Artikel 8 en art 3 IVRK (uitspraak)
LJN: BU8368,Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen , Awb 11/5402, Awb 11/5404, Awb 11/5406 en Awb 11/5408
Datum uitspraak: 14-10-2011
Datum publicatie: 16-12-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
--------------------------------
2.18. Met betrekking tot de door verweerder in de bestreden besluiten getrokken conclusie dat uitzetting van verzoekers geen schending oplevert van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven is de voorzieningrechter van oordeel dat deze conclusie een deugdelijk motivering ontbeert.
Gelet op de door verzoekers aangedragen specifieke omstandigheden is de enkele verwijzing door verweerder naar het niet reeds zeer langdurig in Nederland verblijven onvoldoende om te kunnen stellen dat bij uitzetting van verzoekers geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Gelet op de leeftijd van verzoekers is het voor hen onmogelijk om aan het vereiste van 30 jaar verblijf hier te lande te voldoen. Een dergelijke aanpak zou het beroep van minderjarigen en jong volwassenen op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM illusoir maken.
In de door verweerder in het verweerschrift gegeven motivering - als hiervoor opgenomen onder 2.5. - en hetgeen namens verweerder ter zitting is aangevoerd - als hiervoor opgenomen onder 2.8. - ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu uit de bestreden besluiten niet blijkt dat verweerder in zijn belangenafweging in het kader van het door verzoekers gestelde recht op privéleven de in het verweerschrift en ter zitting genoemde omstandigheden (onder meer de verblijfsrechtelijke positie van verzoekers) heeft betrokken.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder dus onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom verzoekers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb 2000.
2.19. Gelet op de aard van hetgeen is opgenomen in de door verzoekers genoemde artikelen van het IVRK ziet de voorzieningenrechter vervolgens aanleiding in te gaan op de door verzoekers aangevoerde gronden betreffende (de toepasbaarheid van) dit verdrag.
Eerst overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker 1, verzoeker 2 en verzoeker 3 meerderjarig zijn en daardoor niet vallen onder de reikwijdte van het betreffende verdrag.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeksters beroep op artikelen 3 IVRK niet kan slagen. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 27 november 2008, zaaknummer 200802463/1, LJN: BG6945 en de uitspraak van 16 juni 2011, zaaknummer 201010430/1, LJN: BQ9503) volgt dat artikel 3 IVRK niet tot meer strekt dan dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat het eerste lid van artikel 3 IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is.
Nu verweerder in het bestreden besluit inzake verzoekster is ingegaan op de situatie verzoekster bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van verzoekster.
Verzoeksters beroep op de artikelen 6 en 8 IVRK kan evenmin slagen reeds omdat deze artikelen naar hun inhoud niet een ieder verbinden en zich derhalve niet voor rechtstreekse toepassing door de rechter lenen.
2.20. Uit hetgeen hiervoor onder 2.18. is overwogen volgt dat verweerder bij het nemen van een besluit op de bezwaarschriften van 15 februari 2011 nader zal moeten ingaan op de vraag of uitzetting van verzoekers schending oplevert van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven. Gelet hierop is niet uitgesloten dat de bezwaarschriften van verzoekers kans van slagen hebben. Verzoekers hebben aldus voldoende aangetoond dat hun belangen, afgezet tegen die van de Staat, zodanig zwaar wegen dat hangende de bezwaarprocedure de verzochte voorlopige voorziening moet worden getroffen. De verzoeken worden daarom toegewezen.
www.rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 14-10-2011
Datum publicatie: 16-12-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
--------------------------------
2.18. Met betrekking tot de door verweerder in de bestreden besluiten getrokken conclusie dat uitzetting van verzoekers geen schending oplevert van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven is de voorzieningrechter van oordeel dat deze conclusie een deugdelijk motivering ontbeert.
Gelet op de door verzoekers aangedragen specifieke omstandigheden is de enkele verwijzing door verweerder naar het niet reeds zeer langdurig in Nederland verblijven onvoldoende om te kunnen stellen dat bij uitzetting van verzoekers geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Gelet op de leeftijd van verzoekers is het voor hen onmogelijk om aan het vereiste van 30 jaar verblijf hier te lande te voldoen. Een dergelijke aanpak zou het beroep van minderjarigen en jong volwassenen op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM illusoir maken.
In de door verweerder in het verweerschrift gegeven motivering - als hiervoor opgenomen onder 2.5. - en hetgeen namens verweerder ter zitting is aangevoerd - als hiervoor opgenomen onder 2.8. - ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu uit de bestreden besluiten niet blijkt dat verweerder in zijn belangenafweging in het kader van het door verzoekers gestelde recht op privéleven de in het verweerschrift en ter zitting genoemde omstandigheden (onder meer de verblijfsrechtelijke positie van verzoekers) heeft betrokken.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder dus onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom verzoekers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb 2000.
2.19. Gelet op de aard van hetgeen is opgenomen in de door verzoekers genoemde artikelen van het IVRK ziet de voorzieningenrechter vervolgens aanleiding in te gaan op de door verzoekers aangevoerde gronden betreffende (de toepasbaarheid van) dit verdrag.
Eerst overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker 1, verzoeker 2 en verzoeker 3 meerderjarig zijn en daardoor niet vallen onder de reikwijdte van het betreffende verdrag.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeksters beroep op artikelen 3 IVRK niet kan slagen. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 27 november 2008, zaaknummer 200802463/1, LJN: BG6945 en de uitspraak van 16 juni 2011, zaaknummer 201010430/1, LJN: BQ9503) volgt dat artikel 3 IVRK niet tot meer strekt dan dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat het eerste lid van artikel 3 IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is.
Nu verweerder in het bestreden besluit inzake verzoekster is ingegaan op de situatie verzoekster bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van verzoekster.
Verzoeksters beroep op de artikelen 6 en 8 IVRK kan evenmin slagen reeds omdat deze artikelen naar hun inhoud niet een ieder verbinden en zich derhalve niet voor rechtstreekse toepassing door de rechter lenen.
2.20. Uit hetgeen hiervoor onder 2.18. is overwogen volgt dat verweerder bij het nemen van een besluit op de bezwaarschriften van 15 februari 2011 nader zal moeten ingaan op de vraag of uitzetting van verzoekers schending oplevert van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven. Gelet hierop is niet uitgesloten dat de bezwaarschriften van verzoekers kans van slagen hebben. Verzoekers hebben aldus voldoende aangetoond dat hun belangen, afgezet tegen die van de Staat, zodanig zwaar wegen dat hangende de bezwaarprocedure de verzochte voorlopige voorziening moet worden getroffen. De verzoeken worden daarom toegewezen.
www.rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties