ECLI:NL:RBDHA:2019:10510
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 07-10-2019
- Datum publicatie 09-10-2019
- Zaaknummer AWB 18 / 9439
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Bodemzaak
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie Beroep ongegrond. Visum kort verblijf. Doel en omstandigheden voorgenomen verblijf niet aangetoond, onvoldoende sociale en economische binding.
-
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, van de Visumcode
1 wordt, onverminderd artikel 25, eerste lid, een
visum
geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het
voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Op grond van artikel 32,
eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt een
visum
(onder meer) geweigerd indien redelijke twijfel bestaat over het
voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te
verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde
visum. Hierbij betrekt verweerder of voldoende sociale en economische binding met het land van herkomst bestaat.
5.
De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of aan de
toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een
zekere beoordelingsruimte toekomt en dat het op de weg van eiser ligt om
aannemelijk te maken dat geen redelijke twijfel bestaat over het
voornemen van eiser om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid
van het aangevraagde
visum te verlaten. De rechtbank kan dit oordeel van verweerder slechts
terughoudend toetsen.
2
6. Ten eerste is de
rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het gestelde
reisdoel heeft mogen betrekken dat eiser en referent in de stukken
tegenstrijdig hebben verklaard over de beoogde verblijfsduur van eiser
in Nederland. De stelling dat dit op een misverstand berust, is
onvoldoende om deze geconstateerde tegenstrijdigheden weg te nemen.
Daarnaast heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser en referent
wisselend hebben verklaard over de aard van hun relatie. In beroep heeft
eiser nog aanvullende stukken overgelegd, waaronder afschriften van
Western Union. Hieruit blijkt niet dat referent eiser structureel
financieel ondersteunt, zodat dit ook niet de aard van hun relatie
aannemelijk maakt. Ook heeft eiser documenten overgelegd die zien op de
periode na het bestreden besluit. Deze stukken kunnen gelet op de
ex-tunc toetsing niet worden betrokken bij de beoordeling van het
beroep. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat
het reisdoel onvoldoende is komen vast te staan en dat daarmee
samenhangend de tijdige terugkeer van eiser naar India niet is
gewaarborgd.
7. Ten tweede heeft
verweerder kunnen concluderen dat eiser onvoldoende sociale en
economische binding heeft met India. Niet is gebleken dat eiser zorg
draagt voor directe familieleden, of dat hij financieel voor hen zorgt.
Er is evenmin gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen
die eiser zouden dwingen tijdig terug te keren naar India.
Dat eiser een
tijdelijk contract heeft tot 6 februari 2019, is naar het oordeel van
de rechtbank geen aspect dat verweerder in het nadeel van eiser heeft
kunnen betrekken. Wel heeft verweerder kunnen betrekken dat referent bij
de visumaanvraag heeft aangegeven
3 dat eiser bereid is om zijn baan op te zeggen.
Het enkele feit
dat eiser in het verleden tijdig is teruggekeerd vanuit Nederland naar
India, biedt geen garantie dat hij dat nu ook zal doen.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar
4 alsnog aan eiser kan tegenwerpen dat er onvoldoende sociale en economische binding is, op grond waarvan ook geen
visum
kort verblijf aan eiser wordt verleend. Eiser heeft immers in zijn
gronden van bezwaar van 10 september 2018 tevens gereageerd op de
afwijzing van een latere visumaanvraag van 19 juni 2018, waarin wel aan
eiser is tegengeworpen dat onvoldoende sprake is van sociale en
economische binding. Er is geen sprake van strijd met het verbod op
reformatio in peius. Het materiële rechtsgevolg van het primaire
besluit, namelijk de afwijzing van het
visum
kort verblijf, is in bezwaar immers niet gewijzigd. Dat het bestreden
besluit een extra afwijzingsgrond bevat, maakt dit niet anders. Eiser is
ook niet benadeeld doordat deze afwijzingsgrond pas in het bestreden
besluit is tegengeworpen. Eiser heeft immers in de bezwaarfase al
gereageerd op deze tegenwerping.
Bron:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:10510
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email