ECLI:NL:RBDHA:2014:7757 Rechtbank Den Haag, 20-06-2014, SHE 13/32572
- Datum uitspraak: 20-06-2014
- Datum publicatie: 26-06-2014
- Rechtsgebieden: Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig
- Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
- Inhoudsindicatie: Artikel 1 (F) Vluchtelingenverdrag / agent van de Buitengewone Servische politie (PJP) in Kosovo / personal participation / persoonlijk deelnemen en faciliteren Voor zover eiser heeft willen betogen dat niet is gebleken dat hij persoonlijk een misdrijf als bedeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd, kan hij daarin worden gevolgd. Ofschoon bij verweerder het vermoeden kon ontstaan dat eiser betrokken moet zijn geweest bij de deportatie van de Albanese bevolkingsgroep uit Pec, omdat diverse bronnen melden dat deze grootschalige operatie werd uitgevoerd door het leger, de PJP, de politie en milities, wil dit nog niet zeggen dat ook is gebleken dat eiser persoonlijk heeft deelgenomen aan buitengerechtelijke executies, buitengerechtelijke detentie en deporatie van Albanezen in Kosovo. Uit de door verweerder geciteerde bronnen blijkt niet dat iedere agent van de PJP heeft deelgenomen aan deze handelingen. Eiser wordt evenmin met naam en toenaam genoemd in die bronnen. Verweerder heeft deze groep van agenten van de PJP bovendien niet aangewezen als een categorie van personen aan wie bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning in de regel artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering. Voorts kan evenmin uit de door eiser afgelegde verklaringen worden geconcludeerd dat hij persoonlijk heeft deelgenomen aan handelingen als bedoeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag. Het vorenstaande laat niettemin onverlet dat verweerder zich wel terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een misdrijf als bedoeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd
- ---------------
Eiser wijst erop dat verweerder enkele van zijn verklaringen over de periode van
24 maart 1999 tot 13 juni 1999 aannemelijk en geloofwaardig heeft geacht en dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij over een deel van zijn werkzaamheden consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Eiser leidt hieruit af dat verweerder zijn gehele verhaal geloofwaardig en aannemelijk acht, omdat geen expliciet voorbehoud wordt gemaakt voor een gedeelte van zijn relaas dat niet geloofwaardig wordt geacht.
24 maart 1999 tot 13 juni 1999 aannemelijk en geloofwaardig heeft geacht en dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij over een deel van zijn werkzaamheden consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Eiser leidt hieruit af dat verweerder zijn gehele verhaal geloofwaardig en aannemelijk acht, omdat geen expliciet voorbehoud wordt gemaakt voor een gedeelte van zijn relaas dat niet geloofwaardig wordt geacht.
9.Naar
het oordeel van de rechtbank kan eiser hierin niet worden gevolgd.
Verweerder heeft zich in het voornemen enkel op het standpunt gesteld
dat enkele verklaringen van eiser ten aanzien van de periode van 24
maart 1999 tot 13 juni 1999 aannemelijk en geloofwaardig zijn, omdat hij
over een deel van zijn werkzaamheden consistent en gedetailleerd heeft
verklaard. Verweerder heeft zich derhalve niet uitgelaten over de
geloofwaardigheid van het gehele relaas. Daarbij komt dat verweerder
zelfs met betrekking tot de verklaringen van eiser over genoemde periode
een voorbehoud heeft gemaakt. Verweerder is immers van mening dat eiser
niet heeft verklaard over alle aspecten van zijn werkzaamheden bij de
PJP, waarmee wordt gedoeld op de rol van de PJP bij de etnische
zuivering en het scheiden van mannen in de dienstplichtige leeftijd van
de rest van de bevolking.
10.Eiser
betwist voorts dat sprake is van een 1 (F)-situatie. Van belang is
volgens hem dat tot op heden nog geen Nederlandse rechter artikel 1 (F)
van het Vluchtelingenverdrag heeft gesanctioneerd ten aanzien van Servië
en met name het conflict in Kosovo. In de Nederlandse rechtspraak is de
PJP nog niet aangeduid als een organisatie die structureel betrokken
was bij mensenrechtenschendingen. Verweerder heeft evenmin vermeld dat
de PJP direct is veroordeeld als criminele organisatie die dergelijke
mensenrechtenschendingen heeft gepleegd. Als de redenering van
verweerder wordt doorgetrokken, zou een gewone soldaat ook artikel 1 (F)
van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgen, aldus eiser.
Verweerder citeert immers uit een rapport van HRW, waaruit blijkt dat er
overweldigend bewijs is dat de politie, de speciale politie en de
paramilitairen in nauwe samenwerking met het leger werkten in het gebied
van Pec. Gezien het feit dat in Pec een deportatie van
honderdtwintigduizend mensen plaatsvond, zou iedere dienstplichtige
militair hiervan in de visie van verweerder op de hoogte moeten zijn
geweest en deze gefaciliteerd hebben. Naar de mening van eiser is de
redenering van verweerder te ruim en mist verweerders motivering een
dragende grondslag.
11.
De
rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. De enkele
omstandigheid dat tot op heden nog geen Nederlandse rechter de
tegenwerping van
artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gesanctioneerd in een zaak van een Servische vreemdeling vanwege diens rol in het conflict in Kosovo en de PJP in de rechtspraak niet is aangeduid als een organisatie die structureel betrokken was bij mensenrechtenschendingen, betekent niet dat bij verweerder niet het ernstige vermoeden kon bestaan dat eiser zich vanwege zijn functie bij de PJP schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag. Immers, uit diverse door verweerder aangehaalde openbare bronnen blijkt dat de PJP als overheidsinstantie betrokken was bij de misdrijven die zijn gepleegd ten tijde van de oorlog in Kosovo en – hier met name van belang – in de plaats Pec in de periode dat eiser daar voor de PJP werkzaam was. De door de PJP gepleegde misdrijven worden door eiser ook niet ontkend. De stelling van eiser dat de redenering van verweerder te ruim is, omdat in de visie van verweerder elke dienstplichtige militair van de gepleegde misdrijven op de hoogte moet zijn geweest en hierin gefacilieerd heeft, kan niet worden gevolgd. Verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat eiser behoort tot een categorie van personen binnen een organisatie waarvan hij heeft geconcludeerd dat aan hen in de regel artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen. Verweerder heeft immers in het licht van de informatie die bekend is over het optreden van Servische overheidsinstanties in Kosovo gedurende het internationaal gewapend conflict en de verklaringen van eiser hierover onderzocht of eiser – individueel gezien – op de hoogte moet zijn geweest van de in die periode gepleegde misdrijven en hieraan persoonlijk heeft deelgenomen, dan wel of diens handelen of nalaten heeft bijgedragen aan het plegen, eventueel door anderen, van de door verweerder genoemde oorlogsmisdrijven.
artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gesanctioneerd in een zaak van een Servische vreemdeling vanwege diens rol in het conflict in Kosovo en de PJP in de rechtspraak niet is aangeduid als een organisatie die structureel betrokken was bij mensenrechtenschendingen, betekent niet dat bij verweerder niet het ernstige vermoeden kon bestaan dat eiser zich vanwege zijn functie bij de PJP schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag. Immers, uit diverse door verweerder aangehaalde openbare bronnen blijkt dat de PJP als overheidsinstantie betrokken was bij de misdrijven die zijn gepleegd ten tijde van de oorlog in Kosovo en – hier met name van belang – in de plaats Pec in de periode dat eiser daar voor de PJP werkzaam was. De door de PJP gepleegde misdrijven worden door eiser ook niet ontkend. De stelling van eiser dat de redenering van verweerder te ruim is, omdat in de visie van verweerder elke dienstplichtige militair van de gepleegde misdrijven op de hoogte moet zijn geweest en hierin gefacilieerd heeft, kan niet worden gevolgd. Verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat eiser behoort tot een categorie van personen binnen een organisatie waarvan hij heeft geconcludeerd dat aan hen in de regel artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen. Verweerder heeft immers in het licht van de informatie die bekend is over het optreden van Servische overheidsinstanties in Kosovo gedurende het internationaal gewapend conflict en de verklaringen van eiser hierover onderzocht of eiser – individueel gezien – op de hoogte moet zijn geweest van de in die periode gepleegde misdrijven en hieraan persoonlijk heeft deelgenomen, dan wel of diens handelen of nalaten heeft bijgedragen aan het plegen, eventueel door anderen, van de door verweerder genoemde oorlogsmisdrijven.
12.Eiser
heeft voorts ontkend enige handelingen te hebben verricht die in wat
voor vorm dan ook onder artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag
vallen. Dit is ook niet zo door hem ervaren. Eiser heeft immers nog
enkele jaren tussen zijn Albanese buren gewoond, zonder dat deze hem
ooit hebben verweten dat hij ook maar iets te maken heeft gehad met de
door verweerder geconstateerde feiten. Ofschoon de door verweerder naar
voren gebrachte informatiebronnen bekend zijn, blijft eiser zich op het
standpunt stellen dat hij niet betrokken is geweest bij
buitengerechtelijke executies, buitengerechtelijke detentie en
deportatie van de burgerbevolking. Eiser betwist de ‘personal
participation’ en de ‘knowing participation’. Hij heeft zelfstandig noch
in opdracht misdrijven gepleegd en deze evenmin gefaciliteerd. De
schaal en de omvang van de handelingen in de periode van 24 maart 1999
tot 13 juni 1999 zouden niet anders zijn geweest, ongeacht zijn handelen
of nalaten. Het criterium moet zijn of zonder zijn handelen of nalaten
de misdrijven niet zouden zijn gepleegd. Het feit dat er zo massaal
gedeporteerd is, betekent naar de mening van eiser dat zijn rol niet
binnen dit kader past.
13.De
rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt. Verweerder heeft in het
bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom aangenomen dient te
worden dat eiser als agent van de PJP op de hoogte moet zijn geweest van
de buitengerechtelijke executies, buitengerechtelijke detenties en
deporatie van de burgerbevolking in de periode van maart 1999 tot 13
juni 1999 te Pec. Zowel gelet op de functie van eiser als de omvang van
de gedwongen uitzetting van de Albanese bevolkingsgroep uit de stad Pec
in een kort tijdsbestek, heeft verweerder het niet geloofwaardig mogen
achten dat eiser hiervan niet op de hoogte is geweest. In het geval van
eiser heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat
sprake is van ‘knowing participation’.
14.Voor
zover eiser heeft willen betogen dat niet is gebleken dat hij
persoonlijk een misdrijf als bedoeld in artikel 1 (F) van het
Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd, kan hij daarin worden gevolgd.
Ofschoon bij verweerder het vermoeden kon ontstaan dat eiser betrokken
moet zijn geweest bij de deportatie van de Albanese bevolkingsroep uit
Pec, omdat diverse bronnen melden dat deze grootschalige operatie werd
uitgevoerd door het leger, de PJP, de politie en milities, wil dit nog
niet zeggen dat ook is gebleken dat eiser persoonlijk heeft deelgenomen
aan buitengerechtelijk executies, buitengerechtelijke detentie en
deportatie van Albanezen in Kosovo. Uit de door verweerder geciteerde
bronnen blijkt niet dat iedere agent van de PJP heeft deelgenomen aan
deze handelingen. Eiser wordt evenmin met naam en toenaam genoemd in die
bronnen. Verweerder heeft deze groep van agenten van de PJP bovendien
ook niet aangewezen als een categorie van personen aan wie bij een
aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland in de regel artikel 1
(F) van het Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen, tenzij de
betreffende vreemdeling kan aantonen dat in zijn individuele geval
sprake is van een significante uitzondering. Voorts kan evenmin uit de
door eiser afgelegde verklaringen worden geconcludeerd dat hij
persoonlijk heeft deelgenomen aan handelingen als bedoeld in artikel 1
(F) van het Vluchtelingenverdrag. De houdbaarheid van eisers stelling,
dat hij ook nooit heeft ervaren dat hij oorlogsmisdrijven heeft gepleegd
omdat zijn (latere) Albansese buren hem nooit iets hebben verweten,
behoeft, gelet op het hiervoor overwogene, geen nadere bespreking.
15.Het
vorenstaande laat niettemin onverlet dat verweerder zich naar het
oordeel van de rechtbank wel terecht op het standpunt heeft gesteld dat
eiser een misdrijf als bedoeld in artikel 1 (F) van het
Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. Uit de verklaringen van eiser,
zoals dat hij in de periode van maart 1999 tot 13 juni 1999 een
gepantserd voertuig bestuurde en enkele keren deel heeft genomen aan
arrestaties, dan wel op wacht heeft gestaan terwijl de overige
manschappen huizen binnenvielen om mensen te arresteren en over te
dragen aan de Veiligheidsdienst, heeft verweerder – mede bezien in het
licht van de informatie in de door verweerder aangehaalde bronnen –
terecht afgeleid dat eiser wezenlijk heeft bijgedragen aan de acties van
de PJP en het mede mogelijk heeft gemaakt dat het leger en
paramilitaire organisaties burgers konden deporteren en in sommige
gevallen buitengerechtelijk detineren en, al dan niet standrechtelijk,
executeren. Het geweld tegen de burgerbevolking was zo grootschalig dat
het voor eiser duidelijk moet zijn geweest welke risico’s (met name)
mannen in de dienstplichtige leeftijd liepen die mede door zijn toedoen
werden aangehouden. Hierbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen
dat uit openbare bronnen blijkt dat in Pec burgers werden vermoord.
Verweerder heeft om deze reden dan ook terecht geconcludeerd dat
eveneens sprake is van ‘personal participation’.
Zie uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7757In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten