Datum uitspraak: 12-09-2011
Datum publicatie: 20-09-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Het WBV 2010/4, paragraaf 3.4 waarnaar de vreemdeling 2 in zowel de zienswijze als de beroepsgronden heeft verwezen, luidt voor zover thans van belang, als volgt:
"Geweld tegen vrouwen ( ... ) vormt een groot probleem in Nepal. Hier is slechts beperkte publieke aandacht voor en politici, politie en overheidsfunctionarissen zijn onwillig om het probleem te erkennen. Verkrachtingen komen op grote schaal voor en worden in de meeste gevallen niet onderzocht. Ook wordt afgezien van aangifte omdat de overheid te weinig doet aan onderzoek, vervolging en bestraffing van verdachten.
( ... )
Vrouwen en meisjes die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in Nepal, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming."
In het besluit, waarvan het voornemen deel uitmaakt, heeft de minister de verklaring van de vreemdeling 2 dat zij door de maoïsten is verkracht, weliswaar geloofwaardig geacht maar haar aanvraag niettemin afgewezen op de grond dat, nu zij heeft verklaard dat zij niet heeft geprobeerd de bescherming in te roepen van de autoriteiten, zij reeds daardoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar land van herkomst geen mogelijkheden zou hebben om haar beklag te doen en haar situatie te verbeteren. Dat zij daar bij voorbaat geen heil in ziet, maakt dit niet anders. Zij komt derhalve niet in aanmerking voor het beleid dat is neergelegd in het WBV 2010/4, paragraaf 3.1, aldus de minister.
Bij brief van 30 mei 2011 heeft de Afdeling de minister verzocht om een reactie op het betoog van de vreemdeling 2 dat hij in strijd handelt met zijn in paragraaf 3.4 van voormeld WBV neergelegde beleid door van haar te verlangen dat zij zich tot de autoriteiten wendt voor bescherming. Bij brief van 20 juni 2011 heeft de minister te kennen gegeven dat hij meent dat de vreemdeling 2 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor (seksuele) geweldpleging. Hij gelooft weliswaar dat zij is verkracht maar daaruit kan niet worden afgeleid dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij ook bij terugkeer heeft te vrezen voor (seksuele) geweldpleging. Zoals ook in het voornemen is verwoord, heeft de vreemdeling de vermoedens over wat haar bij terugkeer te wachten staat, niet nader geconcretiseerd en derhalve niet aannemelijk gemaakt. Uit haar relaas blijkt ook geenszins dat zij bij terugkeer opnieuw heeft te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, aldus de minister in de brief van 20 juni 2011.
Zoals uit het onder 2.4.1. weergegeven besluit, met inbegrip van het voornemen daartoe, blijkt, heeft de minister bij zijn standpunt dat de vreemdeling 2 haar vrees voor (seksuele) geweldpleging niet aannemelijk heeft gemaakt, uitdrukkelijk betrokken dat zij zich niet tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming. Zijn verwijzing in de onder 2.4.2. weergegeven reactie naar het voornemen betekent dat de minister nog steeds voor de vraag of de vreemdeling 2 bij terugkeer naar Nepal heeft te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, in elk geval mede van belang acht dat de autoriteiten haar daartegen bescherming kunnen en willen bieden. Daarbij gaat hij wederom voorbij aan paragraaf 3.4 van voormeld WBV. Hieruit vloeit voort dat het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten