16 december 2019

UITSPRAAK: wanneer is iemand refugié sur place? (uitspraak + annotatie)


ECLI:NL:RBDHA:2019:13216

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 27-11-2019
Datum publicatie 16-12-2019
Zaaknummer NL19.26454
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Asiel - Egypte - moslimbroederschap - artikel 3.37b VV - refugié sur place - onvoldoende onderzoek - ondeugdelijke motivering - gegrond
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

6.4. Ten aanzien van het betoog dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de politieke activiteiten van eiser in het buitenland, overweegt de rechtbank als volgt.
6.5. Ingevolge artikel 3.37b, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kan een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade gegrond zijn op activiteiten van de vreemdeling sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.
Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) verleent de IND de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b van het VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’. Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
- de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van deze activiteiten van de vreemdeling; en
- deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
6.6. Verweerder heeft zich in zijn besluitvorming op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de berichten die eiser op Facebook heeft geplaatst en de televisie-uitzendingen waarin eiser is verschenen, niet is gebleken dat de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn van voornoemde activiteiten, omdat niet is gebleken dat eiser door zijn berichtgeving op Facebook problemen heeft ondervonden. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gevolgd wordt dat eiser te zien was op Egyptische televisiezenders in Turkije, maar dat niet is gebleken dat de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn van deze activiteiten. Aan de verklaring van 26 september 2019 van ERC waarin wordt betoogd dat eiser bij terugkeer in Egypte zal worden opgepakt en aan marteling zal worden onderworpen, heeft verweerder niet de waarde gehecht die eiser er kennelijk aan gehecht wenst te zien, omdat onduidelijk is door wie deze verklaring is opgesteld en het voorts geen origineel betreft. Verweerder heeft geconcludeerd dat het op de weg van eiser ligt om met verklaringen dan wel objectief verifieerbare bronnen aannemelijk te maken dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn activiteiten in Turkije en zijn deelname aan televisieprogramma’s. Verweerder heeft tot slot de verklaring van eiser dat zijn vader na de uitzending van 29 juli 2017 is geadviseerd om eiser niet in de media te laten komen eveneens onvoldoende geacht om eiser te volgen in zijn standpunt dat hij in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat.
6.7. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij in Soedan en Turkije politieke activiteiten heeft uitgevoerd in de vorm van een demonstratie voor de Egyptische ambassade in Soedan, door deelname aan diverse televisie-uitzendingen in Turkije op Egyptische kanalen en als woordvoerder van de Egyptische Revolutionaire Raad. Volgens eiser gaat verweerder in het bestreden besluit voorbij aan het feit dat de televisie-uitzendingen in Turkije ook in Egypte worden bekeken. Ook zijn de beelden van de uitzendingen verspreid via sociale media. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat de Egyptische autoriteiten diaspora monitoren in het buitenland en ook toegang hebben tot de uitzendingen van Al Jazeera en Al Mekameleen, waardoor geen reden is te veronderstellen dat de Egyptische autoriteiten niet op de hoogte zouden zijn van deze activiteiten en van het feit dat eiser sympathiseert met de moslimbroederschap. Het feit dat de vader van eiser bovendien gewaarschuwd werd, geeft volgens eiser ook aan dat hij in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat. In geval van terugkeer naar Egypte stelt eiser dan ook groot gevaar te lopen. Eiser was bovendien ten tijde van bovenstaande activiteiten in het buitenland, waardoor de Egyptische autoriteiten hem op dat moment niet konden arresteren of anderszins acties jegens eiser konden ondernemen. Voorts zou verweerder hebben nagelaten de politieke activiteiten van eiser in Egypte en in het buitenland in onderling verband te beschouwen. Eiser heeft tot slot in aanvulling op de beroepsgronden de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 1 juli 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:4018) overgelegd en gesteld dat dit een soortgelijke zaak is waarin uiteindelijk een verblijfsvergunning asiel is verleend.
6.8. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de voornoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 1 juli 2019 geen soortgelijke zaak betrof, omdat daar meer omstandigheden een rol speelden dan enkel activiteiten en televisie-uitzendingen. Ook zouden de activiteiten omvangrijker zijn. Daarnaast zou het om andere televisiekanalen gaan en heeft eiser in onderhavige zaak niet aangetoond dat de uitzendingen waarin hij te zien is daadwerkelijk in Egypte zijn uitgezonden. Tot slot zou eiser zich tijdens de uitzendingen niet per se kritisch hebben uitgelaten en hebben deze uitzendingen ook niet tot problemen voor eiser geleid.
6.9. Naar het oordeel van de rechtbank overtuigt verweerders standpunt niet. Hoewel de situaties van beide vreemdelingen niet identiek zijn, heeft eiser wel verklaard dat hij in uitzendingen op de televisiekanalen Al Jazeera (Mobashir) en Al Mekameleen is verschenen. Deze televisiekanalen, tezamen met enkele andere, zijn ook aangevoerd in de voornoemde uitspraak. Bovendien blijkt uit het onderhavige bestreden besluit ook dat verweerder de beoordeling heeft beperkt tot de vraag of eiser bij de Egyptische autoriteiten in de negatieve belangstelling stond ten tijde van zijn vertrek uit Egypte, dan wel (thans) in de negatieve belangstelling staat naar aanleiding van zijn activiteiten buiten Egypte. Uit het bestreden besluit blijkt niet of verweerder de geloofwaardig geachte activiteiten ook in samenhang heeft beoordeeld en hoe verweerder heeft beoordeeld of de Egyptische autoriteiten op de hoogte zijn of zullen raken van eisers politieke activiteiten in het buitenland en welke factoren van belang zijn voor de vraag of die bekendheid vervolgens betekent dat eiser een risico loopt van de zijde van de Egyptische autoriteiten. Dat de Egyptische autoriteiten wel de (sociale) media in het buitenland monitoren kan worden afgeleid uit de door eiser overgelegde informatie van VWN. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzocht en beoordeeld welke gevolgen dit voor eiser kan hebben bij (gedwongen) terugkeer naar zijn land van herkomst.
6.10. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht in het kader van de beoordeling van eisers activiteiten na zijn vertrek uit Egypte en dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet aannemelijk zou zijn geworden dat eiser door deze activiteiten in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat dan wel zal komen te staan. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.37b van het VV. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 512,– per punt en een wegingsfactor 1).
Hier staat de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:13216
residenceterschelling.nl - 120x600

Annotatie:


Een beroep op refugié sur place komt zeer zelden voor. Om te voorkomen dat mensen gevaar bewust gaan opzoeken door bijvoorbeeld met een bord voor de ambassade te gaan staan en zo asiel noodzakelijk te maken was altijd de regel: Of wat je nu doet is een voortzetting van wat je in je land doet OF in je land is wat veranderd sinds je hier bent. Denk bijvoorbeeld aan mijn Chinese huisgenoot in ons studentenhuis en de studentenprotesten op het Plein van de Hemelse Vrede en het neerslaan daarvan of de mensen die op vakantie waren uit Koeweit en zich hier opeens met een inval van Saddam Hoessein zagen geconfronteerd.
Nou doe ik al in geen jaren meer zelf asielzaken en dat gecombineerd met de zeldzaamheid van dit onderwerp maakte dat ik me afvroeg hoe de rechter tot bovengenoemde uitspraak had kunnen komen.
Het blijkt echter dat onder invloed van de Definitierichtlijn de leer rond  refugié sur place is veranderd. En al in 2010!


9. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij ingevolge artikel 5 van de Definitierichtlijn als refugié sur place dient te worden beschouwd, waartoe eiser zich beroept op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2010, overweegt de rechtbank allereerst dat dit beroep niet tardief is zoals verweerder stelt, nu het reeds in de beroepsgronden is opgenomen.
Verder wordt overwogen dat uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat het in het beleid van verweerder neergelegde continuïteitsvereiste - de eis volgens hoofdstuk C2 onderdeel 2.6 van de Vc 2000, dat bij de vreemdeling, om te worden aangemerkt als refugié sur place, sprake dient te zijn van voorzetting van activiteiten die hij in het land van herkomst heeft ontplooid of een overtuiging die reeds in het land van herkomst bestond - zich niet verdraagt met artikel 5 van de Definitierichtlijn. Dit levert voor eiser evenwel geen relevante wijziging van het recht op. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij enkel vanwege zijn geloof heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. 

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/46570
22/4/2010 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2017

En dit is de uitspraak van de Raad van State van 13 januari 2010 waarnaar verwezen wordt http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2010:BL0267


2.1.3. Artikel 5 van de richtlijn luidt:
Ter plaatse ontstane behoefte aan internationale bescherming
1. Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de verzoeker het land van herkomst heeft verlaten.
2. Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op activiteiten van de verzoeker sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.
3. (…).
Volgens artikel 38, eerste lid, eerste volzin, van de richtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 10 oktober 2006 aan de richtlijn te voldoen.
2.1.4. Bij besluit van 10 november 2008, nr. 2008/27, is onderdeel C2/2.6 van de Vc 2000 gewijzigd. Volgens de toelichting bij dit besluit zijn de formuleringen in dit onderdeel van de Vc 2000 aangepast aan het nieuwe artikel 3.37b van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000), dat overeenkomt met artikel 5, eerste en tweede lid, van de richtlijn.
Artikel 3.37b van het VV 2000, dat op 25 mei 2008 in werking is getreden, luidt:
1. Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de desbetreffende vreemdeling het land van herkomst heeft verlaten.
2. Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 kan gegrond zijn op activiteiten van de desbetreffende vreemdeling sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.

Volgens onderdeel C2/2.6 van de Vc 2000, zoals dit nu luidt, kan een persoon een refugié sur place worden, ten eerste doordat tijdens zijn verblijf buiten het land van herkomst de omstandigheden in zijn land van herkomst zich zodanig wijzigen, bijvoorbeeld door een machtswisseling, dat hij bij terugkeer gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (zie artikel 3.37b, eerste lid, van het VV 2000). Indien de politieke overtuiging pas wordt verkondigd na vertrek uit het land van herkomst, kan de desbetreffende vreemdeling refugié sur place worden met name indien hij aannemelijk maakt dat de overtuiging reeds bestond in het land van herkomst. In ieder geval is vereist dat de autoriteiten in het land van herkomst van deze overtuiging op de hoogte zijn of kunnen geraken en dat het bekend zijn van deze overtuiging een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag oplevert.
Ten tweede is het volgens dit onderdeel van de Vc 2000 mogelijk dat iemand ten gevolge van zijn eigen activiteiten buiten het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging als hij naar dat land zou terugkeren. Deze activiteiten kunnen met name aanleiding zijn voor statusverlening als het gaat om voortzetting van gedrag dat in het land van herkomst aanleiding had kunnen geven tot moeilijkheden, dus een voortzetting van activiteiten die de asielzoeker in het land van herkomst heeft ontplooid (zie artikel 3.37b, tweede lid, van het VV 2000).

2.1.5. Artikel 5 van de richtlijn eist niet dat, om te worden aangemerkt als refugié sur place, sprake is van voortzetting van activiteiten die een vreemdeling in het land van herkomst heeft ontplooid dan wel van een overtuiging die reeds bestond in het land van herkomst.
Onderdeel C2/2.6 van de Vc 2000, zoals dit ten tijde van belang luidde, was derhalve in zoverre niet in overeenstemming met artikel 5 van de richtlijn, terwijl de implementatietermijn daarvan reeds was verstreken.
Een beroep op het destijds gevoerde beleid, dat nadien met het oog op artikel 5 van de richtlijn is aangepast, kan de staatssecretaris dan ook niet baten. Hieruit volgt dat de grieven 1 en 2 falen.

Recentere uitspraken tonen een beeld dat waar de link met het verleden bijdraagt aan de geloofwaardigheid. Zoals dit lid van de oppositie die tijdens een conferentie in Nederland wordt gefilmd. http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:13859
De nadruk komt te liggen op het aannemelijk maken dat het regime weet heeft van de activiteiten in Nederland zoals bij deze Soedanees die meedeed aan een demonstratie http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:13212
Ik kan me echter zo voorstellen dat wanneer het er op lijkt dat iemand puur heisa maakte om dan te kunnen roepen dat hij nu opeens wel gevaar loopt dat toch onbewust of bewust nog steeds tegen je zal werken.



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Dagelijks nieuwe ZZP opdrachten op freelancespecialisten.nl

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...