Gedoe rond een visumaanvraag (uitspraak)
LJN: BW5765,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , 12/9042 en 12/9043
Datum uitspraak: 19-03-2012
Datum publicatie: 15-05-2012
1.1 Verzoekers hebben op 30 januari 2012 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor het bijwonen van het huwelijk van [referenten] op 24 maart 2012. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2012 afgewezen. Verzoekers hebben tegen de besluiten op 15 februari 2012 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekers hebben op 27 februari 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 8 maart 2012 toegewezen in die zin dat verweerder is opgedragen om vóór 16 maart 2012 een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van verzoekers (AWB 12/6816 en 12/7107).
1.3 Verweerder heeft aan deze uitspraak geen gevolg gegeven. Verzoekers hebben op 16 maart 2012 nogmaals gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te gebieden hen een visum te verstrekken dan wel hen te behandelen als waren zij in het bezit van een visum.
1.4 Verweerder heeft bij email van 16 maart 2012 zijn standpunt uiteen gezet.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het voornemen van verzoekers om Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. Verweerder meent dat er gegronde reden bestaat voor vestigingsgevaar nu van een sociale en economische binding met het land van herkomst niet is gebleken. Daarnaast stelt verweerder dat verzoeker 1 het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond aangezien verzoeker 1 niet de relatie tussen hem en referent aannemelijk heeft gemaakt.
2.3 Bij voornoemde uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank verweerder opgedragen om voor 16 maart 2012 een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelde dat geen inhoudelijk oordeel gegeven kon worden over de kans van slagen van het bezwaarschrift aangezien partijen noch de voorzieningenrechter over een volledig procesdossier beschikt.
2.4 De voorzieningenrechter ziet thans aanleiding om de gevraagde voorzieningen toe te wijzen in na te melden zin, gelet op het navolgende.
2.5 Verzoekers hebben op 15 februari 2012 bezwaar gemaakt tegen de weigeringen van hun aanvragen en daarbij verzocht om de bezwaarschriften met spoed af te handelen. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd bij brief van 28 februari 2012 met de mededeling dat de beslistermijn werd verlengd tot twaalf weken, zonder in te gaan op het verzoek om spoedbehandeling.
2.6 Voorts heeft verweerder niet alleen nagelaten ten behoeve van de zitting van 6 maart 2012 het procesdossier over te leggen, maar ook sindsdien geen enkel stuk overgelegd. Verweerder heeft aangegeven telefonisch en per email te hebben gerappelleerd bij de ambassade, maar heeft deze pogingen niet geconcretiseerd, noch onderbouwd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder vanaf net moment van de ontvangst van de bezwaarschriften tot aan het moment van deze uitspraak ruim een maand de gelegenheid gehad om het procesdossier over te leggen. In de reactie van verweerder op de onderhavige voorlopige voorzieningen wordt gesproken over ‘de informatie die voorhanden is (de aanvraag met stukken, de informatie uit het computerregistratiesysteem NVIS en de afwijzende beschikking)’. De voorzieningenrechter acht onbegrijpelijk dat verweerder deze stukken niet aan verzoekers en de voorzieningenrechter heeft doen toekomen, als deze stukken daadwerkelijk bij verweerder voor handen zijn. Dat verzoekers wellicht eerder hun aanvragen hadden kunnen indienen doet aan het voorgaande niet af.
2.7 Verzoekers hebben wel kans gezien enige aanvullende informatie over te leggen. Zo heeft de gemachtigde van verzoekers van de Visadienst op verzoek een formulier ‘Inkijk NVIS 1.0’ ontvangen, waarop enige gegevens over de aanvragen van verzoekers, waaronder de datum aanvraag, staan vermeld. In dit formulier, dat door de gemachtigde van verzoekers is overgelegd, wordt aandacht gevraagd voor het feit dat referenten reeds zesmaal eerder een visumaanvraag hebben ingediend, waarna de betrokkenen zich bij terugkomst niet zouden hebben gemeld bij de ambassade. Voorts zouden referenten betrokken zijn geweest bij negen andere aanvragen. Verzoekers hebben de inhoud van dit formulier op dit punt betwist en aangegeven dat door verweerder hierover geen nadere uitleg is gegeven. Voorts woont referent pas sinds oktober 2011 bij referente in Nederland, aldus verzoekers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan dit formulier op dit moment geen doorslaggevende betekenis toekomt. Allereerst leidt de voorzieningenrechter uit de ‘leaddatum’ van 7 februari 2012 af dat verweerder dit formulier reeds voor de vorige zitting had kunnen overleggen. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het enkele feit dat deze vreemdelingen zich niet hebben gemeld bij de ambassade, niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij niet zouden zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst. Ook overigens is deze informatie niet op juistheid te controleren. De enkele reactie van verweerder dat deze informatie twijfels oproept over de intentie van referente en verzoekers in deze zaak is in het licht van de summiere informatie op het formulier en de reactie daarop van verzoekers, onvoldoende.
