17 juli 2020

UITSPRAAK: IND mag na gegrond beroep vanwege niet tijdig beslissen ietsje langer doen over besluit ivm Corona, zomervakantie, verhoogde instroom en capaciteitsproblemen

ECLI:NL:RBDHA:2020:6670

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15-07-2020
Datum publicatie
17-07-2020
Zaaknummer
NL20.8093
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, al wel een voornemen, ontvankelijkheidsvereisten van artikel 6:12 van de Awb, bijzonder geval, afwijkende beslistermijn, artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.8093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Procesverloop

Op 2 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.

Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.

2. Eiser heeft verweerder op 8 januari 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft erkend dat de beslistermijn is overschreden.

3. De rechtbank heeft bij brief van 20 april 2020 aan verweerder gevraagd om de stand van zaken door te geven. Verweerder heeft op 23 april 2020 gereageerd en uitgebreid verweer gevoerd. De bestuursrechter stelt vast dat verweerder op 23 april 2020 een voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend heeft gemaakt.
3.1.

In de brief van 23 april 2020 heeft verweerder het primaire standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Alhoewel het beroep terecht is ingediend, is door het coronavirus sprake van een uitzonderlijke, onzekere situatie. De rechtbank kan door de genomen maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus nu niet bepalen wat een redelijke termijn is voor het nemen van een besluit op de onderhavige asielaanvraag, aldus verweerder. Het opleggen van een beslistermijn en een dwangsom is gelet op de genoemde uitzonderlijke situatie, de achterstanden en het tekort aan personeel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in strijd met de geest van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.

Verweerder heeft het subsidiaire standpunt ingenomen dat gelet op alle omstandigheden een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn moet worden opgelegd. Volgens verweerder zijn geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd sinds 16 maart 2020, omdat door het coronavirus sprake is van een overmachtssituatie. Daarnaast verzoekt verweerder de rechtbank om een termijn van zestien weken op te leggen om alsnog te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder verzoekt om een rechterlijke dwangsom van maximaal € 50,- per dag.
3.2.

Bij brief van 24 april 2020 heeft eiser op de brief van verweerder gereageerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder wel degelijk in staat is om te beslissen op de aanvraag, nu dat ook door een IND-medewerker thuis kan worden gedaan en dat ook in andere zaken wordt gedaan. Aangezien het nalaten te beslissen in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten heeft met de Coronaproblematiek, is er geen aanleiding om te concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de consequenties van de lange afwikkelingsduur niet bij de vreemdeling gelegd dienen te worden en dat verweerder heeft nagelaten om op deze concrete casus toegespitste redenen en algemene omstandigheden te noemen om aan te tonen waarom er nog niet is beslist. Gelet op het tijdsverloop sinds de ingebrekestelling, asielaanvraag van 15 februari 2018 en VA-zending van 29 mei 2018, is het verzoek van verweerder om een zeer lange beslistermijn van vier maanden niet redelijk. Eiser stelt dat een krachtige prikkel nodig is om verweerder een beslissing te laten nemen en dat daarom een standaarddwangsom kan worden opgelegd. Tot slot verzoekt eiser om verweerder in de proceskosten te veroordelen en deze niet te beperken tot een halve punt, omdat de zaak gelet op de omvang van de reactie van verweerder niet als licht beoordeeld dient te worden. Ook verzoekt eiser de rechtbank om een halve punt toe te kennen voor het geven van een nadere reactie.

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. Naar het oordeel van de rechtbank laat de uitbraak van het coronavirus onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen. Voor ontvankelijkheid van een beroep niet tijdig beslissen gelden alleen de vereisten van artikel 6:12 van de Awb. Nu verweerder tot op heden geen beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, eiser verweerder in gebreke heeft gesteld en hij (meer dan) twee weken daarna beroep heeft ingesteld, is aan de vereisten van dat artikel voldaan. De rechtbank zal het beroep kennelijk gegrond verklaren.

5. De rechtbank stelt vast dat verweerder al een voornemen heeft bekendgemaakt en overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom, de capaciteitsproblemen bij verweerder, de problemen door de coronacrisis en de zomervakantieperiode, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De bestuursrechter zal in dit geval een afwijkende beslistermijn opleggen. De bestuursrechter acht, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, een termijn van acht weken na de uitspraak in beginsel redelijk.

6. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.

7. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). In het betoog van eiser, dat vanwege het uitgebreide verweer een wegingsfactor 1 moet worden gehanteerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om deze zaak anders dan als van licht gewicht aan te merken. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om een halve punt toe te kennen voor het geven van een reactie op dit verweer.
Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;
-

vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
-

draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
-

bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De uitspraak is gedaan op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Vindplaats: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:6670

Kijk die Corona begrijp ik maar de rest is toch gewoon een kwestie van management bij de IND? 

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...