Raad van State uitspraak over welke datum voor Dublinprocedure telt: kenbaar maken asiel te willen of aanvraag indienen?
Mevrouw had een geldig visum voor Slowakije toen ze aangaf asiel te willen maar dat was verlopen toen ze aanvraag formulier ondertekende.
LJN: BY7397, Raad van State , 201207295/1/V4
Datum uitspraak: 18-12-2012
Datum publicatie: 27-12-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: DUBLINVERORDENING. Artikel 9 lid 2. Visum niet meer geldig ten tijde van asielaanvraag.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
20 maart 2012 in zaak nr 201007428/1/V4; www.raadvanstate.nl) is de doelstelling van de Verordening het vaststellen van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend. De Verordening ziet niet op de wijze van inrichting van de asielprocedures in de afzonderlijke lidstaten. In het licht hiervan en gelet op de tekst van deze bepaling, staat artikel 4, tweede lid, van de Verordening er niet aan in de weg dat een asielverzoek dient te worden ingediend door middel van een formulier.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102753/1/V3; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (PB 2004 L 304 en – rectificatie – PB 2005 L 204), dat een door de vreemdeling kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek in de zin van deze bepalingen kan worden aangemerkt. Uit artikel 4, tweede lid, van de Verordening volgt dat een asielverzoek wat betreft de aanvang van de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat geacht wordt te zijn ingediend indien de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een formulier. Aldus maakt de Verordening een onderscheid tussen een asielverzoek en de (formele) indiening daarvan.
De vreemdeling heeft op 13 juni 2012 het formulier bedoeld in artikel 3.38 van het VV 2000 ingediend. Daarmee moet, gelet op het in de Verordening gemaakte onderscheid tussen een asielverzoek en de indiening daarvan, voor de toepassing van de Verordening 13 juni 2012 als datum van indiening van het verzoek worden aangemerkt. Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Verordening diende aldus op grond van de situatie op die datum te worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek. Nu het aan de vreemdeling verleende visum voor Slowakije op 13 juni 2012 niet meer geldig was, kon op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening niet van de verantwoordelijkheid van Slowakije voor de behandeling van de asielaanvraag worden uitgegaan. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 21 juni 2012 alsnog gegrond verklaren.
3. De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
LJN: BY7397, Raad van State , 201207295/1/V4
Datum uitspraak: 18-12-2012
Datum publicatie: 27-12-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: DUBLINVERORDENING. Artikel 9 lid 2. Visum niet meer geldig ten tijde van asielaanvraag.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
20 maart 2012 in zaak nr 201007428/1/V4; www.raadvanstate.nl) is de doelstelling van de Verordening het vaststellen van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend. De Verordening ziet niet op de wijze van inrichting van de asielprocedures in de afzonderlijke lidstaten. In het licht hiervan en gelet op de tekst van deze bepaling, staat artikel 4, tweede lid, van de Verordening er niet aan in de weg dat een asielverzoek dient te worden ingediend door middel van een formulier.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102753/1/V3; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (PB 2004 L 304 en – rectificatie – PB 2005 L 204), dat een door de vreemdeling kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek in de zin van deze bepalingen kan worden aangemerkt. Uit artikel 4, tweede lid, van de Verordening volgt dat een asielverzoek wat betreft de aanvang van de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat geacht wordt te zijn ingediend indien de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een formulier. Aldus maakt de Verordening een onderscheid tussen een asielverzoek en de (formele) indiening daarvan.
De vreemdeling heeft op 13 juni 2012 het formulier bedoeld in artikel 3.38 van het VV 2000 ingediend. Daarmee moet, gelet op het in de Verordening gemaakte onderscheid tussen een asielverzoek en de indiening daarvan, voor de toepassing van de Verordening 13 juni 2012 als datum van indiening van het verzoek worden aangemerkt. Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Verordening diende aldus op grond van de situatie op die datum te worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek. Nu het aan de vreemdeling verleende visum voor Slowakije op 13 juni 2012 niet meer geldig was, kon op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening niet van de verantwoordelijkheid van Slowakije voor de behandeling van de asielaanvraag worden uitgegaan. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 21 juni 2012 alsnog gegrond verklaren.
3. De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Law blog
Tweet
Reacties