


Inhoudsindicatie: Nareisbeleid / feitelijk behoren tot het gezin in het land van herkomst
Eisers zijn de broers en zus van referent. Verweerder heeft niet betwist dat eisers thans als pleegkinderen van referent zijn te beschouwen. Evenmin is betwist dat de echtgenote van referent eisers sinds de vermissing van hun moeder verzorgt en opvoedt, met financiële en morele ondersteuning van referent vanuit Nederland. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting bevestigd dat eisers thans tot het gezin van referent behoren. Zoals ook in het bestreden besluit is overwogen komen zij evenwel niet in aanmerking voor toelating op grond van het nareisbeleid, omdat zij pas tot het gezin van referent zijn gaan behoren sinds hij in Nederland is; eisers hebben in het land van herkomst nimmer feitelijk behoord tot het gezin van referent. De rechtbank acht het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar woont referent sinds eisers tot zijn gezin zijn gaan behoren in Nederland, maar eisers wonen sindsdien wél samen met de echtgenote van referent, die hen verzorgt en opvoedt. Zoals ook eisers hebben aangevoerd is in het beleid niet neergelegd dat voor een positieve beantwoording van de vraag of feitelijke gezinsband reeds in het land van herkomst heeft bestaan, noodzakelijk is dat het gehele gezin aldaar als zodanig heeft samengewoond. Beroep gegrond.


www.rechtspraak.nl



21 december 2009

Een verblijfsvergunning voor een pleegkind willen omdat je die een aanvaardbare toekomst wilt geven (uitspraak)

LJN: BK7090, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Arnhem , AWB 08/36062


Datum uitspraak: 25-09-2009
Datum publicatie: 18-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid met de in het besluit gegeven motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eiseres 1 in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft en dat derhalve niet is voldaan aan artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Hetgeen eisers hebben aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid dit standpunt heeft kunnen innemen. Niet gebleken is, anders dan eisers stellen, dat verweerder, door de huidige situatie in zijn oordeel te betrekken, een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium ‘aanvaardbare toekomst’. Verweerders standpunt, weergegeven in het verweerschrift, dat de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van een aanvaardbare toekomst plaats dient te vinden op basis van de huidige situatie en, in aanvulling daarop, een verwachting dient te worden uitgesproken ten aanzien van de toekomstige situatie én of die naar het oordeel van verweerder aanvaardbaar is, komt de rechtbank niet onjuist voor.

Adverteren bij Daisycon



Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE


Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem


Registratienummer: AWB 08/36062
Datum uitspraak: 25 september 2009


Uitspraak

Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

inzake

[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
burger van de Democratische Republiek Congo,
eiseres 1,
[eiseres 2]
geboren op [geboortedatum]
van Belgische nationaliteit,
eiseres 2, gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde mr. W. Boelens,

tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken,
Visadienst,
verweerder.


Het procesverloop

Op 15 september 2006 heeft eiseres 1 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Kinshasa in de Democratische Republiek Congo (DRC) verzocht om de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als buitenlands pleegkind bij eiseres 2.

Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers op 20 december 2006 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 20 februari 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard, welk besluit vervolgens bij brief van 6 november 2007 is ingetrokken.

Op 12 februari 2008 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de ambtelijke commissie, waarbij eiseres 2 en haar gemachtigde zijn verschenen.

Bij besluit van 18 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van 20 december 2006 wederom ongegrond verklaard.

Hiertegen hebben eisers op 8 oktober 2008 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 29 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 augustus 2009. Eiseres 2 is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Verheijen.


De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres 2 heeft de Belgische nationaliteit en verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiseres 1, een zogenoemd Eurafrikaans kind (zij heeft een onbekende blanke vader), verblijft in het weeshuis van de [naam] te Dilolo. De tante van eiseres 2 is missionaris en is werkzaam in dit weeshuis. De biologische moeder van eiseres 1 heeft haar in 2003 naar het weeshuis gebracht, verblijft thans in Angola en bezoekt haar sporadisch. De grootvader en tante van eiseres 1 wonen beiden in Dilolo.
Bij vonnis van 22 augustus 2008 van het Tribunal de Paix de Lumbumbashi is eiseres 2 tot voogdes over eiseres 1 benoemd en is haar toestemming verleend zich met eiseres 1 buiten de DRC te vestigen.

3. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op de volgende standpunten gesteld.
Volgens verweerder is er geen grond voor het oordeel dat eiseres 1 in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Voorts zijn eisers geen bloed- of aanverwanten van elkaar. Het namens eisers aangevoerde vormt onvoldoende grond om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb.
De weigering om aan eiseres 1 verblijf hier te lande toe te staan betekent geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het beroep op de artikelen 3 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) leidt evenmin tot verblijfsaanvaarding.

4. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende grond aanwezig is om aan te nemen dat eiseres 1 in haar land van herkomst geen onaanvaardbare toekomst heeft. Ter ondersteuning hiervan is (onder meer) een ongedateerde verklaring van dr. [naam] van het Africa Research Centre te Leuven ingebracht.
De omstandigheid dat eisers geen bloed- of aanverwanten zijn behoeft niet als zodanig tot het oordeel te leiden dat eiseres 1 geen aanspraak kan maken op toelating als pleegkind van eiseres 2. Van deze beleidsregel kan immers met toepassing van artikel 4:84 van de Awb worden afgeweken en in onderhavige zaak bestaat aanleiding daarvan gebruik te maken.
De weigering de gevraagde mvv te verlenen is voorts in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) valt af te leiden dat het criterium ‘objectieve belemmering’ niet onverkort wordt gehandhaafd, maar dat beoordeeld dient te worden of zwaarwegende belemmeringen aanwezig zijn tot uitoefening van het gezinsleven elders dan in de Verdragsstaat. Eisers hebben zich tenslotte beroepen op artikel 3 en 27 van het IVRK.

5. De rechtbank overweegt als volgt.

6. Voor een verblijf van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 13 van de Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv te worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning.

7. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

8. Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

9. Ingevolge artikel 3.28, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als pleegkind worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000; en
b. die naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

10. In geschil is (allereerst) of voldaan wordt aan de in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, genoemde voorwaarde.

11. In het besluit van 18 september 2008 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat eiseres 1 in haar land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Hiertoe heeft verweerder als volgt overwogen.
Naast de verklaring van eiseres 2 in haar brief van 18 januari 2007 dat eiseres 1 wegens haar Eurafrikaanse achtergrond in vergelijking met andere kinderen in het weeshuis wordt achtergesteld op materieel gebied, vermeldt deze brief ook dat in het weeshuis wordt voldaan aan de fysieke en intellectuele basisbehoeften van eiseres 1. Zij krijgt daar voedsel, onderwijs en onderdak. Uit de verklaringen van eiseres 2 blijkt voorts dat eiseres 2 haar financiële en emotionele ondersteuning biedt en er in enige mate contact is tussen eiseres 1 en haar (biologische) moeder.
Het door eiseres 2 geschetste toekomstige gevaar van uitbuiting en/of gedwongen prostitutie van de zijde van familieleden leidt verweerder niet tot een ander oordeel. Eiseres 2 heeft aangegeven dat de kinderen in het weeshuis begeleid worden totdat zij kunnen studeren. Eiseres 1 wordt geacht zich gedurende die periode, met hulp van eiseres 2 en haar tante, zodanig te ontwikkelen dat van haar verwacht mag worden dat zij weerstand kan bieden aan haar familie. Eiseres 1 is hier reeds door haar moeder voor gewaarschuwd en goed doordrongen van het gevaar, zo blijkt uit de bij de brief van 12 oktober 2006 gevoegde verklaring van eiseres 2.
De omstandigheid dat eiseres 2 inmiddels tot voogd over eiseres 1 is benoemd en de moeder van eiseres 1 ermee heeft ingestemd dat eiseres 2 met de verzorging van eiseres 1 wordt belast, leidt evenmin tot een ander standpunt. Dat eiseres 2 de juridische verantwoordelijkheid heeft voor eiseres 1 brengt niet mee dat daarom wel sprake is van een situatie dat voor eiseres 1 geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst is weggelegd.

12. Uit de formulering van artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 blijkt dat bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling die toelating tot Nederland als pleegkind beoogt in zijn land van herkomst een onaanvaardbare toekomst heeft, beoordelingsvrijheid toekomt. De rechtbank dient het oordeel van verweerder terughoudend te toetsen en zich te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid en met een toereikende motivering tot het gegeven oordeel heeft kunnen komen.

13. Met inachtneming van dit toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid met de in het besluit gegeven motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eiseres 1 in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft en dat derhalve niet is voldaan aan artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
Hetgeen eisers hebben aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid dit standpunt heeft kunnen innemen. Niet gebleken is, anders dan eisers stellen, dat verweerder, door de huidige situatie in zijn oordeel te betrekken, een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium ‘aanvaardbare toekomst’. Verweerders standpunt, weergegeven in het verweerschrift, dat de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van een aanvaardbare toekomst plaats dient te vinden op basis van de huidige situatie en, in aanvulling daarop, een verwachting dient te worden uitgesproken ten aanzien van de toekomstige situatie én of die naar het oordeel van verweerder aanvaardbaar is, komt de rechtbank niet onjuist voor.

14. Uit artikel 3.28 van het Vb 2000 volgt dat een verblijfsvergunning slechts kan worden verleend indien is voldaan aan de in deze bepaling gestelde vereisten. Deze bepaling is een algemeen verbindend voorschrift. Nu, zoals in rechtsoverweging 13 is overwogen, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, en reeds hierom de gevraagde verblijfsvergunning niet kan worden afgegeven, kan de vraag of verweerder aanleiding had behoren te zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb voorbij te gaan aan de in onderdeel B3/3.2 van de Vc 2000 neergelegde voorwaarde dat sprake moet zijn van bloed- of aanverwantschap niet meer aan de orde komen.

15. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank het volgende.

16. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

17. Niet in geschil is dat tussen eisers sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Evenmin is in geschil dat er in casu geen sprake is van inmenging in dat recht op familie- en gezinsleven. De weigering eiseres 1 verblijf hier te lande toe te staan strekt er immers niet toe haar een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde. Nu geen sprake is van inmenging, dient de vraag te worden beantwoord, gelet op hetgeen is aangevoerd, of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het recht op familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting met zich brengt om eiseres 1 verblijf in Nederland toe te staan.

18. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen positieve verplichting bestaat eiseres 1 verblijf in Nederland toe te staan, nu niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.

19. Anders dan de gemachtigde van eisers betoogt is uit de jurisprudentie van het EHRM niet af te leiden dat het criterium ‘objectieve belemmering’ niet meer (onverkort) wordt gehandhaafd en dat het te hanteren criterium is of zich ‘zwaarwegende belemmeringen’ voordoen om het gezinsleven elders uit te oefenen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemachtigde desgevraagd niet ter zitting heeft kunnen aangeven op welke uitspraken hij doelt.

20. Ten betoge dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen heeft verweerder in aanmerking genomen dat de door eiseres 2 aangevoerde omstandigheden – te weten dat het moeilijk is de woonplaats van eiseres 1 te bereiken en eiseres 2 gezien haar werk niet in de gelegenheid is eiseres 1 langere periodes te bezoeken – zien op de frequentie en de duur van het bezoek aan eiseres 1, maar dat daarmee nog niet is aangetoond dat sprake is van een objectieve belemmering.

21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van de in het besluit weergegeven argumenten op dat standpunt heeft kunnen stellen. Hoewel de rechtbank door de ter zitting gegeven toelichting een goed beeld heeft gekregen van de inspanningen van eiseres 2 om in de DRC gezinsleven met eiseres 1 uit te oefenen, en haar bezoeken aan eiseres 1 gepaard gaan met hoge kosten, is daarmee nog niet aangetoond dat sprake is van een objectieve belemmering als hiervoor bedoeld.
Voorts overweegt de rechtbank dat in het kader van de vraag of gebleken is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan een positieve verplichting tot verblijfsaanvaarding aangenomen dient te worden, verweerder niet ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat er sinds 2003 regelmatig contact is geweest tussen eisers in de vorm van jaarlijkse bezoeken en telefonisch contact en eiseres 2 voor financiële ondersteuning zorgt van eiseres 1. Aan de omstandigheid dat eiseres 2 inmiddels tot voogd is benoemd heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis kunnen toekennen, aangezien eiseres 1 ten tijde daarvan nog geen uitzicht had op verblijfsrecht in Nederland.

22. Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 3 van het IVRK overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) aan het IVRK geen rechten van verblijfsrechtelijke aard kunnen worden ontleend, die verder gaan dan uit hoofde van artikel 8 van het EVRM mogelijk is. Derhalve wordt verwezen naar hetgeen hiervoor met betrekking tot die verdragsbepaling is overwogen. Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2006, JV 2008,165) strekt artikel 3, eerste lid, van het IVRK tot niet meer dan dat bij maatregelen betreffende kinderen de belangen van het betreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van het kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat de in het eerste lid opgenomen bepaling, gelet op haar formulering, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is.
Niet is gebleken dat de belangen van eiseres 1 niet bij het nemen van het bestreden besluit zijn betrokken. Het beroep op artikel 3 van het IVRK slaagt derhalve niet.
Uit bestendige Afdelingsjurisprudentie, onder andere de uitspraak van 1 maart 2005 (nr. 200408015/1; JV 2005/176), volgt dat artikel 27 van het IVRK, gelet op haar formulering, geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is.
Het beroep van eisers op de uitspraak van het EHRM van 31 januari 2006 inzake Rodrigues da Silva (JV 2006/90), kan naar dezerzijds oordeel evenmin slagen. De rechtbank acht daartoe redengevend dat in de zaak Rodrigues da Silva de familierechtelijke omstandigheden van een andere orde waren dan in onderhavige zaak.

23. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, en mr. D.S.M. Bak en mr. A.M. Overbeeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay als griffier


Bron: rechtspraak.nl


Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...