2.8 Ter weerlegging van het standpunt van verweerder in het besluit in primo, dat verzoeker 1 het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond aangezien hij niet de relatie tussen hem en referenten aannemelijk heeft gemaakt, hebben verzoekers in bezwaar een uitgebreide weergave van hun familierechtelijke relatie gegeven. Daarbij is opgemerkt dat het aantonen van een familieband niet mogelijk is omdat de registratie van geboortes pas sinds een jaar of dertig goed ter hand wordt genomen in Sri Lanka. Hierbij hebben verzoekers verwezen naar een rapport van UNICEF van maart 2002. Voorts hebben verzoekers ter onderbouwing van het standpunt dat zij economische binding hebben met Sri Lanka ieder afzonderlijk een werkgeversverklaring overgelegd waaruit blijkt dat verzoekers beiden een baan hebben en toestemming krijgen van hun werkgever om één maand naar Nederland te gaan voor het bijwonen van een huwelijk. Verweerders reactie in de email van 16 maart 2012 dat er geen enkel stuk is overlegd dat onderbouwt dat er sprake is van voldoende sociale en economische banden, is in het licht van het voorgaande en bij het ontbreken van de aan de aanvraag ten grondslag liggende stukken onvoldoende.
2.9 Tot slot neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers hebben aangegeven dat zij nog geen goed onderbouwd bezwaarschrift hebben kunnen indienen wegens het ontbreken van het procesdossier.
2.10 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekers bij de gevraagde voorlopige voorziening zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om verzoekers de toegang tot Nederland te onthouden. De voorzieningenrechter zal derhalve de voorlopige voorzieningen toewijzen en verweerder gebieden verzoekers te behandelen als waren zij ieder in het bezit van een visum voor de duur van 25 dagen, tot vier weken nadat verweerder op de bezwaarschriften heeft beslist.
2.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Bron: rechtspraak.nl http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BW5765
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 19-03-2012
Datum publicatie: 15-05-2012
1.1 Verzoekers hebben op 30 januari 2012 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor het bijwonen van het huwelijk van [referenten] op 24 maart 2012. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2012 afgewezen. Verzoekers hebben tegen de besluiten op 15 februari 2012 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekers hebben op 27 februari 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 8 maart 2012 toegewezen in die zin dat verweerder is opgedragen om vóór 16 maart 2012 een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van verzoekers (AWB 12/6816 en 12/7107).
1.3 Verweerder heeft aan deze uitspraak geen gevolg gegeven. Verzoekers hebben op 16 maart 2012 nogmaals gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te gebieden hen een visum te verstrekken dan wel hen te behandelen als waren zij in het bezit van een visum.
1.4 Verweerder heeft bij email van 16 maart 2012 zijn standpunt uiteen gezet.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het voornemen van verzoekers om Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. Verweerder meent dat er gegronde reden bestaat voor vestigingsgevaar nu van een sociale en economische binding met het land van herkomst niet is gebleken. Daarnaast stelt verweerder dat verzoeker 1 het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond aangezien verzoeker 1 niet de relatie tussen hem en referent aannemelijk heeft gemaakt.
2.3 Bij voornoemde uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank verweerder opgedragen om voor 16 maart 2012 een beslissing te nemen op de bezwaarschriften van verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelde dat geen inhoudelijk oordeel gegeven kon worden over de kans van slagen van het bezwaarschrift aangezien partijen noch de voorzieningenrechter over een volledig procesdossier beschikt.
2.4 De voorzieningenrechter ziet thans aanleiding om de gevraagde voorzieningen toe te wijzen in na te melden zin, gelet op het navolgende.
2.5 Verzoekers hebben op 15 februari 2012 bezwaar gemaakt tegen de weigeringen van hun aanvragen en daarbij verzocht om de bezwaarschriften met spoed af te handelen. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd bij brief van 28 februari 2012 met de mededeling dat de beslistermijn werd verlengd tot twaalf weken, zonder in te gaan op het verzoek om spoedbehandeling.
2.6 Voorts heeft verweerder niet alleen nagelaten ten behoeve van de zitting van 6 maart 2012 het procesdossier over te leggen, maar ook sindsdien geen enkel stuk overgelegd. Verweerder heeft aangegeven telefonisch en per email te hebben gerappelleerd bij de ambassade, maar heeft deze pogingen niet geconcretiseerd, noch onderbouwd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder vanaf net moment van de ontvangst van de bezwaarschriften tot aan het moment van deze uitspraak ruim een maand de gelegenheid gehad om het procesdossier over te leggen. In de reactie van verweerder op de onderhavige voorlopige voorzieningen wordt gesproken over ‘de informatie die voorhanden is (de aanvraag met stukken, de informatie uit het computerregistratiesysteem NVIS en de afwijzende beschikking)’. De voorzieningenrechter acht onbegrijpelijk dat verweerder deze stukken niet aan verzoekers en de voorzieningenrechter heeft doen toekomen, als deze stukken daadwerkelijk bij verweerder voor handen zijn. Dat verzoekers wellicht eerder hun aanvragen hadden kunnen indienen doet aan het voorgaande niet af.
2.7 Verzoekers hebben wel kans gezien enige aanvullende informatie over te leggen. Zo heeft de gemachtigde van verzoekers van de Visadienst op verzoek een formulier ‘Inkijk NVIS 1.0’ ontvangen, waarop enige gegevens over de aanvragen van verzoekers, waaronder de datum aanvraag, staan vermeld. In dit formulier, dat door de gemachtigde van verzoekers is overgelegd, wordt aandacht gevraagd voor het feit dat referenten reeds zesmaal eerder een visumaanvraag hebben ingediend, waarna de betrokkenen zich bij terugkomst niet zouden hebben gemeld bij de ambassade. Voorts zouden referenten betrokken zijn geweest bij negen andere aanvragen. Verzoekers hebben de inhoud van dit formulier op dit punt betwist en aangegeven dat door verweerder hierover geen nadere uitleg is gegeven. Voorts woont referent pas sinds oktober 2011 bij referente in Nederland, aldus verzoekers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan dit formulier op dit moment geen doorslaggevende betekenis toekomt. Allereerst leidt de voorzieningenrechter uit de ‘leaddatum’ van 7 februari 2012 af dat verweerder dit formulier reeds voor de vorige zitting had kunnen overleggen. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het enkele feit dat deze vreemdelingen zich niet hebben gemeld bij de ambassade, niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij niet zouden zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst. Ook overigens is deze informatie niet op juistheid te controleren. De enkele reactie van verweerder dat deze informatie twijfels oproept over de intentie van referente en verzoekers in deze zaak is in het licht van de summiere informatie op het formulier en de reactie daarop van verzoekers, onvoldoende.
2.8 Ter weerlegging van het standpunt van verweerder in het besluit in primo, dat verzoeker 1 het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond aangezien hij niet de relatie tussen hem en referenten aannemelijk heeft gemaakt, hebben verzoekers in bezwaar een uitgebreide weergave van hun familierechtelijke relatie gegeven. Daarbij is opgemerkt dat het aantonen van een familieband niet mogelijk is omdat de registratie van geboortes pas sinds een jaar of dertig goed ter hand wordt genomen in Sri Lanka. Hierbij hebben verzoekers verwezen naar een rapport van UNICEF van maart 2002. Voorts hebben verzoekers ter onderbouwing van het standpunt dat zij economische binding hebben met Sri Lanka ieder afzonderlijk een werkgeversverklaring overgelegd waaruit blijkt dat verzoekers beiden een baan hebben en toestemming krijgen van hun werkgever om één maand naar Nederland te gaan voor het bijwonen van een huwelijk. Verweerders reactie in de email van 16 maart 2012 dat er geen enkel stuk is overlegd dat onderbouwt dat er sprake is van voldoende sociale en economische banden, is in het licht van het voorgaande en bij het ontbreken van de aan de aanvraag ten grondslag liggende stukken onvoldoende.
2.9 Tot slot neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers hebben aangegeven dat zij nog geen goed onderbouwd bezwaarschrift hebben kunnen indienen wegens het ontbreken van het procesdossier.
2.10 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekers bij de gevraagde voorlopige voorziening zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om verzoekers de toegang tot Nederland te onthouden. De voorzieningenrechter zal derhalve de voorlopige voorzieningen toewijzen en verweerder gebieden verzoekers te behandelen als waren zij ieder in het bezit van een visum voor de duur van 25 dagen, tot vier weken nadat verweerder op de bezwaarschriften heeft beslist.
2.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Bron: rechtspraak.nl http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BW5765
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties