ECLI:NL:RVS:2019:3507
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 16-10-2019
- Datum publicatie 16-10-2019
- Zaaknummer 201900013/1/V6
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris moet afwijken van het beleid. [appellant] voert aan dat de bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat hij ten tijde van de strafrechtelijke veroordeling onvoldoende is voorgelicht over de gevolgen van de veroordeling voor de naturalisatieprocedure. Indien hij op de hoogte was geweest van die gevolgen had hij de strafrechter kunnen verzoeken daar rekening mee te houden. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de veroordeling berust op een misverstand die voortvloeit uit een echtelijke ruzie en er geen sprake is van recidive of andere veroordelingen.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat zij tot afwijking van dit beleid nopen. De al dan niet verzachtende omstandigheden dat de mishandeling voortvloeit uit een echtelijke ruzie en dat er geen sprake is van recidive of andere veroordelingen, zijn door de strafrechter bij de veroordeling betrokken. Hierdoor kunnen deze omstandigheden in de naturalisatieprocedure, gelet op paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, vervat in de Handleiding, niet als bijzonder worden aangemerkt. Dat [appellant] ten tijde van de strafrechtelijke veroordeling onvoldoende is voorgelicht over de gevolgen daarvan voor de naturalisatieprocedure, kan niet afdoen aan het feit dat er ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde als gevolg van het plegen van een misdrijf.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belangen van zijn zoon evenmin bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de staatssecretaris van de regels moet afwijken. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris de belangen van het kind onvoldoende heeft meegewogen. [appellant] benadrukt dat zijn zoon is geboren en getogen in Nederland en zich niet kan associëren met zijn Afghaanse nationaliteit, omdat hij nooit in Afghanistan is geweest. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat zijn zoon ook niet via zijn moeder kan naturaliseren, omdat zij eveneens problemen ervaart bij de naturalisatieprocedure. [appellant] wijst er verder op dat de rehabilitatietermijn met ingang van 1 mei 2018 vijf jaar bedraagt, waardoor zijn zoon voor een langere periode wordt belemmerd in de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit te krijgen.
4.1. Gelet op paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, vervat in de Handleiding, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de zoon van [appellant] het Nederlanderschap niet kan krijgen evenmin een bijzondere omstandigheid is die noopt tot afwijking van het beleid. Volgens deze paragraaf kunnen alleen omstandigheden die leiden tot de conclusie dat [appellant] geen gevaar vormt voor de openbare orde worden betrokken. Dat de zoon van [appellant] is geboren en getogen in Nederland en zich niet kan associëren met zijn Afghaanse nationaliteit kan niet afdoen aan het feit dat er ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt als gevolg van het plegen van een misdrijf. Alleen al hierom heeft de staatssecretaris, gelet op artikel 11, eerste lid, van de RWN, terecht het verzoek om medenaturalisatie afgewezen. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank de belangen van het kind als bedoeld in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind onvoldoende heeft meegewogen, overweegt de Afdeling dat de afwijzing van het verzoek niet betekent dat het voor [appellant] en zijn zoon blijvend onmogelijk is om te naturaliseren.
De uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:3507
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten