- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 06-03-2019
- Datum publicatie 06-03-2019
- Zaaknummer 201805305/1/V6
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
2. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. Hiertoe heeft de staatssecretaris redengevend geacht dat de kinderrechter bij vonnis van 27 mei 2016 [appellant] vanwege een mishandeling onherroepelijk heeft veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren. Op 21 juli 2016 heeft [appellant] de werkstraf voltooid. Het verzoek om het Nederlanderschap heeft [appellant] ingediend binnen de zogenoemde rehabilitatietermijn zoals bedoeld in paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, vervat in de Handleiding RWN.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft bepaald dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris zou moeten afwijken van het beleid. [appellant] voert aan dat er wel bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan hij niet als een gevaar voor de openbare orde kan worden beschouwd. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens [appellant] gelegen in het feit dat hij minderjarig was toen hij de mishandeling pleegde, dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat het recidiverisico als laag dient te worden ingeschat, dat hij inmiddels werkt, dat hij een opleiding volgt en dat hij zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat zij tot afwijking van dit beleid nopen. De minderjarigheid en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, zijn door de kinderrechter bij de veroordeling betrokken. Hierdoor kunnen deze omstandigheden in de naturalisatieprocedure niet als bijzonder worden aangemerkt. Dat [appellant] inmiddels werkt, een opleiding volgt en zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit laten onverlet dat ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde als gevolg van het plegen van een misdrijf.
De hele uitspraak:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:703
Geen opmerkingen:
Een reactie posten