Posts tonen met het label ongewenst. Alle posts tonen
Posts tonen met het label ongewenst. Alle posts tonen

30 augustus 2015

Wanneer wordt een criminele vreemdeling onze crimineel?


Het plegen van een strafbaar feit kan voor een vreemdeling naast strafrechtelijke ook vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben. Hem hangt niet alleen een straf, maar ook het verlies van zijn verblijfsstatus boven het hoofd. Verandert dit na verloop van tijd? En zo ja, vanaf welk moment wordt hij niet langer als vreemdeling, maar alleen als crimineel behandeld? 
Door Martijn Stronks

Een van de beginselen van het migratierecht is dat een staat de bevoegdheid heeft om een verblijfsvergunning te weigeren, niet te verlengen of in te trekken wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde (zie in Nederland de artikelen 16-22 Vreemdelingenwet). Naar mate de vreemdeling echter langer rechtmatig op het grondgebied verblijft, zal een grotere inbreuk op de openbare orde nodig zijn om de verblijfsstatus nog in te trekken. Tegenover de bevoegdheid om te bepalen wie er op het grondgebied verblijft, staat het principe dat vreemdelingen na verloop sterkere verblijfsaanspraken krijgen.


Nederlander worden om de vreemdelingrechtelijke gevolgen te ontlopen?
Het vreemdelingrecht biedt rechtmatig verblijvende vreemdelingen de mogelijkheid om na vijf jaar het Nederlanderschap te verwerven (zie over de verkrijging van het Nederlanderschap een eerder blog). Het niet voldoen aan de inburgeringeis, maar ook het hebben van een strafblad kan in de weg staan aan het verkrijgen van het Nederlanderschap. Een criminele vreemdeling zal dus niet eenvoudig onze crimineel worden door te naturaliseren, zijn criminele verleden zal immers een belemmering zijn voor die naturalisatie. Als het Nederlanderschap echter eenmaal is verworven, kan deze ‘status’ niet meer worden ingetrokken wegens gevaar voor de openbare orde. Een vreemdeling die Nederlander wordt en daarna strafbare feit gaat plegen, kan in principe zijn Nederlanderschap niet meer verliezen op die grond.
Niet iedereen kan of wil echter het Nederlanderschap verkrijgen en er is ook geen verplichting om na verloop van tijd het Nederlanderschap aan te vragen. Iemand mag eindeloos als vreemdeling op het Nederlandse grondgebied verblijven, mits hij beschikt over een geldige verblijfsvergunning. Na vijf jaar kunnen rechtmatig verblijvende vreemdelingen een sterkere verblijfsstatus verkrijgen (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd).

Wanneer kan een verblijfsvergunning worden ingetrokken?
De zogeheten glijdende schaal van artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit bepaalt onder welke omstandigheden een verblijfsvergunning mag worden ingetrokken. De daarin vervatte belangenafweging is geobjectiveerd in een tabel waarin de lengte van het verblijf wordt afgewogen tegen de ernst van het misdrijf. In lid 1 en 2 is uiterst minutieus bepaald welke verblijfsduur moet worden afgewogen tegen welke straf. Lid 3 bevat een speciale glijdende schaal voor zware misdrijven en lid 5 bevat een aparte schaal voor veelplegers.


verder lezen: http://verblijfblog.nl/2015/08/28/wanneer-wordt-een-criminele-vreemdeling-onze-crimineel/






Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

11 november 2014

UItspraak Raad van State: ongewenstverklaring, afgeleide EU status, Nederland niet kunnen verlaten, 8 EVRM


Uitspraak 201113339/1/V2

Datum van uitspraak: donderdag 6 november 2014
Tegen: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Vreemdelingenkamer - Ongewenstverklaring
201113339/1/V2.
Datum uitspraak: 6 november 2014

3. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158; hierna: de richtlijn) naar analogie van toepassing is. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de omstandigheid dat een burger van de Unie, zoals referente, de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont, maar in België arbeid heeft verricht, niet maakt dat die burger van de Unie daardoor als begunstigde in de zin van de richtlijn moet worden aangemerkt.
3.1. In het arrest heeft het Hof, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
"37. Uit een letterlijke, een systematische en een teleologische uitlegging van richtlijn 2004/38 blijkt dat daarop geen afgeleid verblijfsrecht voor derdelanders die familielid zijn van een burger van de Unie, in de lidstaat waarvan die burger de nationaliteit heeft, kan worden gefundeerd.
38. Artikel 3, lid 1, van die richtlijn omschrijft immers als „begunstigden" van de daarbij verleende rechten „iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen".
39. Richtlijn 2004/38 voorziet dus uitsluitend dan in een afgeleid verblijfsrecht voor derdelanders die familielid zijn van een burger van de Unie in de zin van artikel 2, punt 2, van deze richtlijn, wanneer laatstgenoemde zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend door zich te vestigen in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit heeft (zie in die zin arrest Metock e.a., reeds aangehaald, punt 73; arrest van 15 november 2011, Dereci e.a., C-256/11, Jurispr. blz. I-11315, punt 56; arrest Iida, reeds aangehaald, punt 51, en arrest van 6 december 2012, O. e.a., C-356/11 en C-357/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41)."
3.2. Uit deze overwegingen volgt dat de richtlijn niet van toepassing is op een burger van de Unie die in zijn lidstaat van nationaliteit verblijft. Nu referente, partner van de vreemdeling, de Nederlandse nationaliteit heeft en zij in Nederland woonachtig is, is zij geen begunstigde van de richtlijn en bestaat er reeds hierom geen afgeleid verblijfsrecht voor de vreemdeling op grond van die richtlijn. De grief slaagt derhalve.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

5. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris hem ten onrechte ongewenst heeft verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat referente gebruik heeft gemaakt van haar recht van vrij verkeer van werknemers en dat hij als haar partner een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het Unierecht. Nu hij geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor het fundamenteel belang van de samenleving vormt, het criterium dat het Unierecht voorschrijft in zaken als deze, had de staatssecretaris niet tot ongewenstverklaring kunnen overgaan, aldus de vreemdeling.
5.1. Daargelaten of een afgeleid verblijfsrecht voor de vreemdeling noodzakelijk was om te garanderen dat referente daadwerkelijk gebruik heeft kunnen maken van haar recht van vrij verkeer, zoals het geval kan zijn in bepaalde situaties zoals het Hof heeft toegelicht in voormeld arrest van 12 maart 2014, is niet in geschil dat referente sinds 1 juni 2009 niet meer in dienst is bij de werkgever voor wie zij werkzaamheden in België verrichtte. Reeds hierom had de vreemdeling ten tijde van het besluit van 21 september 2009, waarbij het bezwaar tegen de ongewenstverklaring ongegrond is verklaard, geen afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en heeft de staatssecretaris terecht niet het door de vreemdeling genoemde criterium toegepast. Het betoog faalt.

6. Verder heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft afgezien van ongewenstverklaring, nu hij staatloos is als gevolg van het niet-verkrijgen van het Nederlanderschap en hij derhalve niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Daartoe heeft hij betoogd dat het hem ondanks vele pogingen niet is gelukt een reisdocument te verkrijgen. Ter onderbouwing heeft de vreemdeling een brief van het Consulaat-Generaal van de Republiek Suriname van 9 maart 2011 overgelegd waarin is vermeld dat hij niet voorkomt in de bevolkingsregisters van Suriname, waardoor zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld.
6.1. Met de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 september 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BN6285, is in rechte komen vast te staan dat de vreemdeling niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit niet van rechtswege heeft kunnen verliezen door verkrijging van het Nederlanderschap. De vreemdeling heeft niet gesteld dat hij afstand heeft gedaan van zijn Surinaamse nationaliteit. Uit voormelde brief van het Consulaat Generaal van de Republiek Suriname van 9 maart 2011 blijkt voorts niet dat de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit niet heeft, maar dat, nu hij niet voorkomt in de bevolkingsregisters, zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Omdat de vreemdeling betoogt dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen, is het, zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, aan de vreemdeling dit aannemelijk te maken. Daarom ligt het op zijn weg om in contact te treden met de Surinaamse autoriteiten en deze te confronteren met voormelde uitspraak van de rechtbank, zijn geboorteakte en zijn Surinaamse paspoort, waarvan zich kopieën in het dossier bevinden. Dit heeft de vreemdeling niet gedaan. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Het betoog faalt.

7. Voorts heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zich geen bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voordoen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, gelet op het feit dat hij heeft gedacht dat hij de Nederlandse nationaliteit bezat, hij niet kan terugkeren naar Suriname omdat hij niet langer de Surinaamse nationaliteit heeft en hij geen actueel gevaar voor de openbare orde vormt, de staatssecretaris zou moeten afzien van de ongewenstverklaring.
7.1. Zoals de staatssecretaris in het besluit van 21 september 2009, zoals nader gemotiveerd bij brief van 14 januari 2011, heeft gesteld, is de vreemdeling reeds op 13 februari 2003 door de afdeling Burgerzaken van de gemeente Almere mondeling ervan op de hoogte gesteld dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit. De vreemdeling was derhalve reeds toen hij het geweldsmisdrijf - diefstal in vereniging met geweld - pleegde waarvoor hij is veroordeeld tot 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ervan op de hoogte dat hij geen rechtmatig verblijf had, dan wel ten minste dat zijn verblijfsrecht onzeker was. Mede gelet op hetgeen onder 5.1. en 6.1. is overwogen, heeft de vreemdeling derhalve hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt reeds hierom.

8. Ten slotte heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) zich niet verzet tegen ongewenstverklaring. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij twee keer is veroordeeld tot slechts een lage geldboete en dat één van die veroordelingen al van 23 januari 1998 dateert. Hij is weliswaar daarnaast eenmaal betrokken geweest bij diefstal met geweld in vereniging, maar hij heeft de aanwijzingen van de Reclassering goed opgevolgd en heeft niet nogmaals een dergelijke misstap begaan. Verder verblijft hij al sinds 1996 in Nederland en heeft hij lange tijd in de veronderstelling geleefd dat hij de Nederlandse nationaliteit had verkregen. In die periode heeft hij gezinsleven opgebouwd met zijn partner en samen kinderen gekregen. Naast de zorg over zijn drie kinderen met zijn partner, heeft hij ook een kind met een andere vrouw met wie hij een omgangsregeling heeft (hierna: het kind). Van zijn kinderen en zijn partner, die allen de Nederlandse nationaliteit hebben, kan niet worden verwacht dat zij hem volgen naar Suriname, aldus de vreemdeling.
8.1. In het besluit van 21 september 2009, zoals nader gemotiveerd bij brief van 14 januari 2011, heeft de staatssecretaris zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van de vreemdeling gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Daarbij heeft de staatssecretaris betrokken dat de vreemdeling is veroordeeld voor drie misdrijven, waaronder een geweldsmisdrijf waarvoor de vreemdeling is veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de vreemdeling pas op 20-jarige leeftijd naar Nederland gekomen en is de totale duur van zijn verblijf in Nederland voorafgaand aan zijn ongewenstverklaring slechts achtenhalf jaar, waarvan hij ruim tweeënhalf jaar in de gevangenis heeft gezeten. Voorts heeft de staatssecretaris betrokken dat de partner en de kinderen van de vreemdeling de Nederlandse nationaliteit hebben en het op voorhand niet aannemelijk is te achten dat zij zich niet in enig ander land kunnen vestigen om daar invulling aan het gezinsleven met de vreemdeling te geven. Bovendien kunnen zij, nu zij de Nederlandse nationaliteit bezitten, naar het oordeel van de staatssecretaris desgewenst regelmatig terugkeren naar Nederland. Ten slotte heeft de staatssecretaris gesteld dat ongewenstverklaring niet in de weg staat aan omgang met het kind, nu dit kind met zijn moeder in België woont en de ongewenstverklaring alleen in Nederland geldt.
8.2. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft overwogen in onder meer het arrest van 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitserland, nr. 54273/00, (www.echr.coe.int) dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt een "fair balance" te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal zogenoemde "guiding principles" gedefinieerd. In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest van 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland, nr. 46410/99, (www.echr.coe.int) nog twee criteria genoemd.
8.3. De rechter dient te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
8.4. Uit het besluit van 21 september 2009 en de brief van 14 januari 2011 blijkt dat de staatssecretaris alle door de vreemdeling gestelde belangen heeft betrokken bij de beoordeling of zich een schending van artikel 8 van het EVRM voordoet. Hij heeft hierbij niet ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van de openbare orde, nu de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld en hem een forse vrijheidsstraf is opgelegd, hij relatief slechts een beperkt aantal jaren in Nederland heeft verbleven voorafgaand aan de ongewenstverklaring en zijn partner en kinderen ook in enig ander land invulling kunnen geven aan het gezinsleven met de vreemdeling. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de ongewenstverklaring niet in strijd met artikel 8 van het EVRM is. Het betoog faalt.
9. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.


 De uitspraak staat hier: http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=81432&summary_only=&q=vreemdelingen





Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

25 november 2013

'Karate Bob' vecht dreigende uitzetting aan

Slobodan Mitric, bekend als Karate Bob, probeert woensdag bij de rechter te voorkomen dat hij wordt uitgezet naar zijn vaderland Servië. Mitric is tot ongewenst vreemdeling verklaard en Nederland wil hem daarom uitzetten. De zaak dient woensdag bij de voorzieningenrechter in Den Haag.

Lees verder hier: http://www.telegraaf.nl/binnenland/22083333/___Karate_Bob__vecht_uitzetting_aan__.html?utm_source=t.co&utm_medium=referral&utm_campaign=twitter





In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

31 mei 2013

Uitzetten van criminele EU-onderdaan (uitspraak)

LJN: CA1559, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 12/19811
Datum uitspraak: 15-02-2013
Datum publicatie: 30-05-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Verblijfsbëeindiging EU onderdaan en ongewenstverklaring, geen ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving Zoals uit het hierboven weergegeven overzicht blijkt, is eiser acht keer onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten. Deze feiten zijn gepleegd in de periode van augustus 2009 tot augustus 2011. Het laatste strafbare feit dateert derhalve van ruim een jaar voor de behandeling van het beroep ter zitting. Hoewel verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser veelvuldig misdrijven heeft gepleegd, heeft verweerder, gezien de aard van deze misdrijven en de ter zake door de strafrechter opgelegde straffen, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat daarmee sprake is van een ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat de opgelegde onvoorwaardelijke straf, afgezet tegen de maximale straf, een indicatie is voor de ernst van de bedreiging. Indien die maatstaf in dit geval wordt aangelegd, leidt dat niet zonder meer tot de conclusie dat sprake is van een ernstige bedreiging. Van belang is dat het hier voornamelijk gaat om winkeldiefstallen en de politierechter in de aard en ook de frequentie van de door eiser gepleegde misdrijven kennelijk geen aanleiding heeft gezien een hogere straf op te leggen dan vier weken gevangenisstraf. Overigens is evenmin gebleken dat het Openbaar Ministerie aanleiding heeft gezien om jegens eiser een straf te vorderen overeenkomstig de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (waaronder vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders; Staatscourant 2009, nr. 10579), waarin het strafvorderingsbeleid bij stelselmatige daders en overige veelplegers is geregeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 maart 2011 (LJN: BP8895). Daarbij in aanmerking genomen dat verblijfsbeëindiging een vergaande inbreuk op een fundamenteel recht betekent, dat diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer, en waarmee terughoudend dient te worden omgegaan, is de rechtbank van oordeel dat het besluit reeds hierom niet deugdelijk is gemotiveerd. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het besluit tot beëindiging van het verblijf van eiser op een ontoereikende motivering berust.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl



-------------------

3.1 Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de richtlijn kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.

3.2 Ingevolge het tweede lid van artikel 27 van de richtlijn, voor zover van belang, moeten de om redenen van openbare orde genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en mogen die uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden gevoerd.

3.3 Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de richtlijn neemt een gastland, alvorens een besluit tot verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid te nemen, de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong, in overweging.

3.4 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, voor zover hier van belang, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.

3.5 Het door verweerder gevoerde beleid ter zake van ongewenstverklaring van EU-/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en familieleden is neergelegd in hoofdstuk A5/6 Vc.
In paragraaf A5/10.6.2 Vc (voorheen A5/6.2) is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd.
Er dient sprake te zijn van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving door uitsluitend de persoonlijke gedragingen van de EU-/EER-onderdaan, de Zwitserse onderdaan en zijn familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb (zie artikel 8.22, eerste lid, sub a, Vb). De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van de vreemdeling. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd (zie artikel 27, tweede lid, Richtlijn 2004/38).
Het duurzame verblijfsrecht kan met toepassing van artikel 8.18, onder b, Vb worden beëindigd, indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen. In dat geval kan ook tot ongewenstverklaring worden overgegaan met toepassing van artikel 8.22, eerste lid, Vb.

3.6 Uitgangspunt bij de beoordeling of verweerder in het geval van eiser tot verblijfsbeëindiging heeft kunnen overgaan is dat ingevolge de jurisprudentie de exceptie van openbare orde een afwijking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van personen vormt, die strikt moet worden opgevat en waarvan de draagwijdte door de lidstaten niet eenzijdig kan worden bepaald. Volgens vaste rechtspraak veronderstelt het beroep van een nationale instantie op het begrip openbare orde, afgezien van de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, het bestaan van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het bestaan van een veelvoud van strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf doet niet ter zake (zie het arrest van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober 2007 inzake Polat, LJN: BC0057). Zoals ook naar voren komt in de mededeling van de commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38, 2 juli 2009, COM (2009) 313, kunnen onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging vormen voor de openbare orde, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging vormt voor die openbare orde.

3.7 In de voornoemde richtsnoeren heeft de commissie in paragraaf 3.2 het volgende opgenomen. De autoriteiten moeten hun besluit op een inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene baseren. Bij deze beoordeling dient bijzonder belang te worden gehecht aan het aantal reeds uitgesproken veroordeling en hun aard, waarbij met name het aantal gepleegde strafbare feiten en de ernst ervan in aanmerking moeten worden genomen. Voorts is het recidivegevaar van doorslaggevend belang, waarbij de vage mogelijkheid van recidive niet volstaat.

3.8 Zoals uit het hierboven weergegeven overzicht blijkt, is eiser acht keer onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten. Deze feiten zijn gepleegd in de periode van augustus 2009 tot augustus 2011. Het laatste strafbare feit dateert derhalve van ruim een jaar voor de behandeling van het beroep ter zitting. Hoewel verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser veelvuldig misdrijven heeft gepleegd, heeft verweerder, gezien de aard van deze misdrijven en de ter zake door de strafrechter opgelegde straffen, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat daarmee sprake is van een ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat de opgelegde onvoorwaardelijke straf, afgezet tegen de maximale straf, een indicatie is voor de ernst van de bedreiging. Indien die maatstaf in dit geval wordt aangelegd, leidt dat niet zonder meer tot de conclusie dat sprake is van een ernstige bedreiging. Van belang is dat het hier voornamelijk gaat om winkeldiefstallen en de politierechter in de aard en ook de frequentie van de door eiser gepleegde misdrijven kennelijk geen aanleiding heeft gezien een hogere straf op te leggen dan vier weken gevangenisstraf. Overigens is evenmin gebleken dat het Openbaar Ministerie aanleiding heeft gezien om jegens eiser een straf te vorderen overeenkomstig de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (waaronder vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders; Staatscourant 2009, nr. 10579), waarin het strafvorderingsbeleid bij stelselmatige daders en overige veelplegers is geregeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 maart 2011 (LJN: BP8895). Daarbij in aanmerking genomen dat verblijfsbeëindiging een vergaande inbreuk op een fundamenteel recht betekent, dat diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer, en waarmee terughoudend dient te worden omgegaan, is de rechtbank van oordeel dat het besluit reeds hierom niet deugdelijk is gemotiveerd.

3.9 Maar ook om andere reden is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Uit paragraaf 3.2 van de hierboven genoemde richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Richtlijn 2004/38 volgt dat een lidstaat bij de inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene het aantal gepleegde strafbare feiten, de aard van de strafbare feiten en de veroorzaakte schade dient te betrekken. Gelet op het bestreden besluit heeft verweerder bij zijn beoordeling het aantal door eiser gepleegde strafbare feiten alsmede de aard van die feiten, te weten in nagenoeg alle gevallen winkeldiefstal, betrokken. Verweerder heeft evenwel bij de beoordeling van de veroorzaakte schade niet alleen aan het nadeel voor de betreffende winkeliers betekenis toegekend, maar ook aan de gevolgen voor de politie, de rechtbank en het huis van bewaring alsmede aan de invloed op het algemene veiligheidsgevoel van de maatschappij. Het betrekken van deze laatstgenoemde elementen bij de beoordeling van de schade hebben betrekking op verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt. Gelet op de jurisprudentie van het Hof, onder meer in het hiervoor aangehaalde arrest Polat, kunnen die elementen niet worden betrokken bij de beoordeling of een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, bestaat.

3.10 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het besluit tot beëindiging van het verblijf van eiser op een ontoereikende motivering berust.

3.11 Uit het bestreden besluit blijkt dat de motivering van het besluit tot verblijfsbeëindiging als burger van de Unie tevens ten grondslag is gelegd aan het besluit tot ongewenstverklaring. Daarom kleven de geconstateerde motiveringsgebreken ook aan dit laatste besluit.

4. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu het bestreden besluit een bezwarend besluit betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding de mogelijkheden tot finale geschillenbeslechting te onderzoeken.




-------------------------- Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

05 september 2012

Geen procesbelang bij beroep tegen afwijzing asielaanvraag van vreemdeling jegens wie eerder een inreisverbod is uitgevaardigd.(uitspraak)

LJN: BX6375, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats 's-Hertogenbosch , AWB 12/17128
Datum uitspraak: 21-08-2012
Datum publicatie: 04-09-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Geen procesbelang bij beroep tegen afwijzing asielaanvraag van vreemdeling jegens wie eerder een inreisverbod is uitgevaardigd. Dit beroep kan zolang het inreisverbod van kracht is nimmer tot rechtmatig verblijf leiden. De omstandigheden dat het inreisverbod nog niet in rechte vaststaat, dat de vreemdeling hangende de behandeling van zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf had totdat op die aanvraag was beslist en dat de vreemdeling na uitvaardiging van het inreisverbod de EU nog niet had verlaten maken dat oordeel niet anders. De vreemdeling kan de gestelde schending van artikel 3 EVRM in de procedure tegen het inreisverbod of in een procedure tegen de eventuele weigering het inreisverbod op te heffen naar voren brengen. Tegen een beslissing in deze procedures staan rechtsmiddelen open die de mogelijkheid tot rechtsherstel bieden (ABRS 9 mei 2007, LJN BA5592).

Bron: rechtspraak.nl



Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

02 april 2010

In Nederland ongewenst verklaarde Europeanen (uitspraak)

LJN: BL9840, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 09 / 791


Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 01-04-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaring / Unieburger / communautair openbare orde-criterium. De vreemdeling is een Unieburger. Hij is in juni 2008 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens het medeplegen van verkrachting en diefstal met braak. In juli 2008 is hij ongewenst verklaard. Op grond van het gemeenschapsrecht is verweerder gehouden om te beoordelen of, naast het feit waarvoor eiser is veroordeeld, het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft bij zijn besluit tot ongewenstverklaring naast de hiervoor genoemde misdrijven tevens betrokken dat, blijkens het uittreksel van het Landelijke Strafregister van het Poolse ministerie van Justitie eiser in Polen meerdere malen veroordeeld is voor strafbare feiten die hij daar heeft gepleegd en dat hij nadien zijn criminele activiteiten in Nederland heeft voortgezet. Er is sprake van een lange reeks van delicten, oplopend in ernst. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang kunnen achten dat de groepsverkrachting een ernstig en schokkerend zeden – en geweldsdelict betreft waarvan die dreiging die daarvan uitgaat voor zeer langere tijd actueel blijft. Tevens is van belang dat is gebleken dat eiser zich op 10 september 2005 schuldig heeft gemaakt aan groepsverkrachting en inbraak, maar eerst op 23 juli 2007 is aangehouden. Dat eiser na het plegen van het misdrijf op 10 september 2005 spijt heeft gekregen van zijn daden en zich bijvoorbeeld vrijwillig heeft gemeld bij de politie is aldus niet gebleken. Gelet op het voorgaande is derhalve, te rekenen vanaf het moment van aanhouding tot op heden, sprake van een relatief korte periode waaruit verweerder had moeten concluderen dat het persoonlijk gedrag van eiser na het plegen van de misdrijven en tijdens het verblijf in detentie in positieve zin is gewijzigd. Van dergelijke feiten en omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen feiten hebben voorgedaan die tot het oordeel leiden dat de actuele bedreiging die het gedrag van eiser voor de openbare orde vormt, is verdwenen of sterk is verminderd. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders standpunt inzake de belangenafweging als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG de toetsing in rechte kan doorstaan. Beroep ongegrond.

Bron: rechtspraak.nl

15 februari 2010

Vreemdelingenwet aangepast aan Europese richtlijn / Illegalen maximaal anderhalf jaar vast

De ministerraad heeft er op voorstel van minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak mee ingestemd om de Vreemdelingenwet 2000 aan te passen aan de Europese Terugkeerrichtlijn. In deze richtlijn staan gemeenschappelijke normen en procedures om de terugkeer van illegale vreemdelingen te bevorderen.

Ongewenst verklaarde vreemdelingen krijgen voortaan een inreisverbod dat geldt voor het hele Schengengebied. Verder mogen illegalen die niet vrijwillig vertrekken, straks maximaal zes maanden in bewaring worden gehouden.

Vreemdelingen die Nederland onmiddellijk moeten verlaten, bijvoorbeeld omdat zij illegaal in Nederland zijn of de vreemdelingenwet hebben overtreden, krijgen voortaan een terugkeerbesluit uitgereikt met daarin een Europees inreisverbod.

Volgens de richtlijn mogen illegale vreemdelingen, die een terugkeerbesluit hebben gehad en niet uit eigen beweging vertrekken, maximaal zes maanden worden vastgehouden in vreemdelingenbewaring. Als er zicht bestaat op uitzetting, mag de termijn worden verlengd met twaalf maanden.

In Nederland geldt op dit moment geen wettelijke maximumtermijn voor vreemdelingenbewaring. Wel sluit de termijn van zes maanden aan op de huidige praktijk. (nou nee want met criminele antecedenten, aliassen en frustratie mag je nu langer in bewaring zitten)

Vreemdelingen kunnen ook ongewenst worden verklaard wanneer er sprake is van criminele antecedenten, of wanneer zij herhaaldelijk de vreemdelingenwet hebben overtreden. De ongewenstverklaring wordt in het voorstel gezien als een bijzondere vorm van het Europees inreisverbod en geldt daarmee voor het hele Schengengebied.

Bron: http://www.justitie.nl/actueel/nieuwsberichten/archief-2010/100212ongewenste-vreemdelingen-krijgen-inreisverbod-voor-schengengebied.aspx?cp=34&cs=578

Wat ik me herinner van een cursus is dat je nu heel makkelijk een inreisverbod kan krijgen door die Terugkeerrichtlijn als je bijvoorbeeld te laat op je visum bent teruggegaan.

Illegalen maximaal anderhalf jaar vast
Uitgegeven: 12 februari 2010 16:33
Laatst gewijzigd: 12 februari 2010 16:33

AMSTERDAM - Illegalen en ex-asielzoekers kunnen voortaan maximaal achttien maanden worden opgesloten in vreemdelingendetentie. Het kabinet heeft vrijdag besloten deze nieuwe Europese richtlijn over te nemen.

Mensen die Nederland uit moeten, kunnen worden vastgezet als er aanwijzingen zijn dat zij niet meewerken aan hun terugkeer.

Nu is er geen maximale termijn, al wordt de detentie meestal na zes maanden opgeheven. De nieuwe termijn wordt zes maanden. Dat kan met maximaal een jaar worden verlengd.

Illegalen die het land uit worden gezet, krijgen straks een inreisverbod voor de hele Europese Unie. Hetzelfde geldt voor afgewezen asielzoekers die niet snel genoeg vertrekken.

Criminele vreemdelingen worden ongewenst verklaard. Dat betekent dat zij strafbaar zijn als zij toch in Nederland of een ander Schengenland blijven.

Bron: http://www.nu.nl/politiek/2183298/illegalen-maximaal-anderhalf-jaar-vast.html

30 oktober 2009

Weging Boultif- en Üner-criteria inzake familieleven bij ongewenstverklaring (uitspraak ABRRvS)

LJN: BK1622, Raad van State , 200900194/1/V3


Datum uitspraak: 20-10-2009
Datum publicatie: 30-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaring / 8 EVRM / Boultif- en Üner-criteria / belangenafweging
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich beperkt tot de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 de in de uitspraak van 1 april 2008 geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken adequaat heeft hersteld. Door te overwegen dat de door de staatssecretaris in dat besluit naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van 1 april 2008, heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat de Boultif- en Üner-criteria in onderlinge samenhang dienen te worden gehanteerd en het EHRM niet vereist dat een besluit tot ongewenstverklaring zodanig is gemotiveerd dat van alle daarin meegewogen belangen afzonderlijk wordt aangegeven of deze het besluit wel of niet kunnen dragen. De rechtbank had dan ook dienen te toetsen of de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging als geheel in rechte houdbaar is, waarbij zij, gelet op haar uitspraak van 1 april 2008, bijzondere aandacht had moeten schenken aan de vraag of het tijdsverloop sinds het misdrijf, het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd en het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling daarin op juiste wijze waren betrokken.





Uitspraak

200900194/1/V3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2009


Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK


Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 december 2008 in zaak nr. 08/22830 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.


1. Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.

Bij besluit van 27 november 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 20 juni 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem in het besluit van 20 juni 2008 naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2008 in zaak nr. 07/44899. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat de vreemdeling na de geboorte van zijn dochter opnieuw een opiumdelict heeft gepleegd, van onvoldoende gewicht is om te oordelen dat de staatssecretaris hiermee het in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 2 augustus 2001 in de zaak Boultif tegen Zwitserland (no. 54273/00; JV 2001/254) genoemde criterium – het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van betrokkene gedurende die tijd – voldoende en adequaat heeft meegewogen in het bestreden besluit, omdat de periode tussen de geboorte van de dochter van de vreemdeling en het delict relatief kort is en hij sinds dit laatste delict geen opiumdelicten meer heeft gepleegd. Ten slotte klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de enkele stelling dat de vreemdeling geen band heeft met Nederland en niet op positieve wijze een bijdrage heeft geleverd aan Nederland eveneens van onvoldoende gewicht acht om de door haar gesignaleerde motiveringsgebreken voldoende adequaat hersteld te achten.
Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat het tijdsverloop sinds het misdrijf en het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd slechts een van de mee te wegen belangen is. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling sinds 2 oktober 2000 geen drugsdelicten meer heeft gepleegd, heeft de staatssecretaris daarom geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. In het besluit van 20 juni 2008 is uitvoerig gemotiveerd waarom de persoonlijke belangen van de vreemdeling niet opwegen tegen het algemeen belang dat uit het oogpunt van de openbare orde met de ongewenstverklaring van de vreemdeling is gediend, aldus de staatssecretaris.

2.1.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.1.2. Zoals het EHRM heeft overwogen in onder meer het voormelde arrest van 2 augustus 2001, dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, een "fair balance" te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal zogenoemde "guiding principles" gedefinieerd (hierna: de Boultif-criteria). In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest van 18 oktober 2006 in de zaak Üner tegen Nederland (nr. 46410/99; JV 2006/417) nog twee criteria genoemd (hierna: de Üner-criteria).

2.1.3. In de voormelde uitspraak van 1 april 2008 heeft de rechtbank bij de toetsing van het besluit van 27 november 2007 de Boultif- en Üner criteria gehanteerd. Zij heeft, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, geoordeeld dat uit dat besluit niet zonder nadere motivering is op te maken dat de staatssecretaris bij zijn belangenafweging het tijdsverloop sinds het misdrijf en het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd heeft betrokken. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris tegengeworpen dat hij het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling onvoldoende bij zijn beoordeling had betrokken. De rechtbank is daarom tot het oordeel gekomen dat het besluit van 27 november 2007 op deze punten onzorgvuldig is voorbereid, althans onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

2.1.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich beperkt tot de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 de in de uitspraak van 1 april 2008 geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken adequaat heeft hersteld. Door te overwegen dat de door de staatssecretaris in dat besluit naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van 1 april 2008, heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat de Boultif- en Üner-criteria in onderlinge samenhang dienen te worden gehanteerd en het EHRM niet vereist dat een besluit tot ongewenstverklaring zodanig is gemotiveerd dat van alle daarin meegewogen belangen afzonderlijk wordt aangegeven of deze het besluit wel of niet kunnen dragen. De rechtbank had dan ook dienen te toetsen of de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging als geheel in rechte houdbaar is, waarbij zij, gelet op haar uitspraak van 1 april 2008, bijzondere aandacht had moeten schenken aan de vraag of het tijdsverloop sinds het misdrijf, het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd en het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling daarin op juiste wijze waren betrokken.

2.1.5. In het besluit van 20 juni 2008 heeft de staatssecretaris het algemeen belang, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, afgewogen tegen het persoonlijk belang van de vreemdeling bij het uitoefenen van zijn familie- en gezinsleven hier te lande. De staatssecretaris heeft aan het belang van de openbare orde doorslaggevend gewicht toegekend, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling meermalen is veroordeeld wegens het plegen van drugsdelicten tot in totaal zeven maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aldus een verregaande inbreuk op de openbare orde heeft gemaakt. Dat de laatste veroordeling dateert van 13 oktober 2000 biedt volgens de staatssecretaris geen garantie dat er geen sprake meer zal zijn van recidive, omdat reeds uit het feit dat de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld wegens het plegen van drugsdelicten, kan worden afgeleid dat er geen indicatie is dat voor verdere recidive niet behoeft te worden gevreesd.
Verder heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling slechts van 4 mei 1994 tot 4 mei 1995 rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een verblijfsvergunning, zowel ten tijde van het plegen van de drugsdelicten als ten tijde van het besluit hem ongewenst te verklaren geen rechtmatig verblijf in Nederland had en geen gevolg heeft gegeven aan aanzeggingen het land te verlaten. Ook heeft de staatssecretaris bij zijn besluitvorming betrokken dat de vreemdeling van zijn achtste tot zijn zesentwintigste levensjaar in Suriname heeft gewoond en in staat moet worden geacht aldaar opnieuw een leven op te bouwen.
Voor wat betreft het familie- en gezinsleven van de vreemdeling met zijn minderjarig kind heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling ten tijde van de geboorte van zijn kind niet rechtmatig in Nederland verbleef, hij zijn kind eenmaal per veertien dagen gedurende het weekeinde ziet en hij, naar gesteld, elke week telefonisch contact heeft met het kind. De staatssecretaris heeft verder bij de belangenafweging betrokken dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, dat het kind de vreemdeling tijdens vakanties in Suriname kan bezoeken en dat de vreemdeling per telefoon, computer of post contact met het kind kan onderhouden.
Hiermee heeft de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 voldoende gemotiveerd rekening gehouden met de Boultif- en Üner-criteria. Gelet op de "fair balance" die dient te worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij familie- of gezinsleven hier te lande en anderzijds het belang van de bescherming van de openbare orde, heeft de staatssecretaris zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat inmenging in het recht op familie- en gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris zijn besluit van 20 juni 2008 onzorgvuldig heeft voorbereid dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd.
De grief slaagt in zoverre.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit de overwegingen 2.1.4. en 2.1.5 voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgrond geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, het besluit van 20 juni 2008 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 december 2008 in zaak nr. 08/22830;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.






24 september 2009

Ongewenst vreemdeling nooit meer op verlof

Ongewenst vreemdelingen die in de gevangenis zitten, mogen niet meer tijdelijk op vrije voeten komen. De voltallige Tweede Kamer wil dat wettelijk regelen. Minister Ernst Hirsch Ballin van Justitie zit op dezelfde lijn en heeft al een wetsvoorstel toegezegd.

Dat werd duidelijk tijdens een debat over de vlucht van vrouwenhandelaar Saban B. De PVV en zelfstandig Kamerlid Rita Verdonk verwijten de minister dat hij niet hard genoeg ingrijpt na de verdwijning van Saban, een ongewenst vreemdeling die tijdens een schorsing van zijn hechtenis ervandoor ging. Ze zegden woensdag hun vertrouwen in Hirsch Ballin op, omdat de vlucht van B. het vertrouwen in de rechtsorde enorm schaadt en omdat de bewindsman nog geen begin van een oplossing zou bieden.

Ook de liberaal Fred Teeven zinspeelde tijdens het debat op een motie van wantrouwen tegen Hirsch Ballin. Maar hij stelde zich uiteindelijk tevreden met de antwoorden en maatregelen van de minister.


Bron: http://www.leeuwardercourant.nl/nieuws/binnenland/article5178344.ece/Ongewenst+vreemdeling+nooit+meer+op+verlof

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...