Afghaanse 1-f zaak: wanneer zijn iemand nu de daden van een regime aan te rekenen? (uitspraak)
LJN: BP9455, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Utrecht , AWB 09/16643 en AWB 09/16646
Datum uitspraak: 25-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest Duitsland tegen B. en D. (9 november 2010, in de zaken in de zaken C-57/09 en C-101/09 , LJN: BO5518, geoordeeld dat het enkele feit dat iemand behoort tot een organisatie waarvan in het algemeen wordt aangenomen dat deze verantwoordelijk kan worden gehouden voor schendingen van artikel 12, tweede lid, van de Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (de Definitierichtlijn) danwel artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet automatisch een ernstige reden is om aan te nemen dat die persoon een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. De eisen die het HvJEU stelt voordat mag worden geconcludeerd tot individuele verantwoordelijkheid bij de betrokken persoon voor de daden die de betrokken organisatie heeft begaan in de periode waarin hij er lid van was, zijn hoog. De rechtbank merkt op dat in de beschikbare Nederlandse tekst van dit arrest wordt gesproken over "het stellen van de betrokken daden", maar dat in de bindende Duitse tekst wordt gesproken over "Verwirklichung dieser Handlungen", zodat "het verwezenlijken van de betrokken daden" meer recht doet aan de desbetreffende overweging van het HvJEU. Uit dit arrest en in het bijzonder deze overwegingen volgt dat niet categorisch is uitgesloten dat een verband wordt gelegd tussen de aan een organisatie, of in dit geval een regime, toe te rekenen daden en het individu, maar wel dat zorgvuldig en geïndividualiseerd moet worden onderzocht wat het verband is. De rechtbank oordeelt dat eisers beiden deel hebben uitgemaakt van de top van het partijapparaat -dat blijkens de (individuele) ambtsberichten nagenoeg moet worden geïdentificeerd met het staatsapparaat - en de top van het staatsapparaat zelf. Slechts door het functioneren van dit staats- en partijapparaat kon het repressieve bewind van Afghanistan in die periode blijven bestaan. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de personal participation van eisers gegeven. Over de knowing participation overweegt de rechtbank dat het type regime - de hiërarchische verhoudingen, de identificatie van de partij met de staat, de absolute loyaliteit en de unanieme besluitvorming - een belangrijke rol speelt. Eisers hebben een jarenlange carrière gehad onder dit regime. Gedurende dit regime hebben zij nooit afstand genomen van dit regime. Verweerder heeft elke mogelijkheid genomen om te onderzoeken of eisers weet hebben gehad van de mensenrechtenschendingen die ten tijde van dat regime hebben plaatsgevonden. Eisers hebben hiermee elke mogelijkheid gehad om naar voren te brengen wat hen zou kunnen ontlasten van de claim dat zij kennis hadden van de relevante mensenrechtenschendingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt mogen stellen dat bij eisers sprake is van knowing participation.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Datum uitspraak: 25-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest Duitsland tegen B. en D. (9 november 2010, in de zaken in de zaken C-57/09 en C-101/09 , LJN: BO5518, geoordeeld dat het enkele feit dat iemand behoort tot een organisatie waarvan in het algemeen wordt aangenomen dat deze verantwoordelijk kan worden gehouden voor schendingen van artikel 12, tweede lid, van de Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (de Definitierichtlijn) danwel artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet automatisch een ernstige reden is om aan te nemen dat die persoon een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. De eisen die het HvJEU stelt voordat mag worden geconcludeerd tot individuele verantwoordelijkheid bij de betrokken persoon voor de daden die de betrokken organisatie heeft begaan in de periode waarin hij er lid van was, zijn hoog. De rechtbank merkt op dat in de beschikbare Nederlandse tekst van dit arrest wordt gesproken over "het stellen van de betrokken daden", maar dat in de bindende Duitse tekst wordt gesproken over "Verwirklichung dieser Handlungen", zodat "het verwezenlijken van de betrokken daden" meer recht doet aan de desbetreffende overweging van het HvJEU. Uit dit arrest en in het bijzonder deze overwegingen volgt dat niet categorisch is uitgesloten dat een verband wordt gelegd tussen de aan een organisatie, of in dit geval een regime, toe te rekenen daden en het individu, maar wel dat zorgvuldig en geïndividualiseerd moet worden onderzocht wat het verband is. De rechtbank oordeelt dat eisers beiden deel hebben uitgemaakt van de top van het partijapparaat -dat blijkens de (individuele) ambtsberichten nagenoeg moet worden geïdentificeerd met het staatsapparaat - en de top van het staatsapparaat zelf. Slechts door het functioneren van dit staats- en partijapparaat kon het repressieve bewind van Afghanistan in die periode blijven bestaan. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de personal participation van eisers gegeven. Over de knowing participation overweegt de rechtbank dat het type regime - de hiërarchische verhoudingen, de identificatie van de partij met de staat, de absolute loyaliteit en de unanieme besluitvorming - een belangrijke rol speelt. Eisers hebben een jarenlange carrière gehad onder dit regime. Gedurende dit regime hebben zij nooit afstand genomen van dit regime. Verweerder heeft elke mogelijkheid genomen om te onderzoeken of eisers weet hebben gehad van de mensenrechtenschendingen die ten tijde van dat regime hebben plaatsgevonden. Eisers hebben hiermee elke mogelijkheid gehad om naar voren te brengen wat hen zou kunnen ontlasten van de claim dat zij kennis hadden van de relevante mensenrechtenschendingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt mogen stellen dat bij eisers sprake is van knowing participation.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Reacties