Posts tonen met het label voortvarend. Alle posts tonen
Posts tonen met het label voortvarend. Alle posts tonen

14 juli 2016

Uitspraak: Schadevergoeding bij onvoldoende voortvarend handelen bij vreemdelingenbewaring.


ECLI:NL:RVS:2016:1997

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 05-07-2016
Datum publicatie 13-07-2016
Zaaknummer 201604417/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 18 mei 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201604417/1/V3.
Datum uitspraak: 5 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2016 in zaak nr. 16/10702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is van Albanese nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eerst op de negende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring om die reden vanaf 28 mei 2016 tot de datum van de uitzetting op 1 juni 2016 onrechtmatig geacht.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank heeft miskend dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht. Volgens de vreemdeling dient dan ook een schadevergoeding te worden toegekend vanaf 18 mei 2016 tot aan de uitzetting op 1 juni 2016.
3. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, paspoort. Evenmin is in geschil dat de staatssecretaris vanaf de dag van de inbewaringstelling op 18 mei 2016 tot aan de dag waarop een vertrekgesprek is gehouden en een vlucht naar Albanië is aangevraagd op 27 mei 2016 geen handelingen heeft verricht die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling.
Derhalve heeft de rechtbank niet kunnen volstaan met het toekennen van schadevergoeding vanaf de
dag na de eerste daadwerkelijke handeling(en) ter voorbereiding van de uitzetting, maar had zij moeten concluderen dat de toepassing van de maatregel van bewaring van meet af aan niet rechtmatig was, onder toekenning van schadevergoeding vanaf die datum.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 mei 2016 gegrond verklaren en aan de vreemdeling met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te vermelden vergoeding toekennen over de periode van 18 mei 2016 tot 1 juni 2016, de dag waarop de bewaring is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2016 in zaak nr. 16/10702;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Roosmalen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016
 Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:1997


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

13 september 2015

Rechter schiet handelswijze IND af inzake overdracht gezin aan Italië (uitspraak)


ECLI:NL:RBDHA:2015:10581

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 08-09-2015
Datum publicatie 08-09-2015
Zaaknummer AWB 15 _ 15144u en 15 _ 15150u
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Herhaalde besluitvorming (na een eerdere vernietiging) over de overdracht van een gezin uit Syrië aan Italië op grond van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van verweerder zich niet verdraagt met de doelstelling en het uitgangspunt van de Dublinverordening II, te weten snel duidelijkheid bieden over welke lidstaat verantwoordelijk is. Het gevolg daarvan is dat inmiddels al twintig maanden zijn verstreken sinds de asielaanvragen van eisers. Er kan in redelijkheid niet meer worden volgehouden dat van een onevenredig lange procedure geen sprake zou zijn. Beroepen gegrond.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/15144 en AWB 15/15150

Overwegingen

1. De rechtbank zal allereerst een korte (chronologische) weergave van de belangrijkste feiten geven zoals die uit de dossierstukken naar voren komen.
2. Eisers vluchten samen met hun dochtertje vanuit Syrië naar Nederland. Op 13 december 2013 dienen zij aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in. Verweerder stelt zich op grond van de zogenoemde Dublinverordening II (Verordening 343/2003) op het standpunt dat Italië voor de asielaanvragen van eisers verantwoordelijk is. Italië heeft namelijk aan eisers visa verstrekt en eisers zijn via Italië de EU ingereisd. Verweerder stuurt daarom een claimverzoek naar de Italiaanse autoriteiten. Dit verzoek wordt op 6 maart 2014 geaccepteerd. Verweerder wijst de asielaanvragen vervolgens op 14 maart 2014 af op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, zoals dat toen luidde. Eisers stellen tegen die besluiten beroepen in en vragen een voorlopige voorziening. De verzoeken wordt op 18 juni 2014 ter zitting behandeld. Op dat moment is men in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland. Ter zitting blijkt dat verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van de verzoeken om een voorlopige voorziening. De verzoeken worden daarom ter zitting toegewezen.
3. Uit het Tarakhel-arrest van het EHRM van 4 november 2014 blijkt vervolgens (kort gezegd) dat in gevallen zoals die van eisers individuele garanties zullen moeten worden gegeven over de opvang in Italië. Eind november 2014 verzoekt verweerder om aanhouding van de beroepen totdat meer duidelijkheid over deze garanties kan worden gegeven. Op 21 januari 2015 vraagt verweerder aan de Italiaanse autoriteiten in welk opvangcentrum eisers na overdracht zullen worden geplaatst. Op diezelfde dag antwoorden de Italiaanse autoriteiten. Eisers zullen worden opgevangen in een geschikte opvanglocatie. Meer specificaties kunnen worden gegeven wanneer (tenminste vijftien dagen van te voren) duidelijkheid is over de overdrachtdatum, aldus de Italiaanse autoriteiten.
4. Op 22 januari 2015 worden de beroepen ter zitting behandeld. Verweerder brengt de gevraagde en inmiddels ontvangen informatie over de individuele garanties voor eisers tijdens die zitting niet ter sprake. Het onderzoek wordt gesloten. De uitspraakdatum wordt verschillende keren uitgesteld, kennelijk om verweerder de gelegenheid te geven alsnog informatie over de vereiste individuele garanties over te leggen. Deze informatie blijft echter uit. Op 22 mei 2015 verklaart de rechtbank de beroepen van eisers gegrond. In haar uitspraak overweegt de rechtbank onder andere het volgende:
18. Nu verweerder de bestreden besluiten heeft genomen zonder dat voornoemde (individuele) garanties door de Italiaanse autoriteiten zijn verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten lijden aan een zorgvuldigheidsgebrek en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn genomen. Op grond hiervan komen deze besluiten voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding het beroep voor een nog langere periode van tijd aan te houden nu verweerder ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen bieden hoe lang de (individuele) garanties in de specifieke gevallen van eisers, als deze er al zouden komen, nog op zich zouden laten wachten. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de procedures van eisers reeds geruime tijd in beslag hebben genomen en dat verdere vertraging, veroorzaakt door onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder, niet eisers tot nadeel behoort te strekken in zoverre dat in afwachting van de onderhavige uitspraak de termijn voor overdracht in het kader van Dublinverordening II stilstaat. Tenslotte merkt de rechtbank op dat er sinds het sluiten van het onderzoek ter zitting geen bericht van verweerder is ontvangen dat er inmiddels wel individuele garanties zijn verkregen, terwijl er intussen geruime tijd is verstreken en dat in andere zaken wel is gebeurd.
5. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 22 mei 2015. Ook eisers hebben dit niet gedaan.
6. Op 11 augustus 2015 (de thans bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat geldt sinds 20 juli 2015. Wederom stelt verweerder zich op het standpunt dat Italië op grond van de Dublinverordening II voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers verantwoordelijk is. Over de vraag of er voldoende zekerheid is over een deugdelijke opvang van eisers in Italië, wijst verweerder in de bestreden besluiten op de informatie die bij brief van 21 januari 2015 van de Italiaanse autoriteiten is ontvangen.
7. Kort voor de zitting (op 24 augustus 2015, om 17.10 uur) heeft verweerder nog een verweerschrift ingediend. Hierbij overlegt hij twee stukken: een brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015 over de opvang van gezinnen en rapport (“The SPRAR System”) van 13 juli 2015, waaruit volgens verweerder blijkt dat twee opvanglocaties zijn bezocht en geschikt zijn bevonden. Op grond van de informatie uit deze stukken blijkt volgens verweerder dat zal worden voldaan aan de uitgangspunten van het Tarakhel-arrest.
8. Eisers zijn het met de bestreden besluiten oneens. Kort samengevat voeren zij aan dat de procedure, door onzorgvuldig handelen van verweerder, onevenredig lang duurt waardoor verweerder thans gehouden is de asielaanvragen zelf te behandelen. Daarbij wijzen eisers erop dat verweerder de informatie van 21 januari 2015 al in de vorige beroepsprocedure had moeten overleggen. Het is in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel die informatie nu te gebruiken om de aanvragen wederom op grond van de Dublinverordening II af te wijzen. Verder vinden eisers dat de garanties die nu worden gegeven onvoldoende concreet zijn en niet voldoen aan de maatstaf gegeven in het Tarakhel-arrest. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind en met de gezondheidstoestand van eiser en zijn dochter, die beiden besmet zijn met het TBC-virus.
9. De rechtbank overweegt allereerst dat de Dublinverordening II nog steeds op de besluitvorming van toepassing is, omdat de aanvragen dateren van vóór 1 januari 2014. Voorts overweegt de rechtbank dat, anders dan partijen hebben betoogd, de overdrachttermijn op grond van artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening II pas eindigt zes maanden vanaf de beslissing op het beroep van 22 mei 2015. Deze termijn is dus nog niet verstreken en dreigt ook niet op zeer korte termijn te verstrijken.
10. De rechtbank overweegt verder het volgende.
11. De doelstelling van de Dublinverordening II is het geven van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend. Uitgangspunt in de verordening is dat snel moet kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vele (fatale) termijnen die in de Dublinverordening II worden gegeven. Hieruit volgt dat verweerder, indien hij van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, voortvarend te werk moet gaan, ook als de Dublinverordening II daar in een specifiek geval geen termijn voor geeft. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 november 2013 inzake Kaveh Puid (C-4/11). Hierin herhaalde het Hof dat de staat waar de asielzoeker zich bevindt erop moet toezien dat hij “een situatie waarin de grondrechten van de asielzoeker worden geschonden, niet erger maakt door de procedure waarin de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald onevenredig lang te laten duren”.
12. Met genoemde doelstelling en uitgangspunt van de Dublinverordening II verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder in een beroepsprocedure cruciale informatie niet inbrengt, terwijl daar maanden lang de gelegenheid voor heeft bestaan. Een dergelijke handelwijze, ook als dit onopzettelijk gebeurt, is bovendien in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en fair play-beginsel. Terecht hebben eisers erop gewezen dat verweerder hoger beroep had kunnen instellen om de brief van de Italiaanse autoriteiten van 21 januari 2015 alsnog te overleggen. De rechtbank passeert het standpunt van verweerder dat dit onmogelijk zou zijn geweest, omdat “de Afdeling geen nieuwe stukken accepteert”. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat in hoger beroep, binnen de grenzen van de goede procesorde, nieuwe stukken worden ingediend ter onderbouwing van een reeds eerder ingenomen standpunt in een besluit. Ook de gang van zaken na het ongebruikt verstrijken van de hoger beroepstermijn verdraagt zich naar het oordeel van rechtbank niet met de doelstelling van de Dublinverordening II om snel duidelijkheid te geven. Zo heeft verweerder na de uitspraken van 22 mei 2015 tot 11 augustus 2015 gewacht met het opnieuw nemen van besluiten, waarbij hij zich in die nieuwe besluiten dan ook nog eens baseert op de bewuste brief van de Italiaanse autoriteiten van 21 januari 2015, die eerder overgelegd had kunnen en moeten worden. Verder wijst de rechtbank op het feit dat verweerder zich vervolgens bij verweerschrift van 24 augustus 2015 nog beroept op informatie die al geruime tijd (namelijk vanaf 8 juni en 13 juli 2015) bij hem bekend was. De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van verweerder zoals hiervoor besproken zich niet verdraagt met de doelstelling en het uitgangspunt van de Dublinverordening II.
Het gevolg daarvan is dat inmiddels, ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting, al twintig maanden zijn verstreken sinds de asielaanvragen van eisers. Het extra tijdsverloop is op geen enkel moment door eisers zelf veroorzaakt, maar is hoofdzakelijk te wijten aan verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval in redelijkheid niet meer worden volgehouden dat van een onevenredig lange procedure geen sprake zou zijn.
13. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid en genomen. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op de aanvragen van eisers moeten beslissen. Gelet op hetgeen in deze uitspraak is overwogen en in aanmerking genomen dat de besluiten op de aanvragen nu voor de tweede keer worden vernietigd, zal verweerder in zijn nieuw te nemen besluiten de aanvragen niet meer kunnen afdoen op basis van de Dublinverordening II, maar zal hij de aanvragen met voortvarendheid inhoudelijk moeten beoordelen.


 Vindplaats van de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10581



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

03 oktober 2014

Niet voldoende voortvarend gehandeld tijdens beginweek vreemdelingenbewaring (uitspraak ABRRvS)


2. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 5 augustus 2014 blijkt dat de vreemdeling op 24 juli 2014 was uitgenodigd voor een gesprek met de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V), waarvoor hij niet verschenen is. Tevens staat in dit proces-verbaal dat in overleg met de DT&V is besloten de vreemdeling op te halen en in bewaring te stellen ter overdracht aan Duitsland. De vreemdeling is op 4 augustus 2014 in bewaring gesteld krachtens artikel 59a van de Vw 2000. Op 5 augustus 2014 is de vreemdeling overgeplaatst naar het detentiecentrum in Rotterdam. Vervolgens is op 11 augustus 2014 een vertrekgesprek met de vreemdeling gevoerd.
2.1. De vreemdeling klaagt in grief II dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan zijn overdracht heeft gewerkt. De vreemdeling voert hiertoe aan dat, mede in aanmerking genomen dat er reeds sinds 17 juni 2014 een claimakkoord was en omdat zijn medische situatie van meet af aan bekend was, de staatssecretaris door eerst een week na de inbewaringstelling de medische toestemmingsverklaring te laten ondertekenen de duur van de maatregel niet zo beperkt mogelijk heeft gehouden.
2.2. Vast staat dat er ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring, ingevolge de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Pb 2013 L 180), een claimakkoord was.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen vormt een geplande inbewaringstelling een bijzondere omstandigheid die ertoe noopt bepaalde handelingen ter voorbereiding van de uitzetting of overdracht van een vreemdeling sneller te verrichten of achterwege te laten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2009 in zaak nr. 200905611/1/V3). Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 blijkt dat de vreemdeling de staatssecretaris reeds op 4 augustus 2014 op de hoogte heeft gebracht van zijn medische situatie. Pas op de achtste dag van de inbewaringstelling heeft de staatssecretaris de vreemdeling echter de voor diens overdracht noodzakelijke medische toestemmingsverklaring laten ondertekenen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat daarvóór andere daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding van zijn overdracht zijn verricht, klaagt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht heeft gewerkt.
Hier kunt u de uitspraak vinden:


ECLI:NL:RVS:2014:3597

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 24-09-2014
Datum publicatie 01-10-2014
Zaaknummer 201407108/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 4 augustus 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
 
Dit is een link naar de uitspraak zelf: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:3597 

In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

05 december 2009

Binnen 10 dagen uitzettingshandeling in bewaringszaak want anders is er onvoldoende voortvarend gehandeld door Justitie vindt de Raad van State (uitspraak)


LJN: BK4692, Raad van State , 200908430/1/V3



Datum uitspraak: 23-11-2009

Datum publicatie: 01-12-2009

Inhoudsindicatie: Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van de oplegging van de maatregel van bewaring beschikte over een geldige Nüfus en met dit document kon worden uitgezet. De overplaatsing van de vreemdeling op 14 oktober 2009 naar de detentieboot te Dordrecht en de overplaatsing op dinsdag 20 oktober 2009 naar het UC hadden voor de uitzetting geen directe betekenis. Dit geldt ook voor de administratieve overdracht van diens dossier aan DT&V. De staatssecretaris heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat ten onrechte over het hoofd is gezien dat in het verlopen paspoort van de vreemdeling een gestempelde Nüfus was aangebracht en dat bij tijdige onderkenning daarvan de vreemdeling direct in het UC zou zijn geplaatst. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen ligt deze vertraging in de risicosfeer van de staatssecretaris. Zij heeft evenwel niet onderkend dat de staatssecretaris in de gegeven situatie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu eerst op de tiende dag van de bewaring, met het op 21 oktober 2009 te houden vertrekgesprek, een aanvang zou worden gemaakt met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling.

Bron: rechtspraak.nl

10 november 2009

Amsterdamse rechtbank gaat contrair aan de Raad van State inzake wachten met uitzetting van vreemdeling met paspoort tot achtste dag (uitspraak)

LJN: BK2243,President Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 09/38469


Datum uitspraak: 03-11-2009
Datum publicatie: 09-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Eerste uitzettingshandeling op achtste dag van de bewaring is onvoldoende voortvarend.

Adverteren bij Daisycon


Eiser is op 21 oktober 2009 in bewaring gesteld. Op 23 oktober 2009 (dag 3) is hij overgeplaatst naar het UC Schiphol; zijn dossier is daar op 27 oktober 2009 (dag 7) aangekomen. Op 28 oktober 2009 (dag 8) heeft verweerder voor eiser een vlucht aangevraagd. Op 29 oktober 2009 (dag 9) heeft verweerder een vluchtakkoord ontvangen. Eiser zal op 5 november 2009 (dag 16) worden uitgezet. Niet in geschil is dat verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring reeds beschikte over eisers geldige paspoort. De rechtbank concludeert op grond van de weergegeven handelingen van verweerder dat pas op de achtste dag van de bewaring een concrete uitzettingshandeling heeft verricht. Niet is gebleken dat de staatssecretaris vóór 28 oktober 2009 zodanige handelingen heeft verricht. De overplaatsing van eiser en het overbrengen van zijn dossier worden, volgens vaste jurisprudentie, niet aangemerkt als handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat pas een vlucht voor eiser kon worden geboekt nadat zijn dossier op het UC Schiphol was aangekomen. De rechtbank overweegt dat deze handelwijze bij vreemdelingen die beschikken over een geldig paspoort, voor rekening en risico van verweerder dient te komen. In ieder geval wordt deze handelwijze van verweerder niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid of concreet beletsel op grond waarvan het aan verweerder niet is toe te rekenen dat hij niet eerder uitzettingshandelingen heeft verricht. De rechtbank concludeert ook overigens niet is gebleken dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden of concrete beletselen Evenmin is gebleken dat de vreemdeling heeft geweigerd de benodigde medewerking aan zijn uitzetting te verlenen. Onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak van 29 juni 2009 van de AbRS, welke uitspraak overigens zag op een situatie waar eerst op de negende dag een eerste uitzettingshandeling is verricht, oordeelt de rechtbank dat verweerder door onder deze omstandigheden pas op de achtste dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, in dit geval onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

www.rechtspraak.nl

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...