06 oktober 2013

Ook een drugshandelaar kan asiel op grond van 1-f worden geweigerd (uitspraak Raad van State)

 ECLI:NL:RVS:2013:1334

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 27-09-2013
Datum publicatie 02-10-2013
Zaaknummer 201202758/1/V2
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Uitspraak

201202758/1/V2.

(....)

2. In de grieven, in samenhang bezien, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt dat vreemdeling 1 ernstige, niet-politieke misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag) heeft gepleegd, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat hij middels het door de minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte individuele ambtsbericht van 16 augustus 2004 (hierna: het ambtsbericht) en de aanvulling erop van 18 februari 2008 (hierna: de aanvulling) zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank daarbij onvoldoende onderkend dat hij de veroordeling van de vreemdeling wegens poging tot moord ook aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
2.1. Ingevolge artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
Volgens paragraaf C4/3.11.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze destijds luidde en voor zover thans belang, zijn de aard van de handeling en de omvang van de gevolgen van de handeling factoren die een rol spelen bij het bepalen van de ernst van een misdrijf. Uitgangspunt bij het bepalen of er sprake is van een ernstig misdrijf is dat de internationale bescherming als vluchteling slechts dient te worden onthouden aan personen die deze bescherming evident onwaardig zijn op grond van de door hen gepleegde misdrijven.
Volgens paragraaf C4/3.11.3.3 van de Vc 2000, zoals deze destijds luidde en voor zover thans van belang, moet de staatssecretaris aantonen dat er 'ernstige redenen' zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling onder de criteria van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag valt. De veronderstelling dat artikel 1 (F) van toepassing is, hoeft niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf, maar moet niettemin zorgvuldig worden gemotiveerd. Als er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat de vreemdeling zich aan een in artikel 1(F) bedoelde handeling schuldig heeft gemaakt, dient betrokkene, wil hij voorkomen dat op hem artikel 1(F) van toepassing wordt verklaard, een en ander gemotiveerd te weerleggen.
2.2. In het aan het desbetreffende besluit ten grondslag gelegde ambtsbericht is onder meer vermeld dat vreemdeling 1 op 15 juli 1999 met drie medeverdachten bij verstek is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens drugshandel en op 9 december 2003 met zeven medeverdachten bij verstek wegens drugshandel is veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en tot betaling van een boete van 25 miljoen Libanese ponden. Verder vermeldt het ambtsbericht onder meer dat hij op 18 september 2002 is veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor poging tot moord en wederspannigheid en op 21 maart 2002 tot een jaar gevangenisstraf en een boete van 100.000 Libanese ponden voor vuurwapenbezit en wederspannigheid. Voorts maakt het ambtsbericht melding van vijf arrestatiebevelen en twee militaire arrestatiebevelen tegen vreemdeling 1. Uit het ambtsbericht volgt ook dat vreemdeling 1 en zijn familie in de regio algemeen bekend staan vanwege hun leidende rol in de drugshandel. In het ambtsbericht is in dit verband vermeld dat de vader van vreemdeling 1 clanoudste van de Jaafar-clan is geweest en bekend stond als één van de grootste drugshandelaren in het gebied en dat in de conflicten tussen de clans het beheersen van de drugshandel een overheersend belang is. In het ambtsbericht en de aanvulling is daarnaast vermeld dat er getuigen zouden zijn die vreemdeling 1 een moordaanslag hebben zien plegen op drie familieleden van de rivaliserende Zeaiter-clan en dat de Jaafar-clan zou hebben getracht de reeks van wraaknemingen te beëindigen door publiekelijk de naam van vreemdeling 1 te noemen als schuldige van de aanslag.
2.3. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de door vreemdeling 1 aangevoerde gronden geen concrete aanknopingspunten vormen voor twijfel aan de zorgvuldige totstandkoming en aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht en de aanvulling.
2.4. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling of de drugsdelicten, waarvoor de vreemdeling blijkens het ambtsbericht is veroordeeld, voldoende ernstig zijn als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag terecht mede van belang geacht dat deze delicten verspreid over een langere tijd zijn gepleegd, zodat ook sprake is van recidiverend gedrag. Voorts heeft de staatssecretaris terecht mede van belang geacht dat, zoals hij vermeldt in de brief van 10 november 2011, de omvang van de gevolgen van handel in verdovende middelen voor overheid en burgers groot is en dat drugshandel niet alleen in Nederland maar ook internationaal wordt aangemerkt als een ernstig misdrijf. De staatssecretaris heeft in dit verband terecht verwezen naar het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988, waaruit volgt dat handel in verdovende middelen internationaal wordt gezien als een bedreiging van de samenleving.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich met gebruikmaking van hetgeen in het aan het besluit ten grondslag gelegde ambtsbericht en de aanvulling is vermeld, waaronder de veroordeling wegens poging tot moord, terecht op het standpunt gesteld dat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat vreemdeling 1 misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) heeft begaan, zodat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris het desbetreffende besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Reeds hierom slagen de grieven.

De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2013:1334




In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...