ECLI:NL:RBDHA:2018:13234
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraa 06-11-2018
- Datum publicatie 08-11-2018
- Zaaknummer AWB 18/2687
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie Iraanse. Inreisverbod. Opheffing. Voorlopige voorziening. Geen uitzettingshandelingen. Verzoek afgewezen
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2687
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , verzoeker
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Peeters).
(gemachtigde: mr. A. Peeters).
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft
verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit tot
ongewenstverklaring gegrond verklaard en diens verzoek om opheffing van
zijn inreisverbod alsnog afgewezen.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige
voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het beroep
in Nederland mag afwachten.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om met spoed op het verzoek om een voorlopige voorziening te beslissen.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder
zitting.
Overwegingen
1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Hij is in het verleden in het bezit geweest van een asielvergunning. Bij besluit van 18 augustus 2003 is deze vergunning ingetrokken. Vervolgens is vastgesteld dat op verzoeker artikel 1F van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van toepassing is. Bij besluit van 7 maart 2013 is aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.2. Verzoeker heeft een verzoek ingediend om opheffing van zijn inreisverbod. Bij besluit van 4 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek ingewilligd en is verzoeker ongewenst verklaard.
3. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, is afgezien van de ongewenstverklaring en is alsnog bepaald dat verzoekers inreisverbod niet zal worden opgeheven.
4. Bij het bestreden besluit is verzoeker aangezegd dat hij Nederland meteen moet verlaten. Vervolgens is verzoeker door de vreemdelingenpolitie (AVIM) bevolen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van Italië. Verzoeker is aldaar in het bezit van een humanitaire verblijfsvergunning.
5. Op wat verzoeker daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de
voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden
in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. 7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestuursrechter van deze rechtbank bevoegd is om te beslissen op het beroep tegen het bestreden besluit en dat het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening daarop betrekking heeft. Het verzoek is dan ook ontvankelijk. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of sprake is van onverwijlde spoed.
8. Verzoeker stelt in zijn aanvullend verzoekschrift dat aan hem door de AVIM een bevel is uitgevaardigd om zich onmiddellijk naar Italië te begeven en dat de mogelijkheid om de zitting van de rechtbank over het bestreden besluit op 18 december 2018 aanstaande bij te wonen daardoor in gevaar komt. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat het bevel dat verzoeker bij het aanvullend verzoekschrift heeft gevoegd al dateert van 11 oktober 2018. Verweerder heeft meegedeeld dat uit dit bevel slechts de zelfstandige vertrekverplichting van verzoeker blijkt en dat geen sprake is van enig voornemen om ten aanzien van verzoeker uitzettingshandelingen te verrichten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een spoedeisend belang.
9. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos,
voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De
beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:13234Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten