19 juni 2014

(Uitspraak) Somalische piraten mogen niet voor het einde van hun asielprocedure worden uitgezet (en hoeven geen griffiegeld te betalen)

ECLI:NL:RBDHA:2014:7243

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 13-06-2014
Datum publicatie 13-06-2014
Zaaknummer AWB 14/12589 en AWB 14/13311
 
Het verzoek geregistreerd onder nummer AWB 14/12589
4.Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een schending van artikel 39 van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de Procedurerichtlijn). Hiertoe heeft verzoeker gesteld dat verweerder voornemens is om hem uit te zetten, zonder dat er enige rechterlijke toetsing van het besluit mogelijk is geweest. Doordat schorsende werking wordt onthouden kan niet gesproken worden van een “daadwerkelijk” rechtsmiddel. Artikel 13 van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist een effectief rechtsmiddel tegen dreigende schending van artikel 3 van het EVRM. Verzoeker heeft, gelet op zijn asielrelaas, een arguable claim dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit wordt versterkt doordat verweerder voornemens is om de Somalische autoriteiten in te lichten over het feit dat verzoeker in Nederland is veroordeeld wegens zeeroof. Verzoeker verwijst in dit kader onder meer naar het algemeen ambtsbericht Somalië van december 2013. Uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM), waaronder de arresten Conka tegen België (5 februari 2002, zaak nr. 551564/99, JV 2002/117) en Sultani tegen Frankrijk (20 september 2007, zaak nr. 45223/05, JV 2007/462), volgt dat aan een rechtsmiddel om effectief te zijn in de zin van artikel 13 van het EVRM, schorsende werking moet zijn verbonden. De uitzetting van verzoeker is dan ook in strijd met artikel 13 van het EVRM.
5.Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Procedurerichtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat voor asielzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen een beslissing die inzake hun asielverzoek is gegeven. Ingevolge het derde lid, onder b, van dit artikel stellen de lidstaten in voorkomend geval overeenkomstig hun internationale verplich-tingen voorschriften vast betreffende de mogelijkheid van een rechtsmiddel of beschermende maatregelen wanneer het rechtsmiddel overeenkomstig het eerste lid niet het gevolg heeft dat asielzoekers in afwachting van de uitkomst in de betrokken lidstaat mogen verblijven.
6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het niet treffen van de verzochte voorziening kan leiden tot een situatie waarin verzoeker uit Nederland wordt gezet, terwijl de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan in de beroepszaak. Dat een dergelijke uitzetting onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben, is op dit moment niet uit te sluiten. De voorzieningenrechter is, anders dan verweerder, van oordeel dat op basis van het dossier zoals dat thans voorligt, waarbij er nog geen beroepsgronden zijn ingediend en de termijn voor het indienen van de gronden ook nog niet is verstreken, geen weloverwegen (voorlopig) oordeel over verzoekers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod genomen kan worden, zodat op voorhand ook niet kan worden uitgesloten dat verzoeker bij terugkeer naar Somalië een risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
De voorzieningenrechter volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat het feit dat de zaak van verzoeker nu met spoed behandeld moet worden volledig aan hem zelf te wijten is, omdat hij pas in een laat stadium kenbaar heeft gemaakt een asielaanvraag te willen indienen. Het gegeven dat verzoeker als gevolg van zijn asielaanvraag thans niet meer in strafrechtelijke detentie zit maar in vreemdelingenbewaring verblijft, waarbij op verweerder (onder meer) de verplichting rust om voortvarend te werken aan verzoekers uitzetting en om de inbewaringstelling zo kort mogelijk te laten duren (artikel 18 van de Procedurerichtlijn), is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om in het kader van de afdoening van verzoekers asielaanvraag niet de nodige (procesrechtelijke) zorgvuldigheid te betrachten. Ook verweerders stelling ter zitting dat er een afspraak met de Somalische autoriteiten zou zijn gemaakt dat verzoeker vóór 1 juli 2014 moet worden overgedragen aan die autoriteiten, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat aan het uitgangspunt van een zorgvuldige procedure en de mogelijkheid tot het instellen van een effectief rechtsmiddel moet worden getornd. De voorzieningenrechter benadrukt verder dat toewijzing van de verzochte voorziening in dit geval neerkomt op een ordemaatregel, waarbij op geen enkele wijze wordt vooruitgelopen op een beoordeling van verzoekers beroep.
7.Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure af te wachten zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om reeds nu tot uitzetting van verzoeker over te gaan. Het besluit van verweerder van 23 mei 2014 wordt geschorst totdat is beslist op het beroep. Dit betekent dat verzoeker op dit moment niet kan worden uitgezet.
8.De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).


Het verzoek geregistreerd onder nummer AWB 14/13311
9.Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, aangezien hij vanaf zijn overbrenging naar Nederland gedetineerd zit en hij geen andere inkomsten heeft dan spaarzame inkomsten uit arbeid in strafrechtelijke detentie. Verzoeker kan daarom het griffierecht niet betalen.
10.De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit specifieke geval, met inachtneming van de in rechtsoverweging 9. genoemde omstandigheden, de verplichting tot het betalen van een bedrag van € 165,- voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening een wezenlijke inbreuk vormt op het onder andere door artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR1257). Verzoeker is daarom vrijgesteld van het betalen van het griffierecht.
11.De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat nu aan verzoeker, zoals hiervoor is overwogen, reeds een voorlopige voorziening is toegewezen die er toe strekt dat verzoeker niet kan worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist, hij bij de beoordeling van dit verzoek geen belang meer heeft. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek daarom af.
 De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:7243
 
Niet zo verrassend toch  Wat wilde de IND nou uitproberen? Die opmerking over het niet kunnen betalen van griffiegeld echter kan nog wel eens precedentwerking hebben voor andere zaken. Er zijn meer mensen die niet aan griffiegeld zouden kunnen komen.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...