Posts tonen met het label Boultif. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Boultif. Alle posts tonen

07 september 2018

UITSPRAAK: Gezinsleven artikel 8 EVRM en zwaar inreisverbod drugshandelaar

ECLI:NL:RBDHA:2018:10703

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 13-08-2018
Datum publicatie 07-09-2018
Zaaknummer 18 / 3514
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Inhoudsindicatie
Sierra Leone, zwaar inreisverbod, art. 8 EVRM.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl


De rechtbank oordeelt als volgt.

6. Gelet op de beroepsgronden is niet in geschil of eiser een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, het unierechtelijke openbare-ordecriterium dat van toepassing is bij het opleggen van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar3. Wel is in geschil of het recht op respect voor eisers privéleven in de weg staat aan het opleggen van een inreisverbod.
7. Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan om humanitaire of andere redenen worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. In dat kader moet onder meer worden beoordeeld of een inreisverbod zich verdraagt met het recht op respect voor het privéleven en het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8. Zoals het EHRM4 heeft overwogen in onder meer het arrest Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 20015, moet bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, een ‘fair balance’ worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de desbetreffende vreemdeling en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal criteria gedefinieerd. In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest Üner tegen Nederland van 18 oktober 20066 nog twee criteria genoemd.
9. Verweerder heeft deze belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser weliswaar vanaf 1999 in Nederland heeft verbleven en daar scholing heeft gekregen, maar ervoor heeft gekozen om zijn geld te verdienen met internationale drugshandel. Het betreft zeven keer de invoer van steeds ten minste drie kilo softdrugs en eenmaal de invoer van 1,4 kilo amfetamine. De strafbare feiten dateren weliswaar van 2013, maar sindsdien is eiser voornamelijk gedetineerd geweest. Eiser heeft zijn stelling dat hij geen banden met Sierra Leone heeft, niet onderbouwd; hij is in het verleden wel geregeld naar buurland Guinee gereisd. Wat betreft de verblijfsduur heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de normale binding die ontstaat met Nederland door langdurig verblijf, niet voldoende is om een schending van het privéleven aan te nemen. Terecht heeft eiser aangevoerd dat het niet de bedoeling is dat pas na een verblijfsduur van 30 jaar (beschermwaardig) privéleven kan worden aangenomen, maar dat doet niets af aan de afweging die verweerder heeft gemaakt: niet is gebleken dat er méér is dan de hiervoor genoemde ‘normale binding’. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser bij zijn aanvraag wel de namen van tien familieleden of vrienden heeft genoemd, maar de specificering en nadere toelichting daarvan achterwege heeft gelaten.
10. De beroepsgrond dat het opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 EVRM, treft geen doel. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

09 juni 2010

Finale geschillenbeslechting in zaak waarim vreemdelinge geen mvv kreeg omdat ze ooit een boete van 250 euro had gekregen (uitspraak)

LJN: BM7021, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/30801, 09/30802


Datum uitspraak: 19-04-2010
Datum publicatie: 09-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Artikel 8 EVRM / aard en ernst van het misdrijf
Verweerder heeft geweigerd aan eiseres een mvv te verlenen omdat zij veroordeeld is tot een boete van € 250,-- wegens een overtreding van artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de ‘guiding principles’ uit het arrest Boultif van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank acht hiertoe het volgende redengevend. Verweerder heeft onvoldoende gekeken naar de aard en de ernst van het misdrijf. Verweerder heeft slechts overwogen dat sprake is van een geweldsmisdrijf maar heeft bij de beoordeling niet de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd betrokken. De rechtbank acht in dat verband ook van belang dat aan eiseres slechts een boete van € 250,-- is opgelegd. Hieruit kan worden afgeleid dat het slechts om een licht vergrijp gaat. Bovendien heeft verweerder aan de omstandigheid dat ook volgens verweerder geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat eiseres zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten onvoldoende gewicht toegekend. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen gewicht toegekend aan het feit dat eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en dat zij procedureel rechtmatig verblijf had toen zij de relatie met referent aanging. Verweerder heeft ten onrechte niet bij de belangenafweging betrokken dat referent niet op de hoogte was van het plegen van een misdrijf door eiseres toen hij de relatie met haar aanging. Ook heeft verweerder niet bij de belangenafweging betrokken dat referent en eiseres inmiddels zijn getrouwd en dat gelet op de omstandigheid dat eiseres in Suriname verblijft het niet goed mogelijk is op een andere wijze dan door bellen en schrijven met elkaar invulling aan de relatie te geven. Verder heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheid dat indien referent eiseres naar Suriname volgt, hij zijn baan zal moeten opgeven en zijn familie en vrienden zal moeten achterlaten. Nu het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM en niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de overige eisen voor afgifte van een mvv zal de rechtbank met het oog op finale geschillenbeslechting zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder de door eiseres verzochte mvv dient af te geven.

Bron: rechtspraak.nl

30 oktober 2009

Weging Boultif- en Üner-criteria inzake familieleven bij ongewenstverklaring (uitspraak ABRRvS)

LJN: BK1622, Raad van State , 200900194/1/V3


Datum uitspraak: 20-10-2009
Datum publicatie: 30-10-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Ongewenstverklaring / 8 EVRM / Boultif- en Üner-criteria / belangenafweging
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich beperkt tot de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 de in de uitspraak van 1 april 2008 geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken adequaat heeft hersteld. Door te overwegen dat de door de staatssecretaris in dat besluit naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van 1 april 2008, heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat de Boultif- en Üner-criteria in onderlinge samenhang dienen te worden gehanteerd en het EHRM niet vereist dat een besluit tot ongewenstverklaring zodanig is gemotiveerd dat van alle daarin meegewogen belangen afzonderlijk wordt aangegeven of deze het besluit wel of niet kunnen dragen. De rechtbank had dan ook dienen te toetsen of de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging als geheel in rechte houdbaar is, waarbij zij, gelet op haar uitspraak van 1 april 2008, bijzondere aandacht had moeten schenken aan de vraag of het tijdsverloop sinds het misdrijf, het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd en het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling daarin op juiste wijze waren betrokken.





Uitspraak

200900194/1/V3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2009


Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK


Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 december 2008 in zaak nr. 08/22830 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.


1. Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.

Bij besluit van 27 november 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 20 juni 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem in het besluit van 20 juni 2008 naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2008 in zaak nr. 07/44899. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat de vreemdeling na de geboorte van zijn dochter opnieuw een opiumdelict heeft gepleegd, van onvoldoende gewicht is om te oordelen dat de staatssecretaris hiermee het in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 2 augustus 2001 in de zaak Boultif tegen Zwitserland (no. 54273/00; JV 2001/254) genoemde criterium – het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van betrokkene gedurende die tijd – voldoende en adequaat heeft meegewogen in het bestreden besluit, omdat de periode tussen de geboorte van de dochter van de vreemdeling en het delict relatief kort is en hij sinds dit laatste delict geen opiumdelicten meer heeft gepleegd. Ten slotte klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de enkele stelling dat de vreemdeling geen band heeft met Nederland en niet op positieve wijze een bijdrage heeft geleverd aan Nederland eveneens van onvoldoende gewicht acht om de door haar gesignaleerde motiveringsgebreken voldoende adequaat hersteld te achten.
Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat het tijdsverloop sinds het misdrijf en het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd slechts een van de mee te wegen belangen is. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling sinds 2 oktober 2000 geen drugsdelicten meer heeft gepleegd, heeft de staatssecretaris daarom geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. In het besluit van 20 juni 2008 is uitvoerig gemotiveerd waarom de persoonlijke belangen van de vreemdeling niet opwegen tegen het algemeen belang dat uit het oogpunt van de openbare orde met de ongewenstverklaring van de vreemdeling is gediend, aldus de staatssecretaris.

2.1.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.1.2. Zoals het EHRM heeft overwogen in onder meer het voormelde arrest van 2 augustus 2001, dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, een "fair balance" te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal zogenoemde "guiding principles" gedefinieerd (hierna: de Boultif-criteria). In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest van 18 oktober 2006 in de zaak Üner tegen Nederland (nr. 46410/99; JV 2006/417) nog twee criteria genoemd (hierna: de Üner-criteria).

2.1.3. In de voormelde uitspraak van 1 april 2008 heeft de rechtbank bij de toetsing van het besluit van 27 november 2007 de Boultif- en Üner criteria gehanteerd. Zij heeft, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, geoordeeld dat uit dat besluit niet zonder nadere motivering is op te maken dat de staatssecretaris bij zijn belangenafweging het tijdsverloop sinds het misdrijf en het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd heeft betrokken. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris tegengeworpen dat hij het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling onvoldoende bij zijn beoordeling had betrokken. De rechtbank is daarom tot het oordeel gekomen dat het besluit van 27 november 2007 op deze punten onzorgvuldig is voorbereid, althans onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

2.1.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich beperkt tot de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 de in de uitspraak van 1 april 2008 geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken adequaat heeft hersteld. Door te overwegen dat de door de staatssecretaris in dat besluit naar voren gebrachte nieuwe argumenten onvoldoende zijn om dat besluit te kunnen dragen in het licht van de uitspraak van 1 april 2008, heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat de Boultif- en Üner-criteria in onderlinge samenhang dienen te worden gehanteerd en het EHRM niet vereist dat een besluit tot ongewenstverklaring zodanig is gemotiveerd dat van alle daarin meegewogen belangen afzonderlijk wordt aangegeven of deze het besluit wel of niet kunnen dragen. De rechtbank had dan ook dienen te toetsen of de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging als geheel in rechte houdbaar is, waarbij zij, gelet op haar uitspraak van 1 april 2008, bijzondere aandacht had moeten schenken aan de vraag of het tijdsverloop sinds het misdrijf, het gedrag van de vreemdeling gedurende die tijd en het belang en welzijn van het minderjarig kind van de vreemdeling daarin op juiste wijze waren betrokken.

2.1.5. In het besluit van 20 juni 2008 heeft de staatssecretaris het algemeen belang, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, afgewogen tegen het persoonlijk belang van de vreemdeling bij het uitoefenen van zijn familie- en gezinsleven hier te lande. De staatssecretaris heeft aan het belang van de openbare orde doorslaggevend gewicht toegekend, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling meermalen is veroordeeld wegens het plegen van drugsdelicten tot in totaal zeven maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aldus een verregaande inbreuk op de openbare orde heeft gemaakt. Dat de laatste veroordeling dateert van 13 oktober 2000 biedt volgens de staatssecretaris geen garantie dat er geen sprake meer zal zijn van recidive, omdat reeds uit het feit dat de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld wegens het plegen van drugsdelicten, kan worden afgeleid dat er geen indicatie is dat voor verdere recidive niet behoeft te worden gevreesd.
Verder heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling slechts van 4 mei 1994 tot 4 mei 1995 rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een verblijfsvergunning, zowel ten tijde van het plegen van de drugsdelicten als ten tijde van het besluit hem ongewenst te verklaren geen rechtmatig verblijf in Nederland had en geen gevolg heeft gegeven aan aanzeggingen het land te verlaten. Ook heeft de staatssecretaris bij zijn besluitvorming betrokken dat de vreemdeling van zijn achtste tot zijn zesentwintigste levensjaar in Suriname heeft gewoond en in staat moet worden geacht aldaar opnieuw een leven op te bouwen.
Voor wat betreft het familie- en gezinsleven van de vreemdeling met zijn minderjarig kind heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling ten tijde van de geboorte van zijn kind niet rechtmatig in Nederland verbleef, hij zijn kind eenmaal per veertien dagen gedurende het weekeinde ziet en hij, naar gesteld, elke week telefonisch contact heeft met het kind. De staatssecretaris heeft verder bij de belangenafweging betrokken dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, dat het kind de vreemdeling tijdens vakanties in Suriname kan bezoeken en dat de vreemdeling per telefoon, computer of post contact met het kind kan onderhouden.
Hiermee heeft de staatssecretaris in het besluit van 20 juni 2008 voldoende gemotiveerd rekening gehouden met de Boultif- en Üner-criteria. Gelet op de "fair balance" die dient te worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij familie- of gezinsleven hier te lande en anderzijds het belang van de bescherming van de openbare orde, heeft de staatssecretaris zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat inmenging in het recht op familie- en gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris zijn besluit van 20 juni 2008 onzorgvuldig heeft voorbereid dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd.
De grief slaagt in zoverre.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit de overwegingen 2.1.4. en 2.1.5 voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgrond geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, het besluit van 20 juni 2008 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 december 2008 in zaak nr. 08/22830;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.






08 oktober 2009

Inhoudsopgave Update van Vluchtelingenwerk

▼ Vzr Centrale Raad van Beroep, 7 juli 2009: bijstand 2
toegekend op grond van art. 8 EVRM
▼ Rb Arnhem, 10 september 2009, over pardon en 3
inherente afwijkingsbevoegdheid
▼ Rb Utrecht (MK), 11 juni 2009: belang gezin onvoldoende 4
meegewogen bij toets art. 8 EVRM na ongewenstverklaring
▼ Rb Amsterdam, 29 mei 2009: overweging Boultif-criterium: 5
te verwachten moeilijkheden voor partner in land van herkomst
▼ Vzr Amsterdam, 18 september 2009, over het niet overleggen 6
van documenten en bijzondere omstandigheden
▼ Vzr Amsterdam, 18 september 2009, over categoriale 7
bescherming voor Afghanistan na ambtsbericht april 2009
▼ WBV 2009/21, 29 september 2009, over taken IND 7
en spelregels voor in/terugname originele documenten
▼ WBV 2009/22, 25 september 2009: asielbeleid Colombia 8
▼ Brief UNHCR, 11 augustus 2009, over uitzonderlijke 9
situatie art. 15c DRi in Irak in december 2006
▼ Signaleringen Landeninformatie 9
▼ Nieuw op VluchtWeb 9
▼ Naar het UPdate-archief

Gratis UPdate per e-mail?
Stuur een mail naar: update@vluchtelingenwerk.nl
U ontvangt de UPdate vervolgens elke woensdagmiddag.

Redactie: mr. Yves Bonroy (YB), drs. Merlijn Bothof (MB), mr. Liesbeth Goldman
(LG), mr. Marije Jongejan (MJ), mr. Nkembo Makutula (NM), drs. Hans van
Oosterhout (HO), drs. Frank van der Meer (FM, eindredactie).
Vragen of suggesties: (020) 346 72 50 of helpdesk@vluchtelingenwerk.nl.



Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...