201804801/1/V1.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
tegen
de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van
31 mei 2018 in zaak nr. NL18.8450 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij
besluit van 1 mei 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover hier van
belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak
van 31 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling
ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald
dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met
inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De
vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, een
voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en nadere stukken
ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met twee vergelijkbare zaken,
ECLI:NL:RVS:2019:378 en
ECLI:NL:RVS:2019:379,
ter zitting behandeld op 29 oktober 2018. De vreemdeling, bijgestaan
door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, en de staatssecretaris,
vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en
mr. R.A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.
Niet in geschil is dat de vreemdeling de zogeheten Gülenbeweging
aanhangt en om die reden door de Turkse autoriteiten als leraar is
ontslagen. Deze uitspraak gaat over de positie van aanhangers van de
Gülenbeweging (hierna: Gülenisten) in Turkije na de couppoging van 15
juli 2016.
1.1. De Afdeling besteedt bij beoordeling van de
geschilpunten aandacht aan de algemene situatie voor Gülenisten in
Turkije na de couppoging. Gelet hierop en op de actualiteitswaarde van
de uitspraak, betrekt de Afdeling bij deze beoordeling ook stukken waar
partijen pas na de aangevallen uitspraak een beroep op hebben gedaan. De
in deze procedure betrokken stukken zijn vermeld in de aangehechte
bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
2.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, door op het
verloop van de procedure te wijzen, ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat
hij aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan, bedoeld in artikel 4,
eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (PB 2011 L 337). Uit de door de
vreemdeling overgelegde informatie volgt dat in Turkije vervolging
plaatsvindt op arbitraire gronden, Gülenisten ten onrechte als
criminelen worden behandeld en het hebben van een rekening bij de
Asyabank - wat bij de vreemdeling het geval is - al voldoende is om als
terrorist te worden gezien. Volgens de rechtbank kan de staatssecretaris
dan niet volstaan met de stelling dat de enkele verwijzing naar
algemene bronnen een gegronde vrees voor vervolging niet aannemelijk
maakt. Ook heeft hij met het door hem overgelegde rapport 'Country
policy and information note: Gülenism, Turkey' van 19 februari 2018 van
het UK Home Office ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling bij
terugkeer naar Turkije geen risico loopt op een met artikel 3 van het
EVRM strijdige behandeling. De staatssecretaris moet onderzoeken of de
vreemdeling deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt
blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, aldus de
rechtbank.
Grief
3. In zijn enige grief klaagt de
staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen als onder
2. weergegeven. Volgens hem heeft hij wel aan zijn samenwerkingsplicht
voldaan. Uit drie overgelegde bronnen, te weten voornoemd rapport van
het UK Home Office, het rapport ‘Country Reports on Human Rights
Practices for 2017: Turkey’ van 20 april 2018 van het ministerie van
Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en het rapport 'Press Country
Profile Turkey' van het EHRM, volgt dat Gülenisten als groep niet
worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen.
Daarnaast heeft hij deugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling niet
persoonlijk in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten,
aldus de staatssecretaris.
Samenwerkingsplicht
3.1. De
staatssecretaris heeft de vreemdeling in staat gesteld zijn
asielmotieven in het nader gehoor naar voren te brengen, waarop hij in
het voornemen gemotiveerd is ingegaan. Ook heeft hij de vreemdeling in
staat gesteld een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het
voornemen.
De staatssecretaris heeft daardoor voldoende actief
samengewerkt met de vreemdeling. Dit volgt uit de uitspraak van de
Afdeling van 15 oktober 2014,
ECLI:NL:RVS:2014:3833.
Daarom heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de
staatssecretaris, door in het besluit op voornoemde gang van zaken te
wijzen, het standpunt dat hij aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan
ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
3.2. De klacht is terecht
voorgedragen, maar de grief kan gelet op wat hierna wordt overwogen niet
leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM
4.
De rechtbank heeft eveneens overwogen dat, gelet op de door de
vreemdeling overgelegde stukken, de staatssecretaris ondeugdelijk heeft
gemotiveerd dat hij als Gülenist bij terugkeer naar Turkije geen risico
op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling loopt. De
Afdeling zal daarom de algemene situatie van Gülenisten in Turkije
bespreken en bezien of er aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat
deze groep een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met
artikel 3 van het EVRM.
Standpunt van de vreemdeling
4.1.
De vreemdeling heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie voor
Gülenisten in Turkije na de couppoging erg slecht is. Hiertoe wijst hij
op massale ontslagen met namen op publieke lijsten. Verder wijst hij op
massale arrestaties. Volgens de vreemdeling blijkt uit het rapport 'A
new generation of terrorism: an analysis of FETÖ' van november 2017 van
de Turkse Nationale Politie Academie dat er toen al 300.000 Gülenisten
waren gearresteerd. Daarnaast blijkt uit overgelegde krantenartikelen
van 21 mei en 22 juni 2018 van dagblad Daily Sabah dat nog veel meer
mensen zullen worden aangehouden en veroordeeld. De vreemdeling wijst in
dit kader op het rapport van 21 juni 2017 van de Speciaal Rapporteur
voor de vrijheid van meningsuiting van de Verenigde Naties, waaruit zou
blijken dat Gülenisten op arbitraire gronden worden gearresteerd en voor
langere tijd in voorarrest zitten zonder aanklacht en procesgang.
Verder heeft de vreemdeling in de schriftelijke uiteenzetting gewezen op
het rapport van maart 2018 van de Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten van de Verenigde Naties, waaruit zou volgen dat het aantal
gerapporteerde mensenrechtenschendingen sterk is toegenomen, waaronder
foltering en onmenselijke behandeling tijdens (voor)arrest en detentie.
Dit is bevestigd in het rapport 'World Report: 2018; events of 2017' van
2017 van Human Rights Watch en het artikel 'Turkije mishandelt en
martelt gevangenen' van 25 juli 2016 van Amnesty International, aldus de
vreemdeling.
Standpunt van de staatssecretaris
4.2. De
staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat bijvoorbeeld
ontslag niet onder artikel 3 van het EVRM valt en dat bijvoorbeeld
mishandeling in detentie niet systematisch gebeurt. Volgens de
staatssecretaris blijkt namelijk uit de door hem overgelegde rapporten
dat niet iedereen die in verband wordt gebracht met de Gülenbeweging
strafrechtelijk wordt vervolgd en gedetineerd. Verder kan uit de
beschikbare bronnen geconstateerd worden dat de situatie in Turkije voor
Gülenisten zich moeilijk laat voorspellen en dat in vele gevallen
arrestatie van vermoedelijke Gülenisten aan de orde is. Deze
onvoorspelbaarheid is echter onvoldoende om iedere Gülenist
internationale bescherming te bieden, aldus de staatssecretaris.
Arrestatie en detentie
4.3.
De Afdeling ziet zich eerst gesteld voor de vraag of Gülenisten in
Turkije een reëel risico lopen op arrestatie en detentie.
4.3.1.
In voornoemd rapport van het UK Home Office staat dat sinds juli 2016
ongeveer 50.000 personen zijn gearresteerd en 150.000 personen zijn
ontslagen. In voornoemd rapport van het ministerie van Buitenlandse
Zaken van de Verenigde Staten staat dat volgens het Turkse ministerie
van Justitie op 15 juli 2017 169.013 personen zijn onderworpen aan enige
vorm van strafrechtelijk onderzoek, waarvan 55.665 zijn gearresteerd.
In
voornoemd rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten staat
dat volgens het Turkse ministerie van Binnenlandse Zaken eind december
2017 159.506 personen zijn vastgezet, waarvan zo'n 55.000 zijn
gearresteerd. In het door de vreemdeling overgelegde artikel van 22 juni
2018 staat dat verwacht wordt dat meer arrestaties volgen.
4.3.2.
Uit deze cijfers blijkt dat een aanmerkelijk aantal personen is
vastgezet. Hoewel de staatssecretaris terecht betoogt dat uit deze
cijfers niet volgt dat elke Gülenist strafrechtelijk wordt vervolgd,
geeft de door de staatssecretaris en de vreemdeling overgelegde
informatie blijk van een complexe en diffuse situatie in Turkije. Ter
zitting heeft de staatssecretaris dit beeld over de situatie voor
Gülenisten in Turkije niet kunnen verduidelijken. Aldus heeft de
staatssecretaris de door de vreemdeling aangedragen ernstige redenen om
te vrezen dat Gülenisten als groep een reëel risico lopen te worden
gearresteerd, niet weggenomen. Daarom heeft de staatssecretaris
ondeugdelijk gemotiveerd dat Gülenisten in Turkije niet systematisch
strafrechtelijk worden vervolgd en alleen al daarom ook niet als groep
het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het
EVRM.
4.4. De vraag die daarnaast aan bod komt, is of
Gülenisten in Turkije een reëel risico lopen tijdens arrestatie en
detentie te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met
artikel 3 van het EVRM. Alhoewel een arbitraire en dus onrechtmatige
arrestatie of detentie in beginsel onder de reikwijdte valt van artikel 5
van het EVRM, kunnen de omstandigheden waaronder dit gebeurt in strijd
komen met artikel 3 van het EVRM.
4.4.1. Uit de door de
vreemdeling overgelegde stukken ontstaat het beeld dat gearresteerde en
gedetineerde Gülenisten foltering en onmenselijke behandeling riskeren.
Zo staat in hoofdstuk vier van voornoemd rapport van de Hoge Commissaris
voor de Mensenrechten dat hij in de periode na de couppoging allerlei
vormen van foltering en onmenselijke behandeling door politie en ander
veiligheidspersoneel heeft gedocumenteerd, inclusief zware mishandeling,
seksueel geweld, elektrische schokken en waterboarding. Een grote
hoeveelheid beeldmateriaal waarin de foltering van verdachten van de
couppoging is afgebeeld circuleert wijdverbreid in Turkse en sociale
media. Ook heeft Turkije veel maatregelen genomen die het risico op
foltering en onmenselijke behandeling vergroten, aldus de Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten. Het rapport verwijst verder naar het
rapport van 18 december 2017 van de Speciaal Rapporteur tegen foltering
van de Verenigde Naties. Hierin staat onder meer:
23. […]
that there seemed to be a serious disconnect between declared government
policy and its implementation in practice. Most notably, despite
persistent allegations of widespread torture and other forms of
ill-treatment, made in relation […] to the immediate aftermath of the
failed coup of 15 July 2016 […], formal investigations and prosecutions
in respect of such allegations appear to be extremely rare, thus
creating a strong perception of de facto impunity for acts of torture
and other forms of ill-treatment.
[…]
26.
According to numerous consistent allegations received by the Special
Rapporteur, in the immediate aftermath of the failed coup, torture and
other forms of ill-treatment were widespread, particularly at the time
of arrest and during the subsequent detention in police or gendarmerie
lock-ups as well as in improvised unofficial detention locations such as
sports centres, stables and the corridors of courthouses.
