ECLI:NL:RBDHA:2018:10516
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 04-09-2018
- Datum publicatie 05-09-2018
- Zaaknummer AWB 17/16769
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Bodemzaak
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
- nareis - wel sprake van rechtsgeldig huwelijk, maar dusdanig tegenstrijdig verklaard dat feitelijke gezinsband niet is aangetoond
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk als
rechtsgeldig erkend, indien dit huwelijk ingevolge het recht van de
staat waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden aldaar
rechtsgeldig is. Deze bepaling brengt met zich mee dat voor de vraag op
welke datum eiseres en referent een (volgens internationaal
privaatrecht) rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, bepalend is op welke
datum dit huwelijk volgens het Syrische recht als rechtsgeldig wordt
aangemerkt.
4.2
Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire
(Vc) 2000 verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, als de
echtgenote of partner feitelijk behoort tot het gezin van de referent.
De referent moet in Nederland aantonen dat zijn echtgenote of partner op
het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot
zijn gezin behoort en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende
gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen
verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van echtgenote of
partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten
kan onderbouwen. Verweerder verleent uitsluitend een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a
of b, van de Vw 2000, als het huwelijk of partnerschap al bestond
voordat de referent Nederland is ingereisd.
Beoordeling door de rechtbank
De huwelijksdocumenten
5.1
De rechtbank ziet zich, gelet op de genoemde wets- en
beleidsbepalingen, in de eerste plaats voor de vraag gesteld of ten
tijde van de binnenkomst van referent in Nederland, op 3 september 2015,
sprake was van een naar internationaal recht erkend huwelijk tussen hem
en eiseres.
5.2
Uit het ambtsbericht blijkt dat inschrijving van het
traditionele huwelijk vereist is om te kunnen spreken van een
rechtsgeldig huwelijk. Eiseres en referent stellen dat zij eerst op 1
april 2014 in Libanon traditioneel/religieus gehuwd zijn, vervolgens op 1
mei 2015 in Damascus (zonder aanwezigheid van referent) dit huwelijk
hebben laten registreren bij de religieuze rechtbank en dat dit huwelijk
vervolgens op 7 maart 2016 is geregistreerd bij de burgerlijke stand.
5.3
In het familieboekje dat referent heeft overgelegd wordt als
huwelijksdatum 1 mei 2015 genoemd. Deze datum correspondeert met het
door eiseres en referent gestelde moment van registratie van het
huwelijk door de religieuze rechtbank. In navolging van de uitspraak van
deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, oordeelt de rechtbank dat het
huwelijk van eiseres en referent op grond van het bepaalde in artikel
10:31 van het BW ook per die datum als een naar internationaal
privaatrecht rechtsgeldig huwelijk dient te worden aangemerkt. Het
betoog van verweerder dat de rechtbank in de uitspraak van 4 januari
2018 een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 10:31, eerste lid,
van het BW,en heeft miskend dat in de woorden ‘nadien rechtsgeldig is
geworden’ besloten ligt dat de erkenning niet terugwerkt tot de datum
waarop het huwelijk naar het toepasselijke buitenlandse recht
rechtsgeldig is geworden, volgt de rechtbank niet.
5.4
Er was dus ten tijde van de binnenkomst van referent in
Nederland, op 3 september 2015, sprake van een naar internationaal recht
erkend huwelijk tussen referent en eiseres.
De verklaringen van eiseres en referent
6.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er
tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door eiseres en referent. De
verklaringen zijn zowel onderling tegenstrijdig als tegenstrijdig aan de
gegevens die op de huwelijksdocumenten zijn geregistreerd.
6.2.1
Op het klantformulier en tijdens het aanmeldgehoor heeft
referent verklaard niet te zijn gehuwd, niet samenwonend te zijn geweest
en niet verloofd of beloofd te zijn. Hij noemt eiseres in het geheel
niet als wordt gevraagd naar familie- en gezinsleden. Tijdens zijn
eerste gehoor heeft referent eiseres wel genoemd. Als verklaring voor
het eerder niet noemen van eiseres heeft referent gezegd dat eiseres en
hij ruzie hadden en ten tijde van het aanmeldgehoor voornemens waren te
scheiden en dat eiseres door de ruzie vanuit Libanon terug is gegaan
naar Syrië. Sinds een week voor het eerste gehoor was hun contact
hersteld. Eiseres heeft tijdens haar gehoor echter verklaard dat er
nooit ruzie is geweest en dat ze nooit van plan zijn geweest om te
scheiden. Eiseres verklaarde verder dat ze naar Syrië terug is gegaan
omdat ze een aantal schoolvakken wilde afmaken.
6.2.2
Verder hebben referent en eiseres tegenstrijdig verklaard
over hun eerste ontmoeting. Referent stelt dat dit in maart 2014 in
Libanon was. Eiseres heeft verklaard dat dit in 2008 was. Vervolgens
heeft referent verklaard dat het huwelijk religieus was en dat er een
sheikh of imam aanwezig was. Eiseres heeft echter verklaard dat het
huwelijk niet religieus was en dat er geen sheikh of imam aanwezig was
maar alleen familie. Ten slotte heeft referent verklaard dat er geen
contact is geweest van het moment van terugkeer van eiseres naar Syrië
tot een week voor het eerste gehoor. Eiseres heeft daarentegen verklaard
dat er alleen geen contact is geweest in de periode dat referent van
Turkije naar Nederland vluchtte omdat hij toen geen beschikking had over
een internetverbinding. Met betrekking tot voornoemde zeer
tegenstrijdige verklaringen volgt de rechtbank verweerder in de stelling
dat van dergelijke relevante zaken in de relatie verwacht mag worden
dat er gelijkluidend over wordt verklaard.
6.3
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich gelet op de
tegenstrijdige verklaringen terecht op het standpunt heeft gesteld dat
niet is gebleken van een reëel huwelijk en evenmin van een feitelijke
gezinsband tussen eiseres en referent. Daarbij heeft verweerder terecht
betrokken dat de inhoud van de overgelegde familierechtelijke documenten
niet strookt met wat referent heeft verklaard. Immers zou het huwelijk,
anders dan zij hebben verklaard, blijkens de huwelijksakte hebben
plaatsgevonden in Syrië en niet, zoals is verklaard, in Libanon. Ook is
in de huwelijksverklaring van de rechtbank vastgelegd dat beide partijen
zijn verschenen bij de registratie terwijl referent op dat moment al in
Nederland was. De hieromtrent gegeven verklaring van referent, dat zijn
ouders conform Syrisch recht automatisch gemachtigd waren om hem voor
de rechtbank te vertegenwoordigen, kan, wat daar ook van zij, aan de
genoemde tegenstrijdigheid niet afdoen.
6.4
In de uitspraak van 27 juni 20185
heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de
Afdeling) geoordeeld dat het bestaan van een echt bevonden
huwelijksdocument de in de verklaringen geconstateerde
tegenstrijdigheden niet kan wegnemen. Ondanks dat eiseres echt bevonden
familierechtelijke documenten heeft overgelegd en er al sprake was van
een rechtsgeldig huwelijk ten tijde van de inreis van referent in
Nederland, heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld
dat door de tegenstrijdige verklaringen die eiseres en referent hebben
afgelegd de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt.
6.5
De ter zitting overgelegde stukken werpen geen ander licht op
de vraag of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en
referente. Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank,
zittingsplaats Groningen, kan geen afbreuk doen aan wat hiervoor al is
overwogen. Daarbij is van belang dat eiseres niet heeft gemotiveerd
waarom er sprake is van een gelijke situatie als in de aan die uitspraak
ten grondslag liggende casus.
7. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen aangezien uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij nareis asiel – buiten de gevallen genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (oud; nu artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000) – geen ruimte is voor een toets aan artikel 8 van het EVRM. Een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden in de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. Als eiseres van mening is dat aan haar op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet worden toegestaan, kan zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder volgt de rechtbank verweerder dat het beroep van eiseres op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet kan slagen. Volgens deze bepaling kan een afwijzing van een verzoek om gezinshereniging niet enkel zijn gebaseerd op het ontbreken van bewijsstukken. De aanvraag van eiseres is echter niet afgewezen vanwege het ontbreken van bewijsstukken, aangezien er wel degelijk stukken zijn overgelegd en verweerder die stukken ook heeft beoordeeld en de afwijzing grotendeels is gebaseerd op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent en de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen en de overgelegde bewijsstukken. Gelet op voorgaande kan de beroepsgrond niet slagen.
9. Ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt niet. Verweerder mag van het horen in de bezwaarfase afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in het bezwaarschrift is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor, zodat het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
7. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen aangezien uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij nareis asiel – buiten de gevallen genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (oud; nu artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000) – geen ruimte is voor een toets aan artikel 8 van het EVRM. Een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden in de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. Als eiseres van mening is dat aan haar op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet worden toegestaan, kan zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder volgt de rechtbank verweerder dat het beroep van eiseres op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet kan slagen. Volgens deze bepaling kan een afwijzing van een verzoek om gezinshereniging niet enkel zijn gebaseerd op het ontbreken van bewijsstukken. De aanvraag van eiseres is echter niet afgewezen vanwege het ontbreken van bewijsstukken, aangezien er wel degelijk stukken zijn overgelegd en verweerder die stukken ook heeft beoordeeld en de afwijzing grotendeels is gebaseerd op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent en de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen en de overgelegde bewijsstukken. Gelet op voorgaande kan de beroepsgrond niet slagen.
9. Ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt niet. Verweerder mag van het horen in de bezwaarfase afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in het bezwaarschrift is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor, zodat het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard.
Conclusie
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Vindplaats uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:10516
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten