Werkgeverschap volgens WAV en EG verdrag (uitspraak Raad van State)
LJN: BT2166, Raad van State , 201101671/1/V6
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 21-09-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Bij onderscheiden besluiten van 23 september 2009 heeft de minister [appellant sub 2] een boete opgelegd van € 12.000,00, onderscheidenlijk € 8.000,00, onderscheidenlijk € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
----
2.4. De minister betoogt dat de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2010 in zaak nr. 200809217/1 ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 niet als werknemers in de zin van artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag), thans, na wijziging, artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) kunnen worden aangemerkt, zodat hij niet bevoegd was om de desbetreffende boetes op te leggen. Daartoe stelt de minister dat deze vreemdelingen gedurende een geruime periode onder het gezag van [appellant sub 2] substantiële arbeid voor hem hebben verricht en daarvoor een beloning ontvingen, zodat [appellant sub 2] werkgever in de zin van de Wav van deze vier vreemdelingen is. De omstandigheid dat zij hun beloning niet rechtstreeks van [appellant sub 2] ontvingen, maakt niet dat [appellant sub 2] in deze niet als werkgever is te beschouwen, aldus de minister.
2.4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 niet als werknemer in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt, reeds omdat [appellant sub 2] geen beloning aan hen heeft verstrekt. Deze vreemdelingen werden immers door [bedrijf] betaald, met wie [appellant sub 2] een contract had gesloten. Derhalve was de minister volgens de rechtbank niet bevoegd om tot oplegging van de boetes wegens de werkzaamheden van deze vier vreemdelingen over te gaan.
2.4.2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof) heeft onder meer in het arrest van 30 maart 2006 in de zaak nr. C-10/05, Mattern en Cikotic (www.curia.europa.eu), overwogen dat een werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn en dat het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
Zoals het Hof eveneens heeft overwogen in onder meer voormeld arrest, vormt een beloning van de verrichte prestaties, eventueel van geringe hoogte, een wezenlijk kenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU.
2.4.3. Uit de verklaringen van de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5, de verklaring van U. Necmettin, bevoegd vertegenwoordiger van [bedrijf], en de verklaring van [appellant sub 2], zoals deze in de bij de boeterapporten behorende bijlagen zijn opgenomen, volgt dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 op het moment van de controles voor [bedrijf] werkzaam waren, zij met [bedrijf] een uurloon waren overeengekomen en zij reeds een aantal dagen in het pand werkzaamheden hadden verricht.
Gelet op de in 2.4.2. vermelde jurisprudentie van het Hof dienen deze vier vreemdelingen als werknemers, in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45, eerste lid, van het VWEU, van [bedrijf] te worden aangemerkt.
2.4.4. Niet in geschil is dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 voor [bedrijf] in opdracht van [appellant sub 2] sloop- en bouwwerkzaamheden in het pand hebben verricht. Dat betekent dat [bedrijf] als formele werkgever van deze vreemdelingen dient te worden aangemerkt en [appellant sub 2] als feitelijk werkgever. Immers, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200607474/1), is ook een opdrachtgever die via een tussenpersoon arbeid laat verrichten aan te merken als werkgever in de zin van de Wav.
Aangezien voor de verrichte werkzaamheden een vergunning krachtens artikel 2 van de Wav was vereist en [appellant sub 2] noch [bedrijf] over dergelijke vergunningen beschikte, heeft de minister [appellant sub 2] terecht beboet wegens overtreding van dit artikel. Het betoog slaagt.
bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 21-09-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Bij onderscheiden besluiten van 23 september 2009 heeft de minister [appellant sub 2] een boete opgelegd van € 12.000,00, onderscheidenlijk € 8.000,00, onderscheidenlijk € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
----
2.4. De minister betoogt dat de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2010 in zaak nr. 200809217/1 ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 niet als werknemers in de zin van artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag), thans, na wijziging, artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) kunnen worden aangemerkt, zodat hij niet bevoegd was om de desbetreffende boetes op te leggen. Daartoe stelt de minister dat deze vreemdelingen gedurende een geruime periode onder het gezag van [appellant sub 2] substantiële arbeid voor hem hebben verricht en daarvoor een beloning ontvingen, zodat [appellant sub 2] werkgever in de zin van de Wav van deze vier vreemdelingen is. De omstandigheid dat zij hun beloning niet rechtstreeks van [appellant sub 2] ontvingen, maakt niet dat [appellant sub 2] in deze niet als werkgever is te beschouwen, aldus de minister.
2.4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 niet als werknemer in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt, reeds omdat [appellant sub 2] geen beloning aan hen heeft verstrekt. Deze vreemdelingen werden immers door [bedrijf] betaald, met wie [appellant sub 2] een contract had gesloten. Derhalve was de minister volgens de rechtbank niet bevoegd om tot oplegging van de boetes wegens de werkzaamheden van deze vier vreemdelingen over te gaan.
2.4.2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans: het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof) heeft onder meer in het arrest van 30 maart 2006 in de zaak nr. C-10/05, Mattern en Cikotic (www.curia.europa.eu), overwogen dat een werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn en dat het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
Zoals het Hof eveneens heeft overwogen in onder meer voormeld arrest, vormt een beloning van de verrichte prestaties, eventueel van geringe hoogte, een wezenlijk kenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU.
2.4.3. Uit de verklaringen van de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5, de verklaring van U. Necmettin, bevoegd vertegenwoordiger van [bedrijf], en de verklaring van [appellant sub 2], zoals deze in de bij de boeterapporten behorende bijlagen zijn opgenomen, volgt dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 op het moment van de controles voor [bedrijf] werkzaam waren, zij met [bedrijf] een uurloon waren overeengekomen en zij reeds een aantal dagen in het pand werkzaamheden hadden verricht.
Gelet op de in 2.4.2. vermelde jurisprudentie van het Hof dienen deze vier vreemdelingen als werknemers, in de zin van artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45, eerste lid, van het VWEU, van [bedrijf] te worden aangemerkt.
2.4.4. Niet in geschil is dat de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 voor [bedrijf] in opdracht van [appellant sub 2] sloop- en bouwwerkzaamheden in het pand hebben verricht. Dat betekent dat [bedrijf] als formele werkgever van deze vreemdelingen dient te worden aangemerkt en [appellant sub 2] als feitelijk werkgever. Immers, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200607474/1), is ook een opdrachtgever die via een tussenpersoon arbeid laat verrichten aan te merken als werkgever in de zin van de Wav.
Aangezien voor de verrichte werkzaamheden een vergunning krachtens artikel 2 van de Wav was vereist en [appellant sub 2] noch [bedrijf] over dergelijke vergunningen beschikte, heeft de minister [appellant sub 2] terecht beboet wegens overtreding van dit artikel. Het betoog slaagt.
bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties