Wekelijkse nieuwsbrief bestuursrecht uitgegeven door de Rechtspraak - AANRADER
Zo te zien heb ik langere tijd ergens overheen gelezen op
rechtspraak.nl. Mag ik u de nieuwsbrief van harte aanbevelen. De
rechtspraak publiceert zelf de uitspraken die ze van hoog belang vonden
in die week.
Hier staan ze allemaal: https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Jurisprudentienieuwsbrief-Bestuursrecht.aspx
Onder meer in die van deze week: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Jurisprudentienieuwsbrief/JnB-2020-8-171-189.pdf
Vreemdelingenrecht Asiel JnB2020, 185MK ABRS, 26-02-2020, 201907337/1/V2 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vw 2000 64 Vb 2000 6.1e ASIEL. De in Werkinstructie 2018/16 vastgelegde handelwijze voor het geven van voorlopig uitstel van vertrek in de verlengde asielprocedure is niet in strijd met artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb 2000 en paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000. 1.1. De staatssecretaris heeft bij de afwijzing van de asielaanvraag in de verlengde procedure de vreemdeling voorlopig uitstel van vertrek verleend voor de duur van maximaal zes maanden. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij in afwachting is van een onderzoek door Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) naar de gezondheidstoestand van de vreemdeling, waarna hij een definitief besluit zal nemen over de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. 2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze in Werkinstructie 2018/16 vastgelegde handelwijze in strijd is met artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb 2000 en paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000. Blijkens het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het besluit, heeft de staatssecretaris zijn beslissing om de vreemdeling voorlopig uitstel van vertrek te verlenen gebaseerd op de door de vreemdeling overgelegde medische stukken. Daarmee heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, zoals artikel 6.1e, eerste lid van het Vb 2000 vereist. Noch uit dit artikel, noch uit artikel 64 van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris deze beoordeling alleen kan maken naar aanleiding van een BMA-advies. Paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000 biedt hiervoor evenmin aanknopingspunten. Dat het een voorlopig oordeel betreft, waarvan de staatssecretaris naar aanleiding van nader onderzoek door het BMA in een volgend besluit kan terugkomen, doet hieraan niet af. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, is dit in overeenstemming met Werkinstructie 2018/16. In deze werkinstructie wordt verwezen naar paragraaf A3/7.3.2.4 van de Vc 2000, waarin de handelwijze voor het geven van voorlopig uitstel van vertrek in de verlengde asielprocedure staat beschreven. De staatssecretaris voert terecht aan dat niet valt in te zien dat een vreemdeling hierdoor wordt benadeeld. ECLI:NL:RVS:2020:626JnB2020, 186
MK Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 21-02-2020, AWB 19/1469 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Vw 2000 29 lid 2 ASIEL. Nareis. Eiseres is de moeder van referent. Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag en tijdens de eerste nareisaanvraag minderjarig en is tijdens deze eerste nareisprocedure meerderjarig geworden. Referent heeft de eerste nareisaanvraag voor eiseres ingediend binnen een termijn van drie maanden en verweerder heeft deze aanvraag beoordeeld op grond van de gunstigere regels voor (minderjarige) houders van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft deze aanvraag vervolgens afgewezen omdat eiseres niet beschikbaar was voor onderzoek. Verweerder heeft de huidige (tweede) nareisaanvraag afgewezen, omdat referent inmiddels meerderjarig is. De rechtbank ziet in het arrest A. en S. geen aanknopingspunten voor het oordeel dat referent ook bij een (tweede) nareisaanvraag, die ruimschoots na de termijn van drie maanden is ingediend, nog altijd als minderjarige had moeten worden aangemerkt. Dat zou namelijk betekenen dat referent zich zonder enige tijdsbeperking op zijn minderjarigheid kan beroepen, wat in is met punt 61 uit dit arrest. Dat de eerste aanvraag is afgewezen als gevolg van omstandigheden waar referent en eiseres geen invloed op hadden, is in dit kader niet doorslaggevend. Deze zittingsplaats komt daarmee tot een ander oordeel dan de zittingsplaats Zwolle en tot hetzelfde oordeel als de zittingsplaatsen Amsterdam en Haarlem. Beroep ongegrond. ECLI:NL:RBDHA:2020:1492
Unieburgers JnB2020, 187HvJEU (Vijfde kamer), 27-02-2020, C-836/18 RH. VWEU 20 UNIEBURGER. Unieburger die nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer. Onvoldoende bestaansmiddelen van de Unieburger. Effectief genot van de belangrijkste aan de Unieburgers toegekende rechten. Samenwoonverplichting van de echtgenoten. 1) Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een verzoek om gezinshereniging, wanneer het wordt ingediend door de echtgenoot-derdelander van een Unieburger die de nationaliteit van die lidstaat bezit en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, afwijst op de enkele grond dat de Unieburger voor zichzelf en zijn echtgenoot niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het nationale socialebijstandsstelsel, zonder dat is onderzocht of tussen beiden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat bij weigering van een afgeleid verblijfsrecht aan de echtgenoot, de Unieburger gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie al
geheel te verlaten en aldus het effectieve genot zou verliezen van de belangrijkste rechten die hij aan zijn status ontleent. 2) Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat er van een afhankelijkheidsverhouding die grond oplevert voor de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op basis van dit artikel, niet reeds sprake is op de enkele grond dat de onderdaan van een lidstaat, die meerderjarig is en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, en zijn echtgenoot, die meerderjarig en derdelander is, gehouden zijn om samen te leven krachtens de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien overeenkomstig het recht van de lidstaat waarvan de Unieburger onderdaan is. ECLI:EU:C:2020:119
Vreemdelingenbewaring JnB2020, 188MK ABRS, 24-02-2020, 201907936/1/V3 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vw 2000 59a lid 1 Vb 2000 5.1a Verordening (EU) Nr. 604/2013 25 lid 2, 27 lid 3 c, 29 lid 1 lid 2 VREEMDELINGENBEWARING. Dublinclaimant. Overdrachtstermijn. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening wordt de overdrachtstermijn ook opgeschort door een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht. 2.3. Artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening bepaalt dat de vreemdeling de gelegenheid moet krijgen om een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Een voorlopige voorziening waarbij de feitelijke uitvoering van de overdracht wordt opgeschort is daarom een verzoek dat valt onder artikel 27, derde lid. De rechtbank heeft niet onderkend dat ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn ook wordt opgeschort door een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht (uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2170). Zij heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de overdrachtstermijn op 9 augustus 2018 is verstreken. Dat, zoals de vreemdeling in zijn schriftelijke uiteenzetting opmerkt, in de beslissing van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2018 het woord ‘uitzetten’ is vermeld, maakt de rechtsgevolgen van die uitspraak niet anders, nu dat een kennelijke verschrijving is. Uit de onder 2.2 vermelde feiten en omstandigheden volgt een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening ten tijde van de inbewaringstelling. Dat volgens de vreemdeling uit de stukken niet blijkt van een daadwerkelijke verzending via DubliNet van de onder 2.2 genoemde brieven van de staatssecretaris aan de Italiaanse autoriteiten en hij ten onrechte is geregistreerd als vertrokken met onbekende bestemming, neemt de aanwezigheid van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening ten tijde van de inbewaringstelling niet weg. De grief slaagt. ECLI:NL:RVS:2020:556
Procesrecht JnB2020, 189MK ABRS, 24-02-2020, 201904784/1/V1 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Awb 6:5, 6:6 PROCESRECHT. Niet in geschil is dat het in deze zaak gaat om een pro-formabezwaarschrift en dat het bestendige praktijk van de staatssecretaris is dat hij de gemachtigde van de betrokken vreemdeling een herstelverzuimbrief stuurt als hij zo'n bezwaarschrift ontvangt. Gelet hierop had hij dat ook in dit geval moeten doen, alvorens op het bezwaar te beslissen. Dat hij in de procedure van de pleegkinderen wel zo'n brief heeft verstuurd, betekent niet dat hij dat in deze zaak niet meer hoefde te doen, omdat dit een andere zaak is. ECLI:NL:RVS:2020:554
Hier staan ze allemaal: https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Jurisprudentienieuwsbrief-Bestuursrecht.aspx
Onder meer in die van deze week: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Jurisprudentienieuwsbrief/JnB-2020-8-171-189.pdf
Vreemdelingenrecht Asiel JnB2020, 185MK ABRS, 26-02-2020, 201907337/1/V2 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vw 2000 64 Vb 2000 6.1e ASIEL. De in Werkinstructie 2018/16 vastgelegde handelwijze voor het geven van voorlopig uitstel van vertrek in de verlengde asielprocedure is niet in strijd met artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb 2000 en paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000. 1.1. De staatssecretaris heeft bij de afwijzing van de asielaanvraag in de verlengde procedure de vreemdeling voorlopig uitstel van vertrek verleend voor de duur van maximaal zes maanden. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij in afwachting is van een onderzoek door Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) naar de gezondheidstoestand van de vreemdeling, waarna hij een definitief besluit zal nemen over de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. 2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze in Werkinstructie 2018/16 vastgelegde handelwijze in strijd is met artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb 2000 en paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000. Blijkens het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het besluit, heeft de staatssecretaris zijn beslissing om de vreemdeling voorlopig uitstel van vertrek te verlenen gebaseerd op de door de vreemdeling overgelegde medische stukken. Daarmee heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, zoals artikel 6.1e, eerste lid van het Vb 2000 vereist. Noch uit dit artikel, noch uit artikel 64 van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris deze beoordeling alleen kan maken naar aanleiding van een BMA-advies. Paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000 biedt hiervoor evenmin aanknopingspunten. Dat het een voorlopig oordeel betreft, waarvan de staatssecretaris naar aanleiding van nader onderzoek door het BMA in een volgend besluit kan terugkomen, doet hieraan niet af. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, is dit in overeenstemming met Werkinstructie 2018/16. In deze werkinstructie wordt verwezen naar paragraaf A3/7.3.2.4 van de Vc 2000, waarin de handelwijze voor het geven van voorlopig uitstel van vertrek in de verlengde asielprocedure staat beschreven. De staatssecretaris voert terecht aan dat niet valt in te zien dat een vreemdeling hierdoor wordt benadeeld. ECLI:NL:RVS:2020:626JnB2020, 186
MK Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 21-02-2020, AWB 19/1469 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Vw 2000 29 lid 2 ASIEL. Nareis. Eiseres is de moeder van referent. Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag en tijdens de eerste nareisaanvraag minderjarig en is tijdens deze eerste nareisprocedure meerderjarig geworden. Referent heeft de eerste nareisaanvraag voor eiseres ingediend binnen een termijn van drie maanden en verweerder heeft deze aanvraag beoordeeld op grond van de gunstigere regels voor (minderjarige) houders van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft deze aanvraag vervolgens afgewezen omdat eiseres niet beschikbaar was voor onderzoek. Verweerder heeft de huidige (tweede) nareisaanvraag afgewezen, omdat referent inmiddels meerderjarig is. De rechtbank ziet in het arrest A. en S. geen aanknopingspunten voor het oordeel dat referent ook bij een (tweede) nareisaanvraag, die ruimschoots na de termijn van drie maanden is ingediend, nog altijd als minderjarige had moeten worden aangemerkt. Dat zou namelijk betekenen dat referent zich zonder enige tijdsbeperking op zijn minderjarigheid kan beroepen, wat in is met punt 61 uit dit arrest. Dat de eerste aanvraag is afgewezen als gevolg van omstandigheden waar referent en eiseres geen invloed op hadden, is in dit kader niet doorslaggevend. Deze zittingsplaats komt daarmee tot een ander oordeel dan de zittingsplaats Zwolle en tot hetzelfde oordeel als de zittingsplaatsen Amsterdam en Haarlem. Beroep ongegrond. ECLI:NL:RBDHA:2020:1492
Unieburgers JnB2020, 187HvJEU (Vijfde kamer), 27-02-2020, C-836/18 RH. VWEU 20 UNIEBURGER. Unieburger die nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer. Onvoldoende bestaansmiddelen van de Unieburger. Effectief genot van de belangrijkste aan de Unieburgers toegekende rechten. Samenwoonverplichting van de echtgenoten. 1) Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een verzoek om gezinshereniging, wanneer het wordt ingediend door de echtgenoot-derdelander van een Unieburger die de nationaliteit van die lidstaat bezit en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, afwijst op de enkele grond dat de Unieburger voor zichzelf en zijn echtgenoot niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het nationale socialebijstandsstelsel, zonder dat is onderzocht of tussen beiden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat bij weigering van een afgeleid verblijfsrecht aan de echtgenoot, de Unieburger gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie al
geheel te verlaten en aldus het effectieve genot zou verliezen van de belangrijkste rechten die hij aan zijn status ontleent. 2) Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat er van een afhankelijkheidsverhouding die grond oplevert voor de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op basis van dit artikel, niet reeds sprake is op de enkele grond dat de onderdaan van een lidstaat, die meerderjarig is en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, en zijn echtgenoot, die meerderjarig en derdelander is, gehouden zijn om samen te leven krachtens de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien overeenkomstig het recht van de lidstaat waarvan de Unieburger onderdaan is. ECLI:EU:C:2020:119
Vreemdelingenbewaring JnB2020, 188MK ABRS, 24-02-2020, 201907936/1/V3 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vw 2000 59a lid 1 Vb 2000 5.1a Verordening (EU) Nr. 604/2013 25 lid 2, 27 lid 3 c, 29 lid 1 lid 2 VREEMDELINGENBEWARING. Dublinclaimant. Overdrachtstermijn. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening wordt de overdrachtstermijn ook opgeschort door een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht. 2.3. Artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening bepaalt dat de vreemdeling de gelegenheid moet krijgen om een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten. Een voorlopige voorziening waarbij de feitelijke uitvoering van de overdracht wordt opgeschort is daarom een verzoek dat valt onder artikel 27, derde lid. De rechtbank heeft niet onderkend dat ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn ook wordt opgeschort door een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure tegen de feitelijke overdracht (uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2170). Zij heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de overdrachtstermijn op 9 augustus 2018 is verstreken. Dat, zoals de vreemdeling in zijn schriftelijke uiteenzetting opmerkt, in de beslissing van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2018 het woord ‘uitzetten’ is vermeld, maakt de rechtsgevolgen van die uitspraak niet anders, nu dat een kennelijke verschrijving is. Uit de onder 2.2 vermelde feiten en omstandigheden volgt een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening ten tijde van de inbewaringstelling. Dat volgens de vreemdeling uit de stukken niet blijkt van een daadwerkelijke verzending via DubliNet van de onder 2.2 genoemde brieven van de staatssecretaris aan de Italiaanse autoriteiten en hij ten onrechte is geregistreerd als vertrokken met onbekende bestemming, neemt de aanwezigheid van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening ten tijde van de inbewaringstelling niet weg. De grief slaagt. ECLI:NL:RVS:2020:556
Procesrecht JnB2020, 189MK ABRS, 24-02-2020, 201904784/1/V1 staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Awb 6:5, 6:6 PROCESRECHT. Niet in geschil is dat het in deze zaak gaat om een pro-formabezwaarschrift en dat het bestendige praktijk van de staatssecretaris is dat hij de gemachtigde van de betrokken vreemdeling een herstelverzuimbrief stuurt als hij zo'n bezwaarschrift ontvangt. Gelet hierop had hij dat ook in dit geval moeten doen, alvorens op het bezwaar te beslissen. Dat hij in de procedure van de pleegkinderen wel zo'n brief heeft verstuurd, betekent niet dat hij dat in deze zaak niet meer hoefde te doen, omdat dit een andere zaak is. ECLI:NL:RVS:2020:554
Reacties