Weliswaar
staat ook in dit rapport dat de situatie ongeveer twee weken na de
couppoging aanmerkelijk verbeterde en de meeste gevangenen aangaven niet
langer te worden blootgesteld aan foltering of onmenselijke
behandeling, maar de Speciaal Rapporteur is hiervan teruggekomen in zijn
verklaring van 1 maart 2018 voor de 37e vergadering van de
Mensenrechtenraad. Volgens de Speciaal Rapporteur is het aantal
meldingen van onmenselijke behandeling opnieuw aan het stijgen. In
voornoemd rapport van Human Rights Watch staat verder dat veel gevallen
van foltering en onmenselijke behandeling het jaar 2017 door vermeld
werden, inclusief mishandeling, het aannemen van langdurig
ongemakkelijke houdingen, bedreiging van verkrachting en beïnvloeding
van medische onderzoeken. In voornoemd, door de staatssecretaris
overgelegde rappor van het UK Home Office, worden drie andere bronnen
vermeld, waarin ook verslag wordt gedaan van foltering en onmenselijke
behandeling. Zo volgt uit onder meer het rapport ‘In custody. Police
torture and abductions in Turkey’ van oktober 2017 van Human Rights
Watch dat de hoeveelheid gerapporteerde zaken in de media een aanwijzing
is dat foltering en onmenselijke behandeling een wijdverbreid probleem
is geworden en mensen die verdacht worden van banden met de
Gülenbeweging samen met vermeende PKK-aanhangers het grootste risico op
foltering lopen. Daarnaast staat in voornoemd, door de staatssecretaris
overgelegd rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de
Verenigde Staten dat de non-gouvernementele organisaties Human Rights
Association en Human Rights Foundation of Turkey in de eerste elf
maanden in 2017 respectievelijk 423 en 328 klachten ontvingen. Verder
staat er dat Turkije de openbaarmaking blokkeert van de bevindingen van
het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of
Vernederende Behandeling of Bestraffing. Tot slot zijn voornoemde
bronnen kritisch over het gebrek aan tegenmaatregelen door de Turkse
regering, zoals strafrechtelijk onderzoek naar en vervolging van hen die
zich schuldig maken aan folterpraktijken.
4.4.2. De door de
vreemdeling overgelegde informatie over het risico dat Gülenisten
tijdens arrestatie en detentie worden blootgesteld aan een behandeling
in strijd met artikel 3 van het EVRM, dan wel dat Turkse autoriteiten
hier niet tegen optreden, levert ook op dit punt het beeld op van een
complexe en diffuse situatie, waarover de staatssecretaris ter zitting
geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen. Het in het
hogerberoepschrift ingenomen standpunt van de staatssecretaris dat
Gülenisten tijdens arrestatie en detentie niet worden blootgesteld aan
een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is zodoende
vooralsnog niet gebaseerd op een adequate beoordeling die voldoende
wordt ondersteund door betrouwbare en objectieve bronnen (vergelijk het
arrest van het EHRM van 23 maart 2016, F.G. tegen Zweden,
ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111, § 117). Alleen al daarom heeft de
rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat
de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel en
voorzienbaar risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling in
strijd met artikel 3 van het EVRM, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Wat
de vreemdeling verder over zijn ontslag heeft aangevoerd, daargelaten of
dat de drempel haalt voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het
EVRM, behoeft geen bespreking.
De grief faalt.
Conclusie
5.
Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. Het door de
vreemdeling ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is
daarmee vervallen. De aangevallen uitspraak moet, gelet op wat onder
3.1. is overwogen, worden bevestigd met verbetering van de gronden.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot
vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het
hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00
(zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld
door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H.
Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
282-862.
BIJLAGE
Overzicht van in de procedure door de Afdeling betrokken stukken:
1. artikel 'Turkije mishandelt en martelt gevangenen' van 25 juli 2016 van Amnesty International;
2. rapport 'A new generation of terrorism: an analysis of FETÖ' van november 2017 van de Turkse Nationale Politie Academie;
3. rapport 'World Report: 2018; events of 2017' van 2017 van Human Rights Watch;
4. rapport ‘In custody. Police torture and abductions in Turkey’ van oktober 2017 van Human Rights Watch;
5. rapport van 18 december 2017 van de Speciaal Rapporteur tegen foltering van de Verenigde Naties;
6. rapport 'Country policy and information note: Gülenism, Turkey' van 19 februari 2018 van het UK Home Office;
7.
verklaring van 1 maart 2018 van de Speciaal Rapporteur tegen foltering
van de Verenigde Naties voor de 37e vergadering van de
Mensenrechtenraad;
8. rapport van maart 2018 van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties;
9.
rapport ‘Country Reports on Human Rights Practices for 2017: Turkey’
van 20 april 2018 van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de
Verenigde Staten;
10. artikel '104 sentenced to life in prison in FETÖ's coup attempt trial' van 21 mei 2018 van dagblad Daily Sabah;
11. artikel '10 jailed for links to terrorist group behind 2016 coup attempt' van 22 juni 2018 van dagblad Daily Sabah;
12. rapport 'Press Country Profile Turkey' van juli 2018 van het EHRM.