Uitspraak Raad van State over Zambrano zaak met vader die in beeld is
Uitspraak 201200963/1/V1
Datum van uitspraak donderdag 13 juni 2013
Tegen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Proceduresoort Hoger beroep
Rechtsgebied Vreemdelingenkamer - Regulier
4.2 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201102780/1/V1) volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 15 november 2011, C-256/11, Dereci e.a., (www.curia.europa.eu; hierna: het Dereci-arrest), waarin een nadere uitleg wordt gegeven van het Zambrano-arrest, dat bij de beantwoording van de vraag of een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, slechts beperkte betekenis toekomt aan het recht op bescherming van het gezinsleven. Zoals volgt uit punten 68 en 69 van het Dereci-arrest, wordt dit recht niet als zodanig door artikel 20 van het VWEU beschermd, maar door andere internationaal-, Unie-, en nationaalrechtelijke regelingen en bepalingen, zoals artikel 8 van het EVRM, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Unierechtelijke verblijfsrichtlijnen en artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij de beantwoording van genoemde vraag is onder meer de wens van gezinsleden om als gezin in Nederland of in de Unie te verblijven dus eveneens van beperkt belang. De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met de burger van het derde land buiten de Unie te verblijven.
De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door de staatssecretaris van de, gelet op artikel 4:2 van de Awb, door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van die beoordeling kan door de rechter zonder terughoudendheid worden getoetst.
4.3 De kinderen bezitten de status van burger van de Unie, zodat zij zich, ook ten opzichte van de lidstaat Nederland, op de bij die status behorende rechten kunnen beroepen.
4.4 De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat het Zambrano-arrest in dit geval niet van toepassing is. Hij heeft zijn standpunt in het verweerschrift in beroep en ter zitting bij de rechtbank toegelicht door te betogen dat de kinderen bij de vader in Nederland kunnen verblijven en dat deze - mede - met het gezag kan worden belast.
Door te overwegen dat de kinderen door de afwijzing van de aanvraag feitelijk worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten, heeft de rechtbank niet onderkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderen niet bij de vader kunnen verblijven en dat deze niet - mede - met het gezag kan worden belast. Daartoe is van belang dat blijkens het verslag van het gehoor, gehouden op 15 juli 2011, naar aanleiding van haar bezwaarschrift, de vreemdeling heeft verklaard dat de kinderen twee keer per maand een weekend bij de vader verblijven, dat deze alimentatie betaalt en samen met de vreemdeling belangrijke beslissingen over de kinderen neemt. Gelet op deze omstandigheden heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen dusdanig van haar afhankelijk zijn, dat zij als gevolg van de weigering van de staatssecretaris haar in Nederland verblijf toe te staan, geen andere keus hebben dan met haar het grondgebied van de Unie te verlaten.
4.5 Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2012 in zaak nr. 201200899/1/V1, heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat, nu de staatssecretaris zich in het kader van het beroep op het Zambrano-arrest op het standpunt heeft gesteld dat de kinderen bij de vader in Nederland kunnen verblijven, dit automatisch met zich brengt dat in het kader van artikel 8 van het EVRM geen keuzevrijheid meer bestaat het gezinsleven in Ghana uit te oefenen.
4.6 De klachten zijn terecht voorgedragen, maar kunnen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het hoger beroep niet is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het besluit. De staatssecretaris komt immers niet op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevallen, een nieuw besluit nemen.
6. Aangezien het hoger beroep gegrond is, brengt een redelijke toepassing van artikel 51, derde lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat van de staatssecretaris geen griffierecht wordt geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013
Ik heb wat vragen over:
4:6 Heeft de IND vergeten artikel 8 EVRM in de gronden voor beroep te noemen?
II Maar de staatssecretaris wint toch juist ( hoger beroep gegrond)???????????
--------------------------
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Datum van uitspraak donderdag 13 juni 2013
Tegen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Proceduresoort Hoger beroep
Rechtsgebied Vreemdelingenkamer - Regulier
4.2 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201102780/1/V1) volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 15 november 2011, C-256/11, Dereci e.a., (www.curia.europa.eu; hierna: het Dereci-arrest), waarin een nadere uitleg wordt gegeven van het Zambrano-arrest, dat bij de beantwoording van de vraag of een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, slechts beperkte betekenis toekomt aan het recht op bescherming van het gezinsleven. Zoals volgt uit punten 68 en 69 van het Dereci-arrest, wordt dit recht niet als zodanig door artikel 20 van het VWEU beschermd, maar door andere internationaal-, Unie-, en nationaalrechtelijke regelingen en bepalingen, zoals artikel 8 van het EVRM, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Unierechtelijke verblijfsrichtlijnen en artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij de beantwoording van genoemde vraag is onder meer de wens van gezinsleden om als gezin in Nederland of in de Unie te verblijven dus eveneens van beperkt belang. De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met de burger van het derde land buiten de Unie te verblijven.
De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door de staatssecretaris van de, gelet op artikel 4:2 van de Awb, door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van die beoordeling kan door de rechter zonder terughoudendheid worden getoetst.
4.3 De kinderen bezitten de status van burger van de Unie, zodat zij zich, ook ten opzichte van de lidstaat Nederland, op de bij die status behorende rechten kunnen beroepen.
4.4 De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat het Zambrano-arrest in dit geval niet van toepassing is. Hij heeft zijn standpunt in het verweerschrift in beroep en ter zitting bij de rechtbank toegelicht door te betogen dat de kinderen bij de vader in Nederland kunnen verblijven en dat deze - mede - met het gezag kan worden belast.
Door te overwegen dat de kinderen door de afwijzing van de aanvraag feitelijk worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten, heeft de rechtbank niet onderkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderen niet bij de vader kunnen verblijven en dat deze niet - mede - met het gezag kan worden belast. Daartoe is van belang dat blijkens het verslag van het gehoor, gehouden op 15 juli 2011, naar aanleiding van haar bezwaarschrift, de vreemdeling heeft verklaard dat de kinderen twee keer per maand een weekend bij de vader verblijven, dat deze alimentatie betaalt en samen met de vreemdeling belangrijke beslissingen over de kinderen neemt. Gelet op deze omstandigheden heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen dusdanig van haar afhankelijk zijn, dat zij als gevolg van de weigering van de staatssecretaris haar in Nederland verblijf toe te staan, geen andere keus hebben dan met haar het grondgebied van de Unie te verlaten.
4.5 Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2012 in zaak nr. 201200899/1/V1, heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat, nu de staatssecretaris zich in het kader van het beroep op het Zambrano-arrest op het standpunt heeft gesteld dat de kinderen bij de vader in Nederland kunnen verblijven, dit automatisch met zich brengt dat in het kader van artikel 8 van het EVRM geen keuzevrijheid meer bestaat het gezinsleven in Ghana uit te oefenen.
4.6 De klachten zijn terecht voorgedragen, maar kunnen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het hoger beroep niet is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het besluit. De staatssecretaris komt immers niet op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevallen, een nieuw besluit nemen.
6. Aangezien het hoger beroep gegrond is, brengt een redelijke toepassing van artikel 51, derde lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat van de staatssecretaris geen griffierecht wordt geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013
Ik heb wat vragen over:
4:6 Heeft de IND vergeten artikel 8 EVRM in de gronden voor beroep te noemen?
II Maar de staatssecretaris wint toch juist ( hoger beroep gegrond)???????????
--------------------------
Law blog
Tweet
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties