Raad van State oordeelt dat het onderscheid tussen nationaliteiten die wel gebruik kunnen maken van de Remigratiewet ongeoorloofde discriminatie is (uitspraak)
LJN: BT2163, Raad van State , 201009845/1/V6
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 21-09-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingenrecht
Soort procedure: Hoger beroep
---------------------
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het in artikel 2 van de regeling gemaakte onderscheid naar nationaliteit, waarin Egyptenaren niet als doelgroep van het integratiebeleid zijn aangewezen, geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat en derhalve sprake is van strijd met het verbod op discriminatie bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Protocol nr. 12 bij het EVRM en artikel 26, eerste volzin, van het IVBPR. In dit verband wijst [appellant] tevens op de brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) van 13 november 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVIII, nr. 29), die is opgesteld naar aanleiding van de op 4 december 2008 door de Tweede Kamer aangenomen motie inzake een heroverweging van de Remigratiewet (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVIII, nr. 20).
2.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 2 van de regeling een onderscheid naar nationaliteit behelst.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 september 2008 in zaak nr. 200706325/1), is eerst sprake van ongeoorloofd onderscheid indien er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraken van 5 april 2006 in zaak nr. 200505679/1 en van 22 juli 2009 in zaak nr. 200807914/1), is van discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR geen sprake als er voor het maken van onderscheid in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan.
2.2.3. Blijkens de Memorie van Toelichting (hierna: de MvT) bij de Remigratiewet (Kamerstukken II 1997/98, 25 741, nr. 3, blz. 3 en 11) is het doel van die wet om voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid, faciliteiten te scheppen welke het voor hen mogelijk maken te remigreren. Deze doelgroepen zijn neergelegd in de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden (hierna: de Contourennota) van 11 april 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 684, nr. 2). Het kabinet acht flexibiliteit van groot belang bij het bepalen van de doelgroepen van het integratiebeleid en hecht eraan in de toekomst de aanduiding van doelgroepen van het integratiebeleid te kunnen bijstellen, zo is in de MvT vermeld. Blijkens de Contourennota richt het minderhedenbeleid zich op de samenleving als geheel en onderscheidt het daarnaast een aantal specifieke doelgroepen, waarop de integratie- en participatiedoelstelling zich in het bijzonder richt. Deze doelgroepen zijn geïndiceerd vanwege hun maatschappelijke achterstandspositie in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat voor de aanwijzing van de nationaliteiten vermeld onder a, b, c, d, f en g van artikel 2 van de regeling als doelgroep een historische en objectieve oorzaak bestaat, aangezien Nederland met de desbetreffende landen overeenkomsten heeft gesloten teneinde ongeschoolde arbeiders voor de Nederlandse arbeidsmarkt te werven en de onderdanen van deze landen van meet af aan doelgroepen van het minderhedenbeleid waren. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat ook voor de aanwijzing van de nationaliteiten vermeld onder e en bedoeld onder i van artikel 2 van de regeling een historische oorzaak bestaat, te weten het koloniaal verleden van Nederland met de desbetreffende landen. Ten aanzien van het in artikel 2 van de regeling gemaakt onderscheid tussen voormelde nationaliteiten enerzijds en Egyptenaren anderzijds acht de Afdeling derhalve een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig.
Echter, nu de SVB het betoog van [appellant], dat niet valt in te zien waarom Chinezen wel en Egyptenaren niet in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering, enkel heeft weerlegd met het argument dat de Chinezen als doelgroep zijn toegevoegd op verzoek van Chinese organisaties, is daarmee voor het aldus gemaakte onderscheid tussen Chinezen en Egyptenaren geen objectieve en redelijke rechtvaardiging gegeven. Dit had gelet op rechtsoverweging 84 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 februari 2009, Andrejeva tegen Letland, nr. 55707/00, JV 2009/165, wel op de weg van de SVB gelegen, zodat de SVB in dit geval niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Daaraan moet des te meer gewicht worden gehecht, nu in voormelde brief van de minister van 13 november 2009 met betrekking tot de doelgroepen is vermeld dat deze gedateerd zijn en een afspiegeling zijn van een eertijds gevoerd minderhedenbeleid en daarna van het integratiebeleid, alsmede dat de regeling in zoverre zal worden gewijzigd dat in de nieuwe situatie Egyptenaren wel in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering.
Gelet op het hiervoor overwogene is het onderscheid naar nationaliteit, dat voortvloeit uit de in het bestreden besluit gegeven toepassing aan artikel 2 van de regeling, waarin de minderheidsgroepen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet zijn aangewezen, nu deze uitputtend is, onverenigbaar met het discriminatieverbod bedoeld in onder meer artikel 14 van het EVRM, artikel 1, eerste lid, van Protocol nr. 12 bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Het betoog slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 21-09-2011
Datum publicatie: 21-09-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingenrecht
Soort procedure: Hoger beroep
---------------------
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het in artikel 2 van de regeling gemaakte onderscheid naar nationaliteit, waarin Egyptenaren niet als doelgroep van het integratiebeleid zijn aangewezen, geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat en derhalve sprake is van strijd met het verbod op discriminatie bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Protocol nr. 12 bij het EVRM en artikel 26, eerste volzin, van het IVBPR. In dit verband wijst [appellant] tevens op de brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister) van 13 november 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVIII, nr. 29), die is opgesteld naar aanleiding van de op 4 december 2008 door de Tweede Kamer aangenomen motie inzake een heroverweging van de Remigratiewet (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVIII, nr. 20).
2.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 2 van de regeling een onderscheid naar nationaliteit behelst.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 september 2008 in zaak nr. 200706325/1), is eerst sprake van ongeoorloofd onderscheid indien er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraken van 5 april 2006 in zaak nr. 200505679/1 en van 22 juli 2009 in zaak nr. 200807914/1), is van discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR geen sprake als er voor het maken van onderscheid in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan.
2.2.3. Blijkens de Memorie van Toelichting (hierna: de MvT) bij de Remigratiewet (Kamerstukken II 1997/98, 25 741, nr. 3, blz. 3 en 11) is het doel van die wet om voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid, faciliteiten te scheppen welke het voor hen mogelijk maken te remigreren. Deze doelgroepen zijn neergelegd in de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden (hierna: de Contourennota) van 11 april 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 684, nr. 2). Het kabinet acht flexibiliteit van groot belang bij het bepalen van de doelgroepen van het integratiebeleid en hecht eraan in de toekomst de aanduiding van doelgroepen van het integratiebeleid te kunnen bijstellen, zo is in de MvT vermeld. Blijkens de Contourennota richt het minderhedenbeleid zich op de samenleving als geheel en onderscheidt het daarnaast een aantal specifieke doelgroepen, waarop de integratie- en participatiedoelstelling zich in het bijzonder richt. Deze doelgroepen zijn geïndiceerd vanwege hun maatschappelijke achterstandspositie in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat voor de aanwijzing van de nationaliteiten vermeld onder a, b, c, d, f en g van artikel 2 van de regeling als doelgroep een historische en objectieve oorzaak bestaat, aangezien Nederland met de desbetreffende landen overeenkomsten heeft gesloten teneinde ongeschoolde arbeiders voor de Nederlandse arbeidsmarkt te werven en de onderdanen van deze landen van meet af aan doelgroepen van het minderhedenbeleid waren. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat ook voor de aanwijzing van de nationaliteiten vermeld onder e en bedoeld onder i van artikel 2 van de regeling een historische oorzaak bestaat, te weten het koloniaal verleden van Nederland met de desbetreffende landen. Ten aanzien van het in artikel 2 van de regeling gemaakt onderscheid tussen voormelde nationaliteiten enerzijds en Egyptenaren anderzijds acht de Afdeling derhalve een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig.
Echter, nu de SVB het betoog van [appellant], dat niet valt in te zien waarom Chinezen wel en Egyptenaren niet in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering, enkel heeft weerlegd met het argument dat de Chinezen als doelgroep zijn toegevoegd op verzoek van Chinese organisaties, is daarmee voor het aldus gemaakte onderscheid tussen Chinezen en Egyptenaren geen objectieve en redelijke rechtvaardiging gegeven. Dit had gelet op rechtsoverweging 84 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 februari 2009, Andrejeva tegen Letland, nr. 55707/00, JV 2009/165, wel op de weg van de SVB gelegen, zodat de SVB in dit geval niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Daaraan moet des te meer gewicht worden gehecht, nu in voormelde brief van de minister van 13 november 2009 met betrekking tot de doelgroepen is vermeld dat deze gedateerd zijn en een afspiegeling zijn van een eertijds gevoerd minderhedenbeleid en daarna van het integratiebeleid, alsmede dat de regeling in zoverre zal worden gewijzigd dat in de nieuwe situatie Egyptenaren wel in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering.
Gelet op het hiervoor overwogene is het onderscheid naar nationaliteit, dat voortvloeit uit de in het bestreden besluit gegeven toepassing aan artikel 2 van de regeling, waarin de minderheidsgroepen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet zijn aangewezen, nu deze uitputtend is, onverenigbaar met het discriminatieverbod bedoeld in onder meer artikel 14 van het EVRM, artikel 1, eerste lid, van Protocol nr. 12 bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Het betoog slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties