€ 225,00 leges moeten betalen voor een verblijfsvergunning is niet onevenredig zegt Raad van State (uitspraak)
ECLI:NL:RVS:2014:2265
5.1. De vreemdeling betoogt dat een legesheffing van € 225,00 in strijd is met richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251) en verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van Justitie van 26 april 2012, C-508/10, (www.curia.europa.eu). Volgens de vreemdeling volgt uit dit arrest dat een legesheffing van € 225,00 onevenredig is.
5.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2014 (in zaak nr. 201400377/1/V1) volgt dat dit betoogt dient te falen.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2265
Dit http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2355 is de uitspraak waarnaar wordt verwezen en waarin het hele leges verhaal uiteen wordt gezet.
2.5. Uit het arrest kan voor deze zaak worden afgeleid dat Nederland bij het vaststellen van het legesbedrag voor de afgifte van een mvv volgens richtlijn 2003/86 beschikt over een beoordelingsmarge, maar dat de legesheffing geen belemmering mag vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/86 toegekende rechten. Hiervan kan sprake zijn indien de legesheffing aanzienlijke financiële gevolgen heeft. Ook mag de hoogte van de leges niet in strijd komen met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Hoewel de Afdeling in voormelde uitspraak van 9 oktober 2012 heeft overwogen dat de overwegingen van het Hof in het arrest van overeenkomstige toepassing zijn binnen de context van richtlijn 2003/86, betekent dit niet dat het enkele feit dat het arrest betrekking had op legesbedragen variërend van € 188,00 tot € 830,00 tot de conclusie moet leiden dat een legesheffing van € 225,00 een belemmering kan vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/86 toegekende rechten, dan wel dat deze legesheffing in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De staatssecretaris beschikt bij de vaststelling van het legesbedrag immers over een beoordelingsmarge. Uit punt 76 van het arrest volgt dat de staatssecretaris de hoogte van het legesbedrag mag laten afhangen van het type onderzoek dat hij dient te verrichten. De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat bij een aanvraag om verlening van een mvv of een verblijfsvergunning volgens richtlijn 2003/86 een omvangrijkere beoordeling moet plaatsvinden dan bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning volgens richtlijn 2003/109, op welke richtlijn het arrest betrekking heeft, en dat deze omvangrijkere beoordeling een hoger legesbedrag rechtvaardigt. Dat voor een aanvraag om gezinsherenging volgens artikel 16, eerste lid, van richtlijn 2003/109 een lager legesbedrag wordt geheven dan voor een aanvraag om gezinshereniging volgens richtlijn 2003/86, is het gevolg van de keuze van de staatssecretaris om per richtlijn één legesbedrag te hanteren. Met deze keuze overschrijdt de staatssecretaris de hem toekomende beoordelingsmarge niet. Voorts heeft de staatssecretaris zijn stelling dat een legestarief van € 225,00 in een redelijke verhouding staat tot de legestarieven die in andere lidstaten voor een aanvraag voor gezinshereniging worden geheven ter zitting gestaafd met een overzicht van deze legestarieven.
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 20-06-2014
- Datum publicatie 25-06-2014
- Zaaknummer 201210464/1/V1
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
5.1. De vreemdeling betoogt dat een legesheffing van € 225,00 in strijd is met richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251) en verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van Justitie van 26 april 2012, C-508/10, (www.curia.europa.eu). Volgens de vreemdeling volgt uit dit arrest dat een legesheffing van € 225,00 onevenredig is.
5.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2014 (in zaak nr. 201400377/1/V1) volgt dat dit betoogt dient te falen.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2265
Dit http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2355 is de uitspraak waarnaar wordt verwezen en waarin het hele leges verhaal uiteen wordt gezet.
2.5. Uit het arrest kan voor deze zaak worden afgeleid dat Nederland bij het vaststellen van het legesbedrag voor de afgifte van een mvv volgens richtlijn 2003/86 beschikt over een beoordelingsmarge, maar dat de legesheffing geen belemmering mag vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/86 toegekende rechten. Hiervan kan sprake zijn indien de legesheffing aanzienlijke financiële gevolgen heeft. Ook mag de hoogte van de leges niet in strijd komen met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Hoewel de Afdeling in voormelde uitspraak van 9 oktober 2012 heeft overwogen dat de overwegingen van het Hof in het arrest van overeenkomstige toepassing zijn binnen de context van richtlijn 2003/86, betekent dit niet dat het enkele feit dat het arrest betrekking had op legesbedragen variërend van € 188,00 tot € 830,00 tot de conclusie moet leiden dat een legesheffing van € 225,00 een belemmering kan vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/86 toegekende rechten, dan wel dat deze legesheffing in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De staatssecretaris beschikt bij de vaststelling van het legesbedrag immers over een beoordelingsmarge. Uit punt 76 van het arrest volgt dat de staatssecretaris de hoogte van het legesbedrag mag laten afhangen van het type onderzoek dat hij dient te verrichten. De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat bij een aanvraag om verlening van een mvv of een verblijfsvergunning volgens richtlijn 2003/86 een omvangrijkere beoordeling moet plaatsvinden dan bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning volgens richtlijn 2003/109, op welke richtlijn het arrest betrekking heeft, en dat deze omvangrijkere beoordeling een hoger legesbedrag rechtvaardigt. Dat voor een aanvraag om gezinsherenging volgens artikel 16, eerste lid, van richtlijn 2003/109 een lager legesbedrag wordt geheven dan voor een aanvraag om gezinshereniging volgens richtlijn 2003/86, is het gevolg van de keuze van de staatssecretaris om per richtlijn één legesbedrag te hanteren. Met deze keuze overschrijdt de staatssecretaris de hem toekomende beoordelingsmarge niet. Voorts heeft de staatssecretaris zijn stelling dat een legestarief van € 225,00 in een redelijke verhouding staat tot de legestarieven die in andere lidstaten voor een aanvraag voor gezinshereniging worden geheven ter zitting gestaafd met een overzicht van deze legestarieven.
Reacties