Wordt een visum voor een gezin afgewezen op vestigingsgevaar, biedt dan aan dat de mensen gescheiden op bezoek komen (zie hiervoor ook deze uitspraak)
LJN: BQ9083, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 10 / 43545
Datum uitspraak: 01-06-2011
Datum publicatie: 23-06-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Visum kort verblijf, aanbod van gezinsleden om gescheiden te komen, beroep op het gelijkheidsbeginsel, hoorplicht, beroep gegrond. Verweerder heeft een visum voor kort verblijf voor eisers geweigerd, omdat niet aannemelijk is geacht dat eisers een wezenlijke sociale en economische binding hebben met het land van herkomst. Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd op het aanbod van eisers om afzonderlijk naar Nederland te komen. De rechtbank overweegt dat uit de zaken, waarop eisers zich beroepen ter onderbouwing van het standpunt dat bij verweerder sprake is van een bestendige praktijk, volgt dat in die zaken, bij het besluit in primo, vestigingsgevaar werd aangenomen. Vervolgens is, naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, aan betrokkenen alsnog een visum verleend, onder de voorwaarde dat zij om beurten naar Nederland zouden komen, met een meldplicht bij terugkeer, bij de Nederlandse ambassade. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd, waarin de zaak van eisers zich onderscheidt van de gevallen waarop eisers zich beroepen. Voorts hebben eisers in bezwaar nadere omstandigheden aangedragen, teneinde hun economische binding met Sri Lanka aan te tonen. Verweerder heeft daarom ten onrechte van horen afgezien. Het beroep wordt gegrond worden verklaard en het besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 43545
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 juni 2011
in de zaak van:
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum], eiser 1
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], eiseres
[naam eiser 2],
geboren op [geboortedatum], eiser 2
allen van Srilankaanse nationaliteit,
nader te noemen, eisers,
gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.M.M. Wantenaar, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 31 mei 2010 aanvragen ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan de heer [naam referent] (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 juni 2010 afgewezen. Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 22 november 2010 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit op 17 december 2010 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven om een nader schriftelijk standpunt in te nemen. Verweerder heeft bij brief kennelijk abusievelijk gedateerd op 20 januari 2010, door de rechtbank ontvangen op 8 maart 2011, een standpunt ingenomen. De gemachtigde van eisers heeft hierop gereageerd bij brief van 17 maart 2011. Nadat partijen desgevraagd hun toestemming daartoe hadden gegeven, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum van uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft het visum van eisers geweigerd op grond van de voorwaarden zoals die gesteld worden in artikel 32 van de Visumcode, onder a) ii en onder b). Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat reeds gelet op de omstandigheid dat eiser samen met zijn echtgenote en zijn zoontje naar Nederland wenst te reizen, niet zonder meer kan worden aangenomen dat eisers een zodanige sociale binding hebben met Sri Lanka dat terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Voorts is niet met documenten aangetoond dat eiser 1 op het land dat hij in eigendom heeft, gewassen verbouwt en hieruit inkomsten genereert. Bovendien is aangegeven dat eiser 1 en zijn gezin vanaf augustus 2006 tot en met oktober 2009 ontheemd zijn geweest door de oorlog. Zij hebben in een vluchtelingenkamp gezeten en zijn na vrijlating teruggekeerd naar het huis en het stuk land waar zij eerder woonden. Het wekt bevreemding dat eiser 1 al zo kort na de aanvang van zijn economische activiteiten (in oktober 2009) in de gelegenheid is om hiervan voor de duur van 90 dagen afstand te nemen. Gelet hierop wordt niet aannemelijk geacht dat eisers een wezenlijke sociale en economische binding hebben met het land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten, zodat wordt getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel, en daarmee samenhangend, aan de uiteindelijke verblijfsduur. Derhalve kan aan eisers een visum voor kort verblijf worden geweigerd.
2.2 Eisers hebben hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet gereageerd op het aanbod van eisers om afzonderlijk naar Nederland te komen (eerst eiser 1 en als hij is teruggekeerd, eiseres en eiser 2). Dit klemt temeer, omdat in andere zaken het aanbod om gescheiden te komen voor verweerder reden vormt om daarmee een waarborg op tijdige terugkeer aan te nemen. Voorts heeft verweerder ten onrechte referent (als belanghebbende) niet gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Zo heeft verweerder eisers ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om te verklaren hoe het mogelijk is dat eiser 1, nu hij pas kort geleden is begonnen met het bebouwen van zijn landbouwgrond, voor een verblijf van 90 dagen naar Nederland kan komen. Dit is tevens in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts geldt, aldus eisers, ten aanzien van de economische binding dat eiser 1 weliswaar geen bewijzen van zijn inkomsten heeft kunnen overleggen, omdat de verkoop van zijn landbouwproducten contant geschiedt, maar dat er wel bewijzen van grondeigendom zijn overgelegd. Voorts is verweerder volgens eisers er ten onrechte vanuit gegaan dat van een substantiƫle economische binding alleen sprake is na verloop van een periode, waarin achtereen economische activiteiten zijn verricht. Verweerder heeft nagelaten te motiveren wat de relevantie van de duur in het verleden van de inkomsten is en waarom deze inkomsten in het verleden onafgebroken moeten zijn.
2.3 Verweerder heeft, ten aanzien van de sociale binding, in het verweerschrift opgemerkt dat eisers bij hun aanvragen hebben gevraagd om als gezin te komen en hiermee zelf het kader hebben aangegeven waarbinnen hun aanvragen zijn beoordeeld. De enkele suggestie in bezwaar om eerst alleen eiser 1 voor kort verblijf tot Nederland toe te laten, doet niets af aan de juistheid van de conclusie dat er onvoldoende waarborg voor de terugkeer van het hele gezin bestaat. Voor zover eisers bedoeld hebben het kader van hun aanvraag te wijzigen, had het op hun weg gelegen de aanvragen van echtgenote en kind in te trekken.
2.4 In de nadere reactie van 8 maart 2011 heeft verweerder aangegeven dat -zoals door eisers ter zitting was betoogd- geen sprake is van een staande praktijk, waarbij verweerder tijdens een hoorzitting met de vreemdeling in overleg treedt teneinde sociale binding met het land van herkomst te creƫren, door de gezinsleden gescheiden van elkaar naar Nederland te laten afreizen. Evenmin wenst verweerder dit tot staande praktijk te maken. Voor zover het al is voorgekomen dat tijdens een hoorzitting een dergelijk compromis werd besproken, was dit in situaties waarbij nog sprake was van enige twijfel omtrent de sociale en/of economische binding met het land van herkomst. Het compromis van gescheiden reizen diende in dit verband om de laatste belemmering voor het verlenen van een visum weg te nemen. Naar het oordeel van verweerder onderscheidt de situatie van eisers zich van voornoemde gevallen, nu ten aanzien van eisers niet alleen de sociale binding, maar ook de economische binding onvoldoende is geacht. Om die reden behoefde verweerder niet tot horen over te gaan en behoefde verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd te reageren op het aanbod om afzonderlijk te reizen.
2.5 Eisers hebben hierop, bij brief van 17 maart 2011, als volgt gereageerd. Sinds begin 2010 is wel degelijk sprake van een bestendige praktijk van verweerders Visadienst om het aanbod, om betrokkenen gescheiden te laten komen met een terugmeldplicht bij de ambassade te accepteren, als sprake is van een heel gezin (of meerdere ongehuwde broers en zussen) dat naar Nederland wil komen. In aansluiting hierop pleegt de gemachtigde van eisers in alle zaken waarin sprake is van een gezin of meerdere ongehuwde broers of zussen die gelijktijdig een visum hebben aangevraagd aan te bieden, dat zij als garantie tegen vestigingsgevaar gescheiden komen. Daarop wordt, aldus eisers’ gemachtigde, altijd positief beslist. Eisers’ gemachtigde heeft in dit verband acht afschriften van beslissingen op bezwaar overgelegd, in zaken waarbij in primo alleen vestigingsgevaar was tegengeworpen en waarbij visa zijn verleend onder de voorwaarde dat de gezinsleden gescheiden komen. Deze zaken betreffen, met uitzondering van Ć©Ć©n zaak, alle zaken van Tamils uit Sri Lanka.
2.6 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de zaken, waarop eisers zich beroepen ter onderbouwing van het standpunt dat bij verweerder sprake is van een bestendige praktijk, volgt dat in die zaken, bij het besluit in primo, vestigingsgevaar werd aangenomen. Vervolgens is, naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, aan betrokkenen alsnog een visum verleend, onder de voorwaarde dat zij om beurten naar Nederland zouden komen, met een meldplicht bij terugkeer, bij de Nederlandse ambassade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de gegeven toelichting onvoldoende gemotiveerd, waarin de zaak van eisers zich onderscheidt van de gevallen waarop eisers zich beroepen. Immers, in de zaak van eisers is eveneens in het primaire besluit vestigingsgevaar aangenomen.
2.7 Voor zover verweerder heeft betoogd dat bij eisers de economische binding onvoldoende is aangetoond en reeds daarom geen beroep kan worden gedaan op voornoemde gevallen, waarin tot een compromis werd gekomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers hebben in bezwaar nadere omstandigheden aangedragen, teneinde hun economische binding met Sri Lanka aan te tonen. Zij hebben hiertoe onder meer notariƫle aktes overgelegd, ten aanzien van hun grondeigendom. Dat uit deze aktes niet kan worden opgemaakt dat op deze grond daadwerkelijk gewassen worden verbouwd, is naar het oordeel van de rechtbank op zich onvoldoende om tot het ontbreken van economische binding te concluderen. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet met de overweging dat het niet aannemelijk is dat eiser 1 reeds korte tijd nadat eisers naar hun gebied waren teruggekeerd, zijn landbouwgrond weer zou kunnen verlaten om voor 90 dagen naar Nederland te reizen, het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen achten. Voor zover verweerder deze gang van zaken bevreemdingwekkend acht, had het op de weg van verweerder gelegen om hieromtrent op een hoorzitting opheldering te vragen. Bij die gelegenheid had verweerder eisers eveneens in de gelegenheid kunnen stellen om nadere stukken in te dienen ten aanzien van de economische landbouwactiviteiten en het grondbezit. Verweerder heeft dan ook ten onrechte van horen afgezien.
2.8 Nu verweerder niet zonder nadere hoorzitting tot de slotsom kon komen dat eisers hun economische binding met Sri Lanka onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, kon verweerder evenmin op voorhand concluderen dat geen aanleiding zou bestaan om eisers –gelijk verweerder kennelijk in de door eisers aangehaalde zaken heeft gedaan- in de gelegenheid te stellen om, bij wijze van compromis, gescheiden te reizen. Immers, zonder nadere hoorzitting kon niet worden vastgesteld, dat een situatie waarin verweerder wel tot een dergelijk compromis pleegt over te gaan, zich in het geval van eisers niet voordeed.
2.9 Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tijdig naar hun land van herkomst zullen terugkeren. Voorts heeft verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en eisers ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om (in persoon, dan wel bij monde van hun referent) op het bezwaar te worden gehoord. Het beroep van eisers zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.10 Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op bezwaar, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb, verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eisers, in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- aan eisers te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. KiliƧ, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Datum uitspraak: 01-06-2011
Datum publicatie: 23-06-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Visum kort verblijf, aanbod van gezinsleden om gescheiden te komen, beroep op het gelijkheidsbeginsel, hoorplicht, beroep gegrond. Verweerder heeft een visum voor kort verblijf voor eisers geweigerd, omdat niet aannemelijk is geacht dat eisers een wezenlijke sociale en economische binding hebben met het land van herkomst. Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd op het aanbod van eisers om afzonderlijk naar Nederland te komen. De rechtbank overweegt dat uit de zaken, waarop eisers zich beroepen ter onderbouwing van het standpunt dat bij verweerder sprake is van een bestendige praktijk, volgt dat in die zaken, bij het besluit in primo, vestigingsgevaar werd aangenomen. Vervolgens is, naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, aan betrokkenen alsnog een visum verleend, onder de voorwaarde dat zij om beurten naar Nederland zouden komen, met een meldplicht bij terugkeer, bij de Nederlandse ambassade. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd, waarin de zaak van eisers zich onderscheidt van de gevallen waarop eisers zich beroepen. Voorts hebben eisers in bezwaar nadere omstandigheden aangedragen, teneinde hun economische binding met Sri Lanka aan te tonen. Verweerder heeft daarom ten onrechte van horen afgezien. Het beroep wordt gegrond worden verklaard en het besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 43545
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 juni 2011
in de zaak van:
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum], eiser 1
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], eiseres
[naam eiser 2],
geboren op [geboortedatum], eiser 2
allen van Srilankaanse nationaliteit,
nader te noemen, eisers,
gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.M.M. Wantenaar, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 31 mei 2010 aanvragen ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan de heer [naam referent] (referent). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 juni 2010 afgewezen. Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 22 november 2010 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit op 17 december 2010 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven om een nader schriftelijk standpunt in te nemen. Verweerder heeft bij brief kennelijk abusievelijk gedateerd op 20 januari 2010, door de rechtbank ontvangen op 8 maart 2011, een standpunt ingenomen. De gemachtigde van eisers heeft hierop gereageerd bij brief van 17 maart 2011. Nadat partijen desgevraagd hun toestemming daartoe hadden gegeven, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum van uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft het visum van eisers geweigerd op grond van de voorwaarden zoals die gesteld worden in artikel 32 van de Visumcode, onder a) ii en onder b). Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat reeds gelet op de omstandigheid dat eiser samen met zijn echtgenote en zijn zoontje naar Nederland wenst te reizen, niet zonder meer kan worden aangenomen dat eisers een zodanige sociale binding hebben met Sri Lanka dat terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Voorts is niet met documenten aangetoond dat eiser 1 op het land dat hij in eigendom heeft, gewassen verbouwt en hieruit inkomsten genereert. Bovendien is aangegeven dat eiser 1 en zijn gezin vanaf augustus 2006 tot en met oktober 2009 ontheemd zijn geweest door de oorlog. Zij hebben in een vluchtelingenkamp gezeten en zijn na vrijlating teruggekeerd naar het huis en het stuk land waar zij eerder woonden. Het wekt bevreemding dat eiser 1 al zo kort na de aanvang van zijn economische activiteiten (in oktober 2009) in de gelegenheid is om hiervan voor de duur van 90 dagen afstand te nemen. Gelet hierop wordt niet aannemelijk geacht dat eisers een wezenlijke sociale en economische binding hebben met het land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten, zodat wordt getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel, en daarmee samenhangend, aan de uiteindelijke verblijfsduur. Derhalve kan aan eisers een visum voor kort verblijf worden geweigerd.
2.2 Eisers hebben hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet gereageerd op het aanbod van eisers om afzonderlijk naar Nederland te komen (eerst eiser 1 en als hij is teruggekeerd, eiseres en eiser 2). Dit klemt temeer, omdat in andere zaken het aanbod om gescheiden te komen voor verweerder reden vormt om daarmee een waarborg op tijdige terugkeer aan te nemen. Voorts heeft verweerder ten onrechte referent (als belanghebbende) niet gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Zo heeft verweerder eisers ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om te verklaren hoe het mogelijk is dat eiser 1, nu hij pas kort geleden is begonnen met het bebouwen van zijn landbouwgrond, voor een verblijf van 90 dagen naar Nederland kan komen. Dit is tevens in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts geldt, aldus eisers, ten aanzien van de economische binding dat eiser 1 weliswaar geen bewijzen van zijn inkomsten heeft kunnen overleggen, omdat de verkoop van zijn landbouwproducten contant geschiedt, maar dat er wel bewijzen van grondeigendom zijn overgelegd. Voorts is verweerder volgens eisers er ten onrechte vanuit gegaan dat van een substantiƫle economische binding alleen sprake is na verloop van een periode, waarin achtereen economische activiteiten zijn verricht. Verweerder heeft nagelaten te motiveren wat de relevantie van de duur in het verleden van de inkomsten is en waarom deze inkomsten in het verleden onafgebroken moeten zijn.
2.3 Verweerder heeft, ten aanzien van de sociale binding, in het verweerschrift opgemerkt dat eisers bij hun aanvragen hebben gevraagd om als gezin te komen en hiermee zelf het kader hebben aangegeven waarbinnen hun aanvragen zijn beoordeeld. De enkele suggestie in bezwaar om eerst alleen eiser 1 voor kort verblijf tot Nederland toe te laten, doet niets af aan de juistheid van de conclusie dat er onvoldoende waarborg voor de terugkeer van het hele gezin bestaat. Voor zover eisers bedoeld hebben het kader van hun aanvraag te wijzigen, had het op hun weg gelegen de aanvragen van echtgenote en kind in te trekken.
2.4 In de nadere reactie van 8 maart 2011 heeft verweerder aangegeven dat -zoals door eisers ter zitting was betoogd- geen sprake is van een staande praktijk, waarbij verweerder tijdens een hoorzitting met de vreemdeling in overleg treedt teneinde sociale binding met het land van herkomst te creƫren, door de gezinsleden gescheiden van elkaar naar Nederland te laten afreizen. Evenmin wenst verweerder dit tot staande praktijk te maken. Voor zover het al is voorgekomen dat tijdens een hoorzitting een dergelijk compromis werd besproken, was dit in situaties waarbij nog sprake was van enige twijfel omtrent de sociale en/of economische binding met het land van herkomst. Het compromis van gescheiden reizen diende in dit verband om de laatste belemmering voor het verlenen van een visum weg te nemen. Naar het oordeel van verweerder onderscheidt de situatie van eisers zich van voornoemde gevallen, nu ten aanzien van eisers niet alleen de sociale binding, maar ook de economische binding onvoldoende is geacht. Om die reden behoefde verweerder niet tot horen over te gaan en behoefde verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd te reageren op het aanbod om afzonderlijk te reizen.
2.5 Eisers hebben hierop, bij brief van 17 maart 2011, als volgt gereageerd. Sinds begin 2010 is wel degelijk sprake van een bestendige praktijk van verweerders Visadienst om het aanbod, om betrokkenen gescheiden te laten komen met een terugmeldplicht bij de ambassade te accepteren, als sprake is van een heel gezin (of meerdere ongehuwde broers en zussen) dat naar Nederland wil komen. In aansluiting hierop pleegt de gemachtigde van eisers in alle zaken waarin sprake is van een gezin of meerdere ongehuwde broers of zussen die gelijktijdig een visum hebben aangevraagd aan te bieden, dat zij als garantie tegen vestigingsgevaar gescheiden komen. Daarop wordt, aldus eisers’ gemachtigde, altijd positief beslist. Eisers’ gemachtigde heeft in dit verband acht afschriften van beslissingen op bezwaar overgelegd, in zaken waarbij in primo alleen vestigingsgevaar was tegengeworpen en waarbij visa zijn verleend onder de voorwaarde dat de gezinsleden gescheiden komen. Deze zaken betreffen, met uitzondering van Ć©Ć©n zaak, alle zaken van Tamils uit Sri Lanka.
2.6 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de zaken, waarop eisers zich beroepen ter onderbouwing van het standpunt dat bij verweerder sprake is van een bestendige praktijk, volgt dat in die zaken, bij het besluit in primo, vestigingsgevaar werd aangenomen. Vervolgens is, naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, aan betrokkenen alsnog een visum verleend, onder de voorwaarde dat zij om beurten naar Nederland zouden komen, met een meldplicht bij terugkeer, bij de Nederlandse ambassade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de gegeven toelichting onvoldoende gemotiveerd, waarin de zaak van eisers zich onderscheidt van de gevallen waarop eisers zich beroepen. Immers, in de zaak van eisers is eveneens in het primaire besluit vestigingsgevaar aangenomen.
2.7 Voor zover verweerder heeft betoogd dat bij eisers de economische binding onvoldoende is aangetoond en reeds daarom geen beroep kan worden gedaan op voornoemde gevallen, waarin tot een compromis werd gekomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers hebben in bezwaar nadere omstandigheden aangedragen, teneinde hun economische binding met Sri Lanka aan te tonen. Zij hebben hiertoe onder meer notariƫle aktes overgelegd, ten aanzien van hun grondeigendom. Dat uit deze aktes niet kan worden opgemaakt dat op deze grond daadwerkelijk gewassen worden verbouwd, is naar het oordeel van de rechtbank op zich onvoldoende om tot het ontbreken van economische binding te concluderen. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet met de overweging dat het niet aannemelijk is dat eiser 1 reeds korte tijd nadat eisers naar hun gebied waren teruggekeerd, zijn landbouwgrond weer zou kunnen verlaten om voor 90 dagen naar Nederland te reizen, het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen achten. Voor zover verweerder deze gang van zaken bevreemdingwekkend acht, had het op de weg van verweerder gelegen om hieromtrent op een hoorzitting opheldering te vragen. Bij die gelegenheid had verweerder eisers eveneens in de gelegenheid kunnen stellen om nadere stukken in te dienen ten aanzien van de economische landbouwactiviteiten en het grondbezit. Verweerder heeft dan ook ten onrechte van horen afgezien.
2.8 Nu verweerder niet zonder nadere hoorzitting tot de slotsom kon komen dat eisers hun economische binding met Sri Lanka onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, kon verweerder evenmin op voorhand concluderen dat geen aanleiding zou bestaan om eisers –gelijk verweerder kennelijk in de door eisers aangehaalde zaken heeft gedaan- in de gelegenheid te stellen om, bij wijze van compromis, gescheiden te reizen. Immers, zonder nadere hoorzitting kon niet worden vastgesteld, dat een situatie waarin verweerder wel tot een dergelijk compromis pleegt over te gaan, zich in het geval van eisers niet voordeed.
2.9 Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tijdig naar hun land van herkomst zullen terugkeren. Voorts heeft verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en eisers ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om (in persoon, dan wel bij monde van hun referent) op het bezwaar te worden gehoord. Het beroep van eisers zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.10 Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op bezwaar, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb, verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eisers, in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- aan eisers te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. KiliƧ, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Reacties