ECLI:NL:RBDHA:2018:10521
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 04-09-2018
- Datum publicatie 05-09-2018
- Zaaknummer AWB 17/16358 en AWB 17/16357
- Inhoudsindicatie
-
langdurig ingezetene Spanje - aanvraag vbv in NL voor arbeid als zelfstandige - vw onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste - afhankelijke aanvragen van vrouw en dochter voor verblijf bij eiser - beroepen gegrond
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
8.2
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet (Vw)
2000, het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en de Vreemdelingencirculaire
(Vc) 2000.
8.3
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b en c
en het vijfde lid, van het Vb 2000 - voor zover hier van belang - kan
de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband
houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend
aan de langdurig ingezetene die:
b. uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
b. uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandige voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Oordeel rechtbank
9.1
Op grond van de hiervoor aangehaalde regelgeving mag verweerder
van de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft,
stukken verlangen waaruit blijkt dat hij arbeid als zelfstandige
verricht of gaat verrichten en waaruit blijkt dat hij uit die
werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan
verwerft.
9.2
De effectiviteit van de Richtlijn mag hierdoor en hierbij
echter niet ondermijnd worden. Langdurig ingezetenen moeten
daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een
andere lidstaat om daar te werken als werknemer of als zelfstandige, om
er een studie te volgen, of om zich daar te vestigen zonder een
economische activiteit uit te oefenen (punt 19 van de preambule). Om
ervoor te zorgen dat het recht van verblijf geen dode letter wordt,
moeten langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat dezelfde rechten
genieten als in de lidstaat waarin zij de status hebben verworven, onder
de in de Richtlijn omschreven voorwaarden (punt 22 van de preambule).
Dit betekent dat de eisen die de lidstaten stellen niet het effect mogen
hebben dat zij de uitoefening van het recht van verblijf uiterst
moeilijk of onmogelijk maken.
9.3
Zoals al is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 5 april 20171
ligt het naar het oordeel van de rechtbank verder voor de hand dat de
inkomensvereisten in artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, dat
gelijkluidend is aan artikel 7, eerste lid, onder b en c van richtlijn
2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op
gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn), gelet op de uniforme
uitleg van Europese regelgeving en begrippen, overeenkomstig het
Chakroun-arrest wordt uitgelegd. In alle gevallen moet dan ook een
concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager worden gemaakt.
9.4
Uit het Chakroun-arrest en de doelstelling van de Richtlijn
leidt de rechtbank af dat verweerder een individueel en op de persoon en
omstandigheden van eiser toegespitst onderzoek moet verrichten naar de
vraag of eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan
verwerft. De uitoefening van het recht van verblijf in de (tweede)
lidstaat mag immers niet uiterst moeilijk of onmogelijk worden gemaakt.
9.5
Niet is in geschil dat eiser in het verleden nimmer een beroep
heeft gedaan op de openbare kas en dat ook nu niet doet. Eiser heeft
gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat hij met zijn gezin leeft van de
inkomsten die hij genereert uit zijn twee horecabedrijven. Eiser heeft
ter onderbouwing hiervan een zeer groot aantal – hierboven in de
overwegingen 6.1 tot en met 6.3 genoemde - financiële stukken in het
geding gebracht.
9.6
Noch in het bestreden besluit, noch in de reactie van 15 mei
2018 heeft verweerder concreet aangegeven welke stukken er – naast de
veelheid van al overgelegde stukken – nog nodig zijn om aannemelijk te
achten dat eiser, zoals hij stelt, voldoet aan het middelenvereiste. de
inkomsten en de kostenverdeling tussen de ondernemingen van eiser in
beeld te brengen. Eiser heeft meermaals aan verweerder het aanbod gedaan
de volledige administratie van de ondernemingen in te zien. Verweerder
heeft van dat aanbod echter geen gebruik gemaakt, zonder te motiveren
waarom niet dan wel uit te leggen wat er concreet nog nader aan stukken
wordt verlangd.
9.7
In het licht van de veelheid aan overgelegde concrete
financiële gegevens van eiser, eisers aanbod om de administratie nog
verder in te zien, het feit dat eiser hier nu al vele jaren woont met
zijn gezin zonder een beroep te doen op de openbare kas en in aanmerking
genomen het te waarborgen nuttig effect van de Richtlijn had verweerder
nader onderzoek moeten doen naar de specifieke situatie van eiser.
Gelet op de twijfel die nog bij verweerder bestond omtrent de
onderbouwing van de door eiser overgelegde financiële stukken, lag het –
omdat eiser al zoveel door of samen met de boekhouder opgestelde
stukken had ingebracht – op verweerders weg om bij eiser te vragen naar
achterliggende financiële stukken, daarbij aangevend welke
achterliggende stukken hij dan precies van eiser wilde inzien of
overgelegd wilde hebben. Omdat verweerder dit heeft nagelaten, is sprake
van een motiveringsgebrek en rust het bestreden besluit niet op
zorgvuldig onderzoek. Gelet op het doel en nuttig effect van de
Richtlijn en het Chakroun-arrest en omdat eiser van zijn kant al zoveel
onderbouwing had gegeven van zijn middelen mocht van verweerder meer
onderzoek verwacht worden dan nu heeft plaatsgevonden.
9.8
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van
eiser gegrond. Omdat het beroep van eiseres en de dochter ziet op een
verblijfsvergunning die afhankelijk is van de verblijfsvergunning van
eiser, verklaart de rechtbank dat beroep ook gegrond. De rechtbank
vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en
7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom nieuwe
besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij zal
verweerder nader onderzoek moeten doen. Dit kan bijvoorbeeld door
steekproefsgewijs van een aantal kostenposten na te gaan welke concrete
achterliggende onderbouwing er beschikbaar is bij eiser en of die
strookt met de door eiser gepresenteerde cijfers. De rechtbank stelt
voor de nieuw te nemen besluiten een termijn van acht weken.
9.9
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de
rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht
vergoedt. In de zaak van eiseres is geen griffierecht geheven.
9.10
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het
beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor
het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 501,--
en een wegingsfactor 1). Als aan eisers een toevoeging is verleend,
moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de
rechtsbijstandverlener.Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten