Bij uitspraak van 21 juni 2017
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1609 heeft de Raad van State het EUropese Hof van Justitie gevraagd om de volgende prejudiciele vragen te beantwoorden
I. verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie bij wege van
prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen:
Vraag 1:
Is het Hof, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder
c, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22
september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251, met
rectificatie in PB 2012 L 71) en het arrest Nolan (ECLI:EU:C:2012:638),
bevoegd prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter te beantwoorden
over de uitleg van bepalingen van deze richtlijn in een geding
betreffende het verblijfsrecht van een gezinslid van een subsidiair
beschermde, indien deze richtlijn in het Nederlandse recht op
rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze van toepassing is verklaard op
subsidiair beschermden?
Vraag 2:
Staat het stelsel van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de
Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op
gezinshereniging (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71) in de
weg aan een nationale regel als aan de orde in de hoofdgedingen op
grond waarvan een verzoek om in aanmerking te komen voor
gezinshereniging op basis van de gunstiger bepalingen van hoofdstuk V
kan worden afgewezen om de enkele reden dat dit niet is ingediend binnen
de in artikel 12, eerste lid, derde alinea, vermelde termijn?
Is voor de beantwoording van deze vraag van belang dat het
mogelijk is om in geval van overschrijding van voormelde termijn, al dan
niet na een afwijzing, een verzoek om gezinshereniging in te dienen
waarbij wordt beoordeeld of is voldaan aan de in artikel 7 van richtlijn
2003/86/EG gestelde vereisten en rekening wordt gehouden met de in de
artikelen 5, vijfde lid, en 17 vermelde belangen en omstandigheden?
Bij uitspraak van 28 december 2018 is de Raad van State in deze procedure tot een uitspraak gekomen onder verwijzing naar het antwoord van het Hof van Justitie.
"
5. Het Hof heeft, voor zover thans van belang, in het arrest overwogen:
"46 Uit artikel 12, lid 1, derde alinea, van richtlijn
2003/86 blijkt […] dat de wetgever van de Unie de lidstaten heeft
toegestaan dat zij wat de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van
richtlijn 2003/86 betreft de gewone regeling toepassen in plaats van de
voorkeursregeling die normaliter op vluchtelingen van toepassing is,
wanneer het verzoek om gezinshereniging na het verstrijken van een
bepaalde termijn na de toekenning van de vluchtelingenstatus is
ingediend.
47 Het staat de lidstaten dus vrij om, wanneer zij dit
opportuun achten, de door vluchtelingen ingediende verzoeken om
gezinshereniging niet op grond van de voorkeursregeling van artikel 12,
lid 1, van richtlijn 2003/86 te behandelen, maar op grond van de gewone
regeling die op verzoeken om gezinshereniging van toepassing is, wanneer
die verzoeken na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 12,
lid 1, derde alinea, van deze richtlijn zijn ingediend.
48 Artikel 12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86
kan niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond daarvan
verplicht moeten oordelen dat de termijnoverschrijding, zonder dat
daarvoor een geldige reden bestaat, bij de indiening van het verzoek om
gezinshereniging op grond van de voorkeursregeling in artikel 12, lid 1,
eerste alinea, van deze richtlijn slechts een factor is die naast
andere in de totaalbeoordeling van de gegrondheid van dit verzoek moet
worden betrokken en waarvoor andere overwegingen een tegenwicht kunnen
vormen.
49 Indien namelijk van die uitlegging zou worden
uitgegaan, waarvoor geen steun is te vinden in de tekst van artikel 12
van genoemde richtlijn, zouden de doeltreffendheid en de duidelijkheid
worden ontnomen aan de regel voor de afbakening van de respectieve
werkingssferen van de regelingen voor door vluchtelingen ingediende
verzoeken om gezinshereniging die de lidstaten op basis van de termijn
in artikel 12, lid 1, derde alinea, van diezelfde richtlijn mogen
invoeren.
50 Daarnaast heeft de overschrijding van de termijn voor
de indiening van een verzoek om gezinshereniging als bedoeld in artikel
12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86 geen directe gevolgen
voor de toestemming tot binnenkomst of verblijf van de gezinsleden van
de gezinshereniger, maar wordt op basis daarvan alleen het kader bepaald
waarbinnen dat verzoek moet worden beoordeeld. Aangezien de beoordeling
van de gegrondheid van een dergelijk verzoek in de praktijk alleen kan
plaatsvinden nadat is bepaald welke regeling daarop van toepassing is,
kunnen overwegingen betreffende de gegrondheid van dit verzoek geen
tegenwicht vormen voor de overschrijding van die termijn.
51 Artikel 5, lid 5, en artikel 17 van richtlijn 2003/86 kunnen geen reden tot een andere oplossing zijn.
52 De beslissing van een lidstaat waarbij wordt geëist dat
aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van die richtlijn wordt
voldaan, belet niet dat vervolgens de gegrondheid van de gevraagde
gezinshereniging zodanig wordt onderzocht dat overeenkomstig artikel 5,
lid 5, en artikel 17 van genoemde richtlijn terdege rekening wordt
gehouden met het belang van het minderjarige kind, met de aard en de
hechtheid van de gezinsbanden van de betrokken persoon en met de duur
van zijn verblijf in de lidstaat alsmede met het bestaan van
gezinsbanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
53 In die context zal de betrokken lidstaat kunnen voldoen
aan het vereiste van een individuele behandeling van het verzoek om
gezinshereniging dat uit artikel 17 van richtlijn 2003/86 voortvloeit
(zie in die zin arrest van 9 juli 2015, K en A, C-153/14, EU:C:2015:453,
punt 60), dat onder meer voorschrijft dat rekening worden gehouden met
de specifieke aspecten van het feit dat de gezinshereniger een
vluchteling is. Zoals in herinnering is gebracht in overweging 8 van
deze richtlijn, vraagt de situatie van vluchtelingen daarom bijzondere
aandacht, aangezien zij in hun land van herkomst geen normaal
gezinsleven tegemoet kunnen zien, zij mogelijkerwijs gedurende lange
tijd van hun gezin waren gescheiden voordat hun de vluchtelingenstatus
werd toegekend en het voor hen moeilijker kan zijn om aan de
inhoudelijke eisen van artikel 7, lid 1, van genoemde richtlijn te
voldoen dan voor andere derdelanders.
54 Uit een en ander volgt dat de uitlegging van artikel
12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86 die in punt 48 van het
onderhavige arrest is uiteengezet, niet belet dat vóór de definitieve
beslissing over de gevraagde gezinshereniging rekening wordt gehouden
met alle factoren die in artikel 5, lid 5, en artikel 17 van deze
richtlijn zijn genoemd.
55 Dit in aanmerking nemend, heeft de wetgever van de Unie
de lidstaten weliswaar toegestaan dat zij de naleving van de
voorwaarden in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn eisen in het geval
bedoeld in artikel 12, lid 1, derde alinea, maar heeft hij daarom nog
niet bepaald hoe een te laat ingediend verzoek op grond van de
voorkeursregeling in artikel 12, lid 1, eerste alinea, van genoemde
richtlijn procedureel moet worden behandeld.
56 Wanneer Unievoorschriften ter zake ontbreken, is het
vaste rechtspraak van het Hof dat het op grond van het beginsel van
procedurele autonomie een zaak van de interne rechtsorde van de
lidstaten is om deze procedurevoorschriften vast te stellen, op
voorwaarde evenwel dat die voorschriften niet ongunstiger zijn dan die
welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden
(gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht
verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk
maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 22 februari
2018, INEOS Köln, C 572/16, EU:C:2018:100, punt 42 en aldaar
aangehaalde rechtspraak).
57 Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, zijn er
geen aanwijzingen in het aan het Hof voorgelegde dossier en is in het
kader van de onderhavige procedure ook geenszins gesteld dat
soortgelijke binnenlandse situaties naar Nederlands recht anders worden
behandeld.
58 Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, zij eraan
herinnerd dat bij het onderzoek van elk geval waarin de vraag rijst of
een nationaal procedurevoorschrift de toepassing van het Unierecht
onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, volgens vaste rechtspraak van het
Hof rekening moet worden gehouden met de plaats van dat voorschrift in
de gehele procedure voor de verschillende nationale instanties, alsook
met het verloop en de bijzonderheden van deze procedure (zie in die zin
arrest van 22 februari 2018, INEOS Köln, C-572/16, EU:C:2018:100, punt
44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
59 In de onderhavige zaak is een nationale regeling op
grond waarvan een ten behoeve van een gezinslid van een vluchteling
ingediend verzoek om in aanmerking te komen voor gezinshereniging op
basis van de gunstiger bepalingen van hoofdstuk V van richtlijn 2003/86,
kan worden afgewezen op grond dat dit verzoek meer dan drie maanden na
de toekenning van de vluchtelingenstatus aan de gezinshereniger is
ingediend, waarbij tegelijk wel de mogelijkheid wordt
geboden een nieuw verzoek in te dienen in het kader van een andere
regeling, niet als zodanig van dien aard dat de uitoefening van het door
richtlijn 2003/86 verleende recht op gezinshereniging in de praktijk
onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.
60 De afwijzing van het verzoek om gezinshereniging dat is
ingediend in het kader van een nationale regeling die is ingevoerd om
uitvoering te geven aan artikel 12, lid 1, eerste alinea, van die
richtlijn, houdt immers niet in dat het recht op gezinshereniging niet
gewaarborgd kan worden, aangezien de gezinshereniging in het kader van
een andere regeling kan worden toegestaan, na de indiening van een
daartoe strekkend verzoek.
61 Hoewel de vertraging en de administratieve lasten die
met de indiening van een nieuw verzoek samenhangen een zeker ongemak
voor de betrokkene kunnen vormen, neemt dat niet weg dat dit ongemak
niet van die omvang is dat dit in alle gevallen kan worden geacht in de
praktijk te beletten dat hij zijn recht op gezinshereniging doeltreffend
kan doen gelden.
62 Dat zou echter anders zijn indien, om te beginnen, het
eerste verzoek om gezinshereniging zou kunnen worden afgewezen in
situaties waarin de te late indiening van dit verzoek op grond van
bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is.
63 Wanneer, vervolgens, een nationale regeling
vluchtelingen ertoe verplicht hun rechten snel na de toekenning van de
vluchtelingenstatus te doen gelden, op een moment waarop hun kennis van
de taal en de procedures van de lidstaat mogelijkerwijs nog niet groot
is, dienen de betrokkenen volledig te worden geïnformeerd over de
gevolgen van het besluit tot afwijzing van hun eerste verzoek en de
maatregelen die zij dienen te nemen om hun recht op gezinshereniging
doeltreffend te kunnen doen gelden.
64 Tot slot moet worden benadrukt dat artikel 12, lid 1,
derde alinea, van richtlijn 2003/86 het de lidstaten alleen toestaat om
van artikel 12, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn af te wijken
door van de vluchteling te eisen dat hij aan de voorwaarden van artikel
7,
lid 1, van genoemde richtlijn voldoet.
65 Op een vluchteling die zijn verzoek om gezinshereniging
meer dan drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus heeft
ingediend, dienen derhalve niettemin de op vluchtelingen toepasselijke
gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht op
gezinshereniging zoals bepaald in de artikelen 10 en 11 of artikel 12,
lid 2, van diezelfde richtlijn te worden toegepast.
66 Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden
geantwoord dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2003/86 niet in de weg
staat aan een nationale regeling op grond waarvan een ten behoeve van
een gezinslid van een vluchteling ingediend verzoek om in aanmerking te
komen voor gezinshereniging op basis van de gunstiger bepalingen van
hoofdstuk V van deze richtlijn, kan worden afgewezen op grond dat dit
verzoek meer dan drie maanden na de toekenning van de
vluchtelingenstatus aan de gezinshereniger is ingediend, waarbij
tegelijk wel de mogelijkheid wordt geboden een nieuw verzoek in te
dienen in het kader van een andere regeling, op voorwaarde dat deze
regeling:
- erin voorziet dat een dergelijke weigeringsgrond niet
kan worden gehanteerd in situaties waarin de te late indiening van het
eerste verzoek op grond van bijzondere omstandigheden objectief
verschoonbaar is;
- erin voorziet dat de betrokkenen volledig worden
geïnformeerd over de gevolgen van het besluit tot afwijzing van hun
eerste verzoek en de maatregelen die zij dienen te nemen om hun recht op
gezinshereniging doeltreffend te doen gelden, en
- waarborgt dat de als vluchteling erkende
gezinsherenigers in aanmerking blijven komen voor de op vluchtelingen
toepasselijke gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht op
gezinshereniging zoals bepaald in de artikelen 10 en 11 of artikel 12,
lid 2, van genoemde richtlijn."
Beoordeling grieven
6. Uit de punten 55 tot en met 61 van het arrest volgt dat de
procedurevoorschriften die gelden voor de behandeling van een te laat
ingediende nareisaanvraag niet in strijd mogen zijn met het
gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.
7. De Afdeling heeft in de verwijzingsuitspraak (onder 2)
toegelicht hoe naar Nederlands recht wordt beoordeeld of een
termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij heeft toegelicht dat de
beoordeling van de verschoonbaarheid geen belangenafweging is maar
inhoudt dat wordt beoordeeld of de oorzaak van de termijnoverschrijding
in redelijkheid kan worden toegerekend aan de betrokkene. In nareiszaken
is dat de desbetreffende gezinshereniger of zijn gezinslid. Een
termijnoverschrijding kan bijvoorbeeld verschoonbaar zijn als deze het
gevolg is van een fout van het desbetreffende bestuursorgaan of als de
betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit, waartegen hij
binnen een bepaalde termijn had moeten opkomen, niet heeft ontvangen.
Fouten van een gemachtigde zijn in de regel geen reden om een
verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen.
Deze manier van beoordelen van de verschoonbaarheid geldt ook
voor andere termijnoverschrijdingen zoals de overschrijding van de
termijn om bezwaar te maken tegen een weigering om een bouwvergunning te
verlenen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni
2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8122, en overschrijding van de termijn om
bezwaar te maken tegen de verlening van een vrijstelling en van een
bouwvergunning (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20
juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2298). Omdat de wijze waarop wordt
beoordeeld of een overschrijding van de driemaandentermijn verschoonbaar
is, niet ongunstiger is dan de wijze waarop wordt beoordeeld of een
overschrijding van een termijn in soortgelijke binnenlandse situaties
verschoonbaar is, is voldaan aan het gelijkwaardigheidsbeginsel.
8. Uit de punten 58 tot en met 61 van het arrest volgt dat de
staatssecretaris de uitoefening van het recht op gezinshereniging in de
praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt door een aanvraag af
te wijzen wegens onverschoonbare overschrijding van de
driemaandentermijn. Het is immers mogelijk een reguliere aanvraag in te
dienen. Het indienen van zo'n nieuwe aanvraag leidt weliswaar tot
vertraging en administratieve lasten maar dit ongemak is niet zo groot
dat het in de praktijk in alle gevallen het recht op gezinshereniging in
de weg staat. Hiermee is voldaan aan het doeltreffendheidsbeginsel.
9. Verder volgt uit het arrest dat de staatssecretaris niet in
strijd met de artikel 12, eerste lid, derde alinea, van de
Gezinsherenigingsrichtlijn handelt als hij een na de driemaandentermijn
ingediende eerste aanvraag afwijst zonder een inhoudelijke beoordeling
te maken, mits de termijnoverschrijding niet objectief verschoonbaar is
en hij de desbetreffende vreemdelingen volledig heeft geïnformeerd over
de gevolgen van zijn besluit en de maatregelen die zij moeten nemen om
alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging. Een onverschoonbare
overschrijding van de driemaandentermijn is niet slechts één van de
factoren die de staatssecretaris bij zijn beoordeling moet betrekken
maar de doorslaggevende factor voor de vraag welke regeling van
toepassing is (punten 47 tot en met 50 en 62 en 63 van het arrest).
10. Het arrest geeft geen aanleiding voor een andere conclusie
over de verschoonbaarheid dan de conclusie die de Afdeling in de
verwijzingsuitspraak (onder 21) al heeft getrokken op basis van het in
die uitspraak (onder 2) geschetste toetsingskader.
Zoals de Afdeling in de verwijzingsuitspraak heeft overwogen,
is van belang dat referent als gevolg van miscommunicatie uit een
gesprek met VWN had begrepen dat het geen zin had een aanvraag in te
dienen en zich pas na het verstrijken van de driemaandentermijn nader
heeft laten informeren over de mogelijkheden om een aanvraag te doen. De
overschrijding van de driemaandentermijn is niet verschoonbaar omdat de
oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden
toegerekend aan referent. Verder faalt het betoog van de vreemdelingen
dat de beoordeling van de verschoonbaarheid moet plaatsvinden in het
kader van het doel en de ratio van de driemaandentermijn omdat bij de
beoordeling van de verschoonbaarheid geen belangenafweging plaatsvindt.
11. Gelet op de punten 62 en 63 van het arrest, moet de
staatssecretaris de desbetreffende vreemdelingen volledig informeren
over de gevolgen van zijn afwijzende besluit en de maatregelen die zij
moeten nemen om alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging.
Volgens de brief van 22 april 2013 van de staatssecretaris aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II
2012/13, 33 293, nr. 21) informeert de staatssecretaris vreemdelingen
bij het verlenen van een verblijfsvergunning asiel over het nareisbeleid
en is hiervoor een folder over het beleid beschikbaar, geschreven in de
meest gangbare talen die asielzoekers spreken. Dit volstaat echter
niet. De staatssecretaris moet volgens het Hof immers informatie geven
over de gevolgen van de afwijzing van de aanvraag en de na die afwijzing
te nemen stappen. Dit betekent dat de staatssecretaris deze informatie
uiterlijk moet geven op het moment dat hij de afwijzing in een besluit
op bezwaar handhaaft. De staatssecretaris heeft in het besluit van 20
april 2015, waarin hij de aanvraag heeft afgewezen, en in het besluit
van 8 november 2015, waarin hij de afwijzing heeft gehandhaafd, niets
vermeld over de mogelijkheid om een mvv met het oog op een
verblijfsvergunning regulier aan te vragen.
De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek krachtens
artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat aannemelijk is dat de
vreemdelingen niet zijn benadeeld doordat de staatssecretaris hen in het
besluit van 8 november 2015 niet heeft gewezen op de mogelijkheid om
een mvv met het oog op een verblijfsvergunning regulier aan te vragen.
De vreemdelingen waren ten tijde van het besluit van 8 november 2015 al
op de hoogte van deze mogelijkheid. Zij hebben in bezwaar immers
aangevoerd dat de gevolgen van het tegenwerpen van de driemaandentermijn
voor hen onevenredig zijn omdat zij langdurig niet zullen kunnen
voldoen aan de vereisten die in een reguliere procedure gelden.
12. Volgens de punten 51 tot en met 54 van het arrest is de
staatssecretaris bij een onverschoonbare termijnoverschrijding van een
eerste aanvraag niet gehouden om rekening te houden met het belang van
het minderjarige kind, de aard en de hechtheid van de gezinsbanden van
de betrokken persoon en de duur van zijn verblijf in de lidstaat en met
het bestaan van gezinsbanden of culturele of sociale banden met zijn
land van herkomst. De staatssecretaris kan namelijk overeenkomstig
artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
hiermee rekening houden bij de beoordeling van de door de desbetreffende
vreemdelingen in te dienen reguliere aanvraag, aldus het Hof.
Gelet hierop, faalt het betoog dat de staatssecretaris, kort
gezegd, in strijd heeft gehandeld met het Unierecht door de aanvraag af
te wijzen wegens overschrijding van de driemaandentermijn en te
verwijzen naar de reguliere procedure zonder een inhoudelijke
beoordeling te maken en zonder rekening te houden met de belangen van
het kind en de duur van zijn verblijf in de lidstaat alsmede met het
bestaan van gezinsbanden of culturele of sociale banden met zijn land
van herkomst.
13. Uit punt 64 van het arrest volgt dat artikel 12, eerste
lid, derde alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn toestaat dat de
staatssecretaris eist dat een referent, van wie hij de eerste aanvraag
wegens onverschoonbare termijnoverschrijding heeft afgewezen, in de
reguliere procedure voldoet aan de in artikel 7, eerste lid, gestelde
vereisten. Volgens punt 65 van het arrest moet de staatssecretaris
ervoor zorgen dat die referent in aanmerking blijft komen voor de op hem
toepasselijke gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van het recht
op gezinshereniging zoals bepaald in de artikelen 10 en 11 of artikel
12, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Dit betekent dat de staatssecretaris, als de vreemdelingen
een mvv met het oog op een verblijfsvergunning regulier aanvragen, in de
reguliere procedure invulling moet geven aan de artikelen 10 en 11 en
artikel 12, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Of en hoe de
staatssecretaris dit doet, staat echter niet ter beoordeling in deze
nareisprocedure maar in de reguliere procedure. Met het oog hierop wijst
de Afdeling erop dat staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling
heeft toegelicht dat hij bij de behandeling van een reguliere aanvraag
beoordeelt of hij de desbetreffende referent moet vrijstellen van de
verplichting om stabiele en regelmatige inkomsten te hebben en de
verplichting om leges te betalen (zie de verwijzingsuitspraak, onder 12
en 19).
14. Ten slotte faalt het betoog dat de rechtbank niet heeft
onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het
horen in bezwaar. De staatssecretaris mag slechts met toepassing van
artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar
afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is
dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt.
Gelet op de motivering van besluit van 20 april 2015 en hetgeen de
vreemdelingen daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze
maatstaf voldaan. De staatssecretaris heeft in dat besluit namelijk erop
gewezen dat de driemaandentermijn onverschoonbaar is overschreden. De
vreemdelingen hebben in bezwaar aangevoerd dat de staatssecretaris hun
de termijnoverschrijding ten onrechte heeft toegerekend en dat hij,
gelet op het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en de artikelen 5,
vijfde lid, en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, alle relevante
omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling had moeten betrekken.
De grieven falen.
15. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
16. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling
van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag
van € 4.008,00 (zegge: vierduizend acht euro), geheel toe te rekenen
aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G.
van der Wiel en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr.
A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018"
Lees hier de volledige uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:4275
716.
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email