België-route zaak: daadwerkelijk verblijf (uitspraak)
LJN: BW5766, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 11/38883
Datum uitspraak: 26-04-2012
Datum publicatie: 15-05-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 - voor zover thans van belang - heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag). In dit geding gaat het erom of eiseres rechtmatig verblijf ontleent aan het bepaalde in de Richtlijn 2004/38 en de nationaalrechtelijke bepalingen waarbij die Richtlijn is geïmplementeerd.
Ingevolge de artikelen 3, eerste lid, en 2, onderdeel 2, onder a, van de Richtlijn 2004/38 is die richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens echtgenote die hem begeleidt of zich bij hem voegt.
De Richtlijn 2004/38 is dus in beginsel niet van toepassing is op burgers van de Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, hetgeen betekent dat hun familieleden uit derde landen aan de nationale immigratiewetgeving moeten voldoen.
Uit de arresten inzake Surinder Singh en Eind volgt evenwel dat de Richtlijn 2004/38 naar analogie van toepassing is op de situatie waarbij een burger van de Unie terugkeert naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk heeft verricht in een andere lidstaat, met een tot het gezin van die werknemer of zelfstandige behorende persoon, die de nationaliteit van een derde land heeft. De ratio van die analogische toepassing is erin gelegen dat een burger van de Unie niet mag worden belemmerd in het uitoefenen van zijn rechten uit het vrij verkeer, doordat hij bij terugkeer naar zijn land gescheiden zou kunnen raken van een familielid met de nationaliteit van een derde land. Blijkens onder meer het arrest Dereci e.a. (HvJ EU 15-11-2011, C-256/11, LJN: BU5953) is de uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2004/38 dan ook beperkt tot gevallen waarin het gebruik van het vrije verkeer binnen de Unie aan de orde was.
2.5 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referent zich niet heeft laten uitschrijven uit de Nederlandse Gemeentelijke Basisadministratie en dat referent is blijven werken in Nederland. Voor zover van belang stelt de rechtbank voorts vast dat eiseres een Belgische F-kaart heeft overgelegd, een ‘Carte de séjour de membre de la famille d’ un citoyen de l’Union’, geldig van 14 december 2010 tot 14 december 2015. Referent heeft een Belgische E-kaart overgelegd, ‘Attestation d’enregistrement’, geldig van 6 mei 2010 tot 6 mei 2015. In het dossier bevindt zich voorts een inschrijving van referent in de plaats Vorst, op het adres 1190 de Mérodestraat, 339/0004, sinds 11 februari 2010. Er zijn ook reçu’s overgelegd, op naam van referent, voor ontvangst van huur van januari 2010 tot en met februari 2011. Bovendien is een verklaring van inschrijving overgelegd, opgesteld namens de burgemeester van Vorst, gedateerd 24 augustus 2011, op naam van eiseres, woonachtig op het adres 1190 Vorst, Rue de Mérode, 339/0004. Ook zijn overgelegd twee enveloppen, gericht aan eiseres en referente op dit adres, en brieven met PIN- en PUK codes. In bezwaar zijn nog overgelegd een huurcontract ten aanzien van voornoemd adres, op naam van en ondertekend door referent op 6 februari 2010, alsmede diverse bevestigingen van sollicitaties per mail als chauffeur in België door referent vanaf maart tot december 2010, en tankbonnetjes van Shell in Anderlecht gedateerd oktober 2009, en februari, mei, november en december 2010.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor analoge toepassing van de Richtlijn 2004/38 geen aanleiding. Niet is komen vast te staan dat referent gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie en dat hij na vestiging in verband daarmee in België, naar Nederland is teruggekeerd. Dat referent grensarbeider zou zijn is ook niet aangetoond. Eiseres en referent hebben met de door hen overgelegde stukken evenmin aangetoond dat zij reëel en daadwerkelijk verblijf in België hebben gehad gedurende een periode van tenminste drie maanden. De door de Belgische autoriteiten aan eiseres verstrekte F-kaart en aan referent verstrekte E-kaart tonen naar het oordeel van de rechtbank slechts aan dat referent - als onderdaan van een andere lidstaat van de Unie dan België - en eiseres - als zijn echtgenote - het recht toekomt om in België te verblijven.
De kaarten documenteren niet dat van dat recht ook daadwerkelijk en reëel gebruik is gemaakt en er blijkt evenmin uit dat referent in België gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat uit de overige stukken slechts kan worden afgeleid dat eiseres en referent op bepaalde momenten in België waren. Uit een sollicitatie per e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat referent in België als werkzoekende heeft te gelden.
Nu de Richtlijn 2004/38 noch rechtstreeks, noch naar analogie van toepassing is op eiseres, heeft verweerder reeds om die reden geen aanleiding hoeven zien eiseres te doen horen door de ACVZ.
2.6 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de afgifte aan eiseres van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, geweigerd.
2.7 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 26-04-2012
Datum publicatie: 15-05-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 - voor zover thans van belang - heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag). In dit geding gaat het erom of eiseres rechtmatig verblijf ontleent aan het bepaalde in de Richtlijn 2004/38 en de nationaalrechtelijke bepalingen waarbij die Richtlijn is geïmplementeerd.
Ingevolge de artikelen 3, eerste lid, en 2, onderdeel 2, onder a, van de Richtlijn 2004/38 is die richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en diens echtgenote die hem begeleidt of zich bij hem voegt.
De Richtlijn 2004/38 is dus in beginsel niet van toepassing is op burgers van de Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, hetgeen betekent dat hun familieleden uit derde landen aan de nationale immigratiewetgeving moeten voldoen.
Uit de arresten inzake Surinder Singh en Eind volgt evenwel dat de Richtlijn 2004/38 naar analogie van toepassing is op de situatie waarbij een burger van de Unie terugkeert naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk heeft verricht in een andere lidstaat, met een tot het gezin van die werknemer of zelfstandige behorende persoon, die de nationaliteit van een derde land heeft. De ratio van die analogische toepassing is erin gelegen dat een burger van de Unie niet mag worden belemmerd in het uitoefenen van zijn rechten uit het vrij verkeer, doordat hij bij terugkeer naar zijn land gescheiden zou kunnen raken van een familielid met de nationaliteit van een derde land. Blijkens onder meer het arrest Dereci e.a. (HvJ EU 15-11-2011, C-256/11, LJN: BU5953) is de uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2004/38 dan ook beperkt tot gevallen waarin het gebruik van het vrije verkeer binnen de Unie aan de orde was.
2.5 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referent zich niet heeft laten uitschrijven uit de Nederlandse Gemeentelijke Basisadministratie en dat referent is blijven werken in Nederland. Voor zover van belang stelt de rechtbank voorts vast dat eiseres een Belgische F-kaart heeft overgelegd, een ‘Carte de séjour de membre de la famille d’ un citoyen de l’Union’, geldig van 14 december 2010 tot 14 december 2015. Referent heeft een Belgische E-kaart overgelegd, ‘Attestation d’enregistrement’, geldig van 6 mei 2010 tot 6 mei 2015. In het dossier bevindt zich voorts een inschrijving van referent in de plaats Vorst, op het adres 1190 de Mérodestraat, 339/0004, sinds 11 februari 2010. Er zijn ook reçu’s overgelegd, op naam van referent, voor ontvangst van huur van januari 2010 tot en met februari 2011. Bovendien is een verklaring van inschrijving overgelegd, opgesteld namens de burgemeester van Vorst, gedateerd 24 augustus 2011, op naam van eiseres, woonachtig op het adres 1190 Vorst, Rue de Mérode, 339/0004. Ook zijn overgelegd twee enveloppen, gericht aan eiseres en referente op dit adres, en brieven met PIN- en PUK codes. In bezwaar zijn nog overgelegd een huurcontract ten aanzien van voornoemd adres, op naam van en ondertekend door referent op 6 februari 2010, alsmede diverse bevestigingen van sollicitaties per mail als chauffeur in België door referent vanaf maart tot december 2010, en tankbonnetjes van Shell in Anderlecht gedateerd oktober 2009, en februari, mei, november en december 2010.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor analoge toepassing van de Richtlijn 2004/38 geen aanleiding. Niet is komen vast te staan dat referent gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie en dat hij na vestiging in verband daarmee in België, naar Nederland is teruggekeerd. Dat referent grensarbeider zou zijn is ook niet aangetoond. Eiseres en referent hebben met de door hen overgelegde stukken evenmin aangetoond dat zij reëel en daadwerkelijk verblijf in België hebben gehad gedurende een periode van tenminste drie maanden. De door de Belgische autoriteiten aan eiseres verstrekte F-kaart en aan referent verstrekte E-kaart tonen naar het oordeel van de rechtbank slechts aan dat referent - als onderdaan van een andere lidstaat van de Unie dan België - en eiseres - als zijn echtgenote - het recht toekomt om in België te verblijven.
De kaarten documenteren niet dat van dat recht ook daadwerkelijk en reëel gebruik is gemaakt en er blijkt evenmin uit dat referent in België gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat uit de overige stukken slechts kan worden afgeleid dat eiseres en referent op bepaalde momenten in België waren. Uit een sollicitatie per e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat referent in België als werkzoekende heeft te gelden.
Nu de Richtlijn 2004/38 noch rechtstreeks, noch naar analogie van toepassing is op eiseres, heeft verweerder reeds om die reden geen aanleiding hoeven zien eiseres te doen horen door de ACVZ.
2.6 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de afgifte aan eiseres van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, geweigerd.
2.7 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties