Bij een asielaanvraag kan de rechter niet de omstandigheden van een mogelijke uitzetting al meewegen (uitspraak raad van State)
LJN: BQ7947, Raad van State , 201010753/1/V2
Datum uitspraak:09-06-2011
Datum publicatie:15-06-2011
Rechtsgebied:Vreemdelingen
Soort procedure:Herziening
Inhoudsindicatie:
Bij besluit van 16 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Uitspraak
201010753/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juni 2011
(....)
In het hoger beroep van de minister
2.3. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, op de grond dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat de vreemdeling bij uitzetting naar Mogadishu geen reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming. Daartoe betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheden waaronder een mogelijke uitzetting zal plaatsvinden bij haar beoordeling heeft betrokken, nu uitzetting eerst aan de orde kan komen indien de vreemdeling niet voldoet aan zijn plicht om het land zelfstandig te verlaten. De wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zal worden, maakt geen deel uit van het besluit tot afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling, aldus de minister.
2.3.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 24 juli 2002 in zaak nr. 200202765/1, JV 2002/311), dient de rechter de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te toetsen in het licht van de mede daaraan verbonden rechtsgevolgen. Dat betekent echter niet dat die rechtsgevolgen los van de strekking van de beschikking op de aanvraag waaruit deze voortvloeien kunnen worden beoordeeld. Vooropgesteld zij dat uit voormeld artikel 45 volgt dat het aan de desbetreffende vreemdeling is om na de afwijzing van diens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, Nederland binnen de daartoe gestelde termijn te verlaten. Eerst indien de vreemdeling niet aan die verplichting voldoet, ontstaat voor de minister de bevoegdheid om hem uit te zetten. Of de minister die bevoegdheid vervolgens ook daadwerkelijk aanwendt, betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis. De wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zou kunnen worden, maakt dan ook geen deel uit van de beoordeling die de minister naar aanleiding van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te verrichten. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte de situatie in Mogadishu bij de beoordeling betrokken.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Datum uitspraak:09-06-2011
Datum publicatie:15-06-2011
Rechtsgebied:Vreemdelingen
Soort procedure:Herziening
Inhoudsindicatie:
Bij besluit van 16 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Uitspraak
201010753/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juni 2011
(....)
In het hoger beroep van de minister
2.3. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, op de grond dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat de vreemdeling bij uitzetting naar Mogadishu geen reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming. Daartoe betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheden waaronder een mogelijke uitzetting zal plaatsvinden bij haar beoordeling heeft betrokken, nu uitzetting eerst aan de orde kan komen indien de vreemdeling niet voldoet aan zijn plicht om het land zelfstandig te verlaten. De wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zal worden, maakt geen deel uit van het besluit tot afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling, aldus de minister.
2.3.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 24 juli 2002 in zaak nr. 200202765/1, JV 2002/311), dient de rechter de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te toetsen in het licht van de mede daaraan verbonden rechtsgevolgen. Dat betekent echter niet dat die rechtsgevolgen los van de strekking van de beschikking op de aanvraag waaruit deze voortvloeien kunnen worden beoordeeld. Vooropgesteld zij dat uit voormeld artikel 45 volgt dat het aan de desbetreffende vreemdeling is om na de afwijzing van diens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, Nederland binnen de daartoe gestelde termijn te verlaten. Eerst indien de vreemdeling niet aan die verplichting voldoet, ontstaat voor de minister de bevoegdheid om hem uit te zetten. Of de minister die bevoegdheid vervolgens ook daadwerkelijk aanwendt, betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis. De wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zou kunnen worden, maakt dan ook geen deel uit van de beoordeling die de minister naar aanleiding van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te verrichten. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte de situatie in Mogadishu bij de beoordeling betrokken.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Reacties