01 juli 2020

UITSPRAAK: De rechtbank vindt dat de IND Corona als smoes gebruikt

De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder had al ruim voor de Coronacrisis intrad gevolg moeten geven aan de uitspraak van de rechtbank van 26 september 2019. De uitspraak laat geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen de in die uitspraak gestelde termijn op de asielaanvragen te beslissen. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. De mededeling van verweerder dat het niet mogelijk is toezeggingen te doen omtrent de termijn waarbinnen in de voorliggende zaak kan worden beslist, vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraak van 26 september 2019 ongepast. Echter nu verweerder heeft aangegeven een aanvullend gehoor te willen houden draagt de rechtbank verweerder op uiterlijk binnen vier weken na verzending van deze uitspraak besluiten te nemen op de aanvragen.

 

Procesverloop

Bij besluiten van 3 maart 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van
eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2019 (AWB 17/6218, AWB 17/6224 en AWB 17/6227) van deze rechtbank en zittingsplaats zijn de door eisers ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en is bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit neemt op de aanvragen van eisers met inachtneming van die uitspraak.
Op 24 april 2020 hebben eisers beroepen ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op de aanvragen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 19 mei 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Nu de rechtbank bij uitspraak van 26 september 2019 verweerder heeft opgedragen binnen zes weken nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen en de uitspraak op 30 september 2019 is verzonden, had verweerder uiterlijk op 11 november 2019 op de aanvragen van eisers moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
5. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 19 mei 2020 op het volgende standpunt gesteld. Met ingang van 16 maart 2020 doet zich een omstandigheid voor die de mogelijkheden van de IND om te beslissen op aanvragen om een verblijfsvergunning asiel (en regulier) in ernstige mate beperken, te weten de maatregelen genomen in het kader van het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus. Teneinde (verdere) verspreiding van het virus tegen te gaan, is besloten om per 16 maart 2020 alle menselijke contacten tot een minimum te beperken. Dat betekent dat er geen identificatie en registratie van asielzoekers zal plaatsvinden en gehoren (zowel asiel als regulier) door de IND niet langer doorgang zullen vinden. Voorts wordt de loketfunctie van de IND beperkt tot spoedzaken. Vorenstaande brengt met zich dat de mogelijkheden van de IND om achterstanden weg te werken aanzienlijk zijn beknot en dat niet kan worden uitgesloten dat deze achterstanden in de komende periode niet zullen afnemen maar juist verder zullen oplopen. Alhoewel de beroepen terecht zijn ingediend, omdat de beslistermijn die voortvloeit uit de uitspraak van 26 september 2019 is verstreken, meent verweerder dat, gelet op de huidige uitzonderlijke situatie en de onzekere situatie, de beroepen voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking komen. Eerst nadat de maatregelen die zijn getroffen in verband met de bestrijding van het coronavirus zijn opgeheven en duidelijk wordt welke effecten deze maatregelen ook in de periode erna hebben op de mogelijkheid van de IND te beslissen op aanvragen, kan worden bepaald wat een redelijke termijn is voor het nemen van besluiten op de onderhavige aanvragen. Nu dit niet mogelijk is, meent verweerder primair dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Voor zover de rechtbank de beroepen in weerwil van het vorenstaande ontvankelijk acht licht de Staatssecretaris toe wat een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is.
Verweerder kan op dit moment geen uitspraken doen omtrent de vraag wanneer in individuele gevallen een besluit zou kunnen worden genomen. Eisers zijn reeds in de gelegenheid zijn gesteld hun asielaanvragen te onderbouwen. Een eerste en nader gehoor hebben plaatsgevonden. Op 3 maart 2017 is afwijzend beslist en het hiertegen gerichte beroep is op 26 september 2019 gegrond verklaard, zodat thans opnieuw beslist dient te worden.
Voor een zorgvuldige besluitvorming is een aanvullend gehoor noodzakelijk, hetgeen tot op heden nog niet heeft kunnen plaatsvinden, zodat het thans niet mogelijk is te kunnen beslissen. Verweerder kan geen toezeggingen doen wanneer of binnen welke termijn eisers zullen worden uitgenodigd voor de gehoren. Indien verweerder naar aanleiding van de gehoren vervolgens besluit een voornemen uit te brengen, dan vloeit uit artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit voort dat de vreemdeling in beginsel in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze op het voornemen te geven, en wel binnen vier weken na ontvangst van het voornemen. Verweerder houdt bovenop de vier weken nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat de vreemdeling tijdig zijn zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet tijdig door verweerder worden ontvangen. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvraag te beslissen. Daarbij wijst verweerder er op dat in voorkomende gevallen, om de overschrijding van beslistermijnen te beperken, in afwijking van artikel 3.115 en 3.116 van het Vreemdelingenbesluit de termijn voor het indienen van een zienswijze wordt verkort. Verweerder streeft ernaar die situatie te voorkomen, maar is daartoe vanwege capaciteitsproblemen veelal niet in staat. Hoe korter de door de rechtbank opgelegde beslistermijn is, hoe vaker verweerder evenwel genoodzaakt is tot deze verkorting van de termijn voor indiening van een zienswijze over te gaan.
Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een andere termijn te bepalen. Verweerder heeft de rechtbank in voorkomende gevallen verzocht om een termijn op te leggen van acht weken. Mede gelet op de gevolgen van het coronavirus zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder bij deze om een langere termijn op te leggen, namelijk een termijn van zestien weken om alsnog te beslissen op de asielaanvragen. Verweerder acht deze termijn redelijk, nu de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het coronavirus voor het vermogen te horen, zienswijzen in te dienen en beslissingen te nemen op dit moment niet goed kunnen worden ingeschat. Voorts biedt deze termijn verweerder meer ruimte de asielprocedure zorgvuldig te doorlopen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder had al ruim voor de Coronacrisis intrad gevolg moeten geven aan de uitspraak van de rechtbank van 26 september 2019. De uitspraak laat geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen de in die uitspraak gestelde termijn op de asielaanvragen te beslissen. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. De mededeling van verweerder dat het niet mogelijk is toezeggingen te doen omtrent de termijn waarbinnen in de voorliggende zaak kan worden beslist, vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraak van 26 september 2019 ongepast. Echter nu verweerder heeft aangegeven een aanvullend gehoor te willen houden draagt de rechtbank verweerder op uiterlijk binnen vier weken na verzending van deze uitspraak besluiten te nemen op de aanvragen.
9. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen in verband met het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op de aanvragen gegrond;
- vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog besluiten te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:5887

1 opmerking:

Gart Adang zei

Met een parafrase op Freek de Jonge "aangepaste spelregels, verzwaarde dobbelstenen, enfin [de overheid} wint altijd". Goed dat mevrouw mr. J.M. Janse van Mantgem daar dit stokje voor steekt.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...