En nu de uitspraak waar de vraag is hoeveel schadevergoeding moet worden betaald in een zaak waar alles mis ging.
ECLI:NL:RBDHA:2018:15431
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 21-12-2018
Datum publicatie 24-12-2018
Zaaknummer NL18.23687
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Verzoek tot hogere schadevergoeding dan door de Staat aangeboden standaardbedrag, in verband met onrechtmatige vreemdelingenbewaring minderjarigen, afgewezen
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23687
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 december 2018 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij is geboren op 30 september 2003 en is dus 15 jaar oud.
De migratiehond van de Koninklijke Marechaussee heeft hem (en een andere minderjarige vreemdeling) op 7 december 2018 aangetroffen tussen de banden van een trailer op het afgesloten terrein van veerdienstmaatschappij Stena Line in Hoek van Holland. Eiser had de bedoeling om zo illegaal naar Engeland te reizen. Het was de derde keer dat hij zo is aangetroffen. Eiser is (naar zijn zeggen) sinds 1 jaar en 10 maanden in de Europese Unie en sinds 6 maanden in Nederland. Hij heeft asiel aangevraagd.
Op 5 december 2018 heeft deze rechtbank en zittingsplaats Nidos benoemd tot eisers voogd.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2018 heeft eiser te kennen gegeven dat hij voorafgaande aan zijn verhoor een advocaat wenste te consulteren. Tijdens zijn gehoor op 8 december 2018 heeft hij dit herhaald. Vervolgens verklaarde hij desgevraagd dat hij het goed vindt om zonder aanwezigheid van zijn advocaat te worden gehoord en ving het gehoor aan. Op 8 december 2018 om 13:00 uur heeft verweerder de piketcentrale geïnformeerd. Eiser heeft de nacht van 8 december 2018 op 9 december 2018 in een wachtcel van de Koninklijke Marechaussee doorgebracht. Op 9 december 2018 is eiser vervolgens overgebracht naar politiebureau aan het Doelwater in Rotterdam, waar hij in een politiecel heeft verbleven tot 10 december 2018. Op die dag is eiser overgebracht naar Detentiecentrum Zeist, waar hij kennelijk in de gesloten gezinsvoorziening heeft verbleven. Verweerder heeft de maatregel van bewaring opgeheven op 10 december 2018
– zoals ter zitting met partijen aan de hand van de wel bekende feiten is geschat – ergens tussen 17:00 en 21:30 uur. Eiser is vervolgens naar het Asielzoekerscentrum in Maastricht gebracht, waar hij om 23.30 uur aankwam en op enig moment daarna met onbekende bestemming is vertrokken.
3. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was en voert in dat verband, kort samengevat, het volgende aan.
Anders dan eiser tevoren als zijn wens kenbaar had gemaakt, heeft verweerder hem niet in de gelegenheid gesteld om vóór het gehoor met zijn voogd van Nidos en zijn advocaat te spreken.
De maatregel van bewaring is gestoeld op artikel 59b, eerste lid onder a en b, van de Vw. Daarmee is het doel van de maatregel niet eenduidig te verifiëren. Niet gemotiveerd is in hoeverre de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden de maatregel kunnen dragen. Verder wordt in de belangenafweging niet (voldoende) ingegaan op de kwetsbare positie van eiser als asielzoeker.
Het beleid over inbewaringstelling van minderjarigen (A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire) houdt geen rekening met de bijzondere positie van minderjarigen. Daarom mist een correct juridisch kader voor de oplegging van de maatregel van bewaring en moet het beleid onverbindend worden verklaard. In ieder geval heeft verweerder in de maatregel van bewaring geen bijzondere aandacht geschonken aan de minderjarigheid van eiser en zijn kwetsbare positie, wat in strijd is met internationale verdragsbepalingen en normen die in gelijksoortige situaties in het strafrecht gelden voor minderjarigen.
De detentieomstandigheden waren niet passend voor eiser als minderjarige. Hij heeft één nacht in een wachtcel van de Koninklijke Marechaussee doorgebracht. Verder blijkt niet dat verweerder heeft geprobeerd om hem eerder dan op 10 december 2018 te plaatsen op een voor minderjarigen passende locatie.
Verweerder heeft niet de nodige zorg in acht genomen bij de opheffing van de maatregel van bewaring. Op 10 december 2018 om 23.30 uur kwam eiser aan bij het AZC in Maastricht en toen bleek dat daar voor hem geen plaats was, heeft verweerder contact heeft gezocht met Nidos voor een noodopvangadres. Toen zo’n adres uiteindelijk was gevonden, was eiser al weggelopen. Verder heeft verweerder pas na de opheffing, op 11 december 2018, Nidos en de advocaat hierover ingelicht.
4. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank als bewaringsrechter alleen de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring tot aan de opheffing ervan kan beoordelen en dus niet (ook) – anders dan eiser lijkt te veronderstellen – de gang van zaken in de periode nádat de maatregel van bewaring is opgeheven.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder (in ieder geval in strijd met zijn beleid) in de maatregel van bewaring niet heeft gemotiveerd waarom eisers minderjarigheid geen reden was voor het toepassen van een lichter middel van toezicht. Verweerder heeft dit ter zitting volmondig erkend (overigens net als het feit dat hij ten onrechte eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring Nidos en zijn advocaat te raadplegen). Dat in de maatregel van bewaring (in algemene zin) is afgewogen of op eiser een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen is onvoldoende. Welke (in de Vc) genoemde zwaarwegende belangen verweerder aanwezig achtte, blijkt niet uit de maatregel van bewaring. De maatregel van bewaring is daarom onvoldoende gemotiveerd. Al hierom is de maatregel van aanvang af onrechtmatig. Alle andere argumenten, die eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn betoog dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest, hoeven daarom niet worden besproken. Als de maatregel van bewaring nog niet was opgeheven, zou ook één slagende beroepsgrond voldoende zijn geweest om te de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten en de maatregel op te heffen. Méér valide argumenten om de maatregel van bewaring van aanvang aan onrechtmatig te achten, maken de maatregel ook niet méér en/of extra onrechtmatig.
6. In geschil is de vraag of de door verweerder aangeboden schadevergoeding van (3 × € 105, - =) € 315,- passend is of dat er, zoals eiser betoogt, bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot toekenning van een hogere schadevergoeding dan berekend overeenkomstig de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding in verband met onrechtmatige vrijheidsontneming. Eiser verzoekt een schadevergoeding van € 1.111,- (dat volgens hem een ‘ludiek’ bedrag is), althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag dat hoger is dan de door verweerder aangeboden schade-vergoeding.
6.1.
De vergoeding, die eiser verzoekt op de voet van artikel 106 van de Vw is gericht op het compenseren van de schade die hij als gevolg van de onrechtmatige bewaring heeft geleden. Vooropgesteld wordt dat het door verweerder aangeboden bedrag, zoals gebruikelijk in dit soort gevallen, is gebaseerd op de forfaitaire vergoedingen die op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafrecht (WbvSv) worden toegekend voor, kort gezegd, ten onrechte opgelegde voorlopige hechtenis. Deze vergoeding ziet niet alleen op vermogensschade, maar ook op immateriële schade. Omdat er in deze procedure niets is gesteld over materiële schade gaat de rechtbank er vanuit dat het eiser te doen is om vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
6.2.
Verweerder heeft bij het bepalen van de aangeboden schadevergoeding de geldende normbedragen tot uitgangspunt genomen, die (mede) een vergoeding zijn voor immateriële schade als gevolg van onrechtmatige bewaring zijn. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij meer dan gebruikelijk heeft geleden en dat er bijzondere feiten en omstandigheden zijn aanleiding geven tot een hogere schadevergoeding dan de standaardbedragen, zeker in het licht van de stelling ter zitting dat het een ‘door de wol geverfde vreemdeling’ betreft. Hij maakt dit niet aannemelijk. Dat eiser minderjarig is, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid, zoals ook blijkt uit de rechtspraak over op de voet van artikel 89 van het WbvSv toegekende schadevergoedingen. Dat eiser één nacht in een wachtcel bij de Koninklijke Marechaussee heeft doorgebracht is ook geen bijzondere omstandigheid. Dat een maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd in een cel van de Koninklijke Marechaussee is toegestaan op grond van het bepaalde in artikel 5.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit. De standaardvergoeding houdt daar dus al rekening mee. De uitspraken in zaken van onrechtmatige vrijheidsbeneming, die worden besproken in de door de rechtbank geraadpleegde Smartengeldgids, geven ook geen aanleiding voor het oordeel dat een hogere schadevergoeding op zijn plaats is. Tot slot is de stelling dat de onrechtmatige bewaring (mogelijk) zal bijdragen aan nog meer wantrouwen van eiser is instanties en volwassenen onvoldoende om aan te nemen dat hij meer dan gemiddeld heeft geleden onder de maatregel van bewaring.
De rechtbank ziet kortom geen grond voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot het toekennen van een hogere schadevergoeding dan berekend overeenkomstig de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding ter zake van onrechtmatige vrijheidsontneming.
Het moet de rechtbank nog wel van het hart dat de gehele gang van zaken op zijn zachtst gezegd geen schoonheidsprijs verdient. Hopelijk trekt verweerder hieruit lering voor de toekomst.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om de door verweerder aangeboden schadevergoeding van € 315,- toe te kennen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij komen alleen de redelijkerwijs gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor geldt een dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar ook het maken van de kosten als zodanig moet redelijk zijn. Anders dan verweerder meent, acht de rechtbank het redelijk dat eiser proceskosten heeft gemaakt, ook door de zaak op zitting te laten komen en daar een hogere schadevergoeding te bepleiten dan verweerder had aangeboden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 315,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Driel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:15431
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten