ECLI:NL:RBDHA:2019:8391
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 13-08-2019
- Datum publicatie 15-08-2019
- Zaaknummer NL19.17396
- Inhoudsindicatie
-
Bewaring. Gegrond. MTV-controle in trein. Staandehouding onrechtmatig omdat die op Belgisch grondgebied heeft plaatsgevonden. Daarom geen sprake van illegaal verblijf na grensoverschrijding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw. Gebrek in het voortraject is in dit geval dermate ernstig dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van 2 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW1439) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17396
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Denishin).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft
verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a,
eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit
beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus
2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is
verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 8 augustus 2019 heropend om
verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt over de
staandehouding van eiser nader te motiveren.
Verweerder heeft op 9 augustus 2019 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft op 12 augustus 2019 gereageerd en daarbij de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Verweerder heeft die toestemming op 13 augustus 2019 gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek op dezelfde dag gesloten.
Verweerder heeft op 9 augustus 2019 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft op 12 augustus 2019 gereageerd en daarbij de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Verweerder heeft die toestemming op 13 augustus 2019 gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek op dezelfde dag gesloten.
Overwegingen
1. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig
is, omdat de MTV-controle of in ieder geval zijn staandehouding op
Belgisch grondgebied heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt.
1.1.
Uit artikel 50, eerste lid, van de Vw, gelezen in samenhang met
artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder b van het
Vreemdelingenbesluit 2000, volgt de bevoegdheid om vreemdelingen ter
bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding in treinen
staande te houden. Daarbij ziet de aanduiding "illegaal verblijf" op
illegaal verblijf in Nederland. Hieruit volgt dat deze bevoegdheid
alleen in Nederland mag worden uitgeoefend. Daarbij wijst de rechtbank
op de uitspraak van 2 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW1439) van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
1.2.
In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en
ophouding heeft een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) het
volgende vermeld:
“Op
23-07-2019, te Breda, om 10:00 uur, was ik, (X) in de internationale
trein: In de internationale trein op het traject Brussel (BE) -
Amsterdam, in de gemeente Breda met het treinnummer : 9223”
“Op
23-07-2019, te 10:15 uur, heb ik, op de bovengenoemde locatie mobiel
toezicht uitgevoerd omdat uit informatie of ervaringsgegevens is
gebleken dat via deze route illegaal verblijf en illegale immigratie
plaatsvindt. Tijdens dit mobiel toezicht heb ik, (X) in genoemde trein
een persoon staande gehouden op grond van artikel 50 van de
Vreemdelingenwet 2000 ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit
en verblijfsrechtelijke positie.”
In het proces-verbaal van bevindingen ‘toezicht controle
o.b.v. artikel 4.17a VB 2000’ heeft dezelfde ambtenaar van de Kmar het
volgende vermeld:
“Wij (…)
verklaren in aanvulling op het gestelde in het proces-verbaal van
staandehouding, overbrenging en ophouding (…) 2. dat het mobiel toezicht
en de daarop volgende staandehouding heeft plaatsgevonden in de
(internationale) trein op het traject: In de internationale trein op het
traject Brussel (BE) - Amsterdam op 23-07-2019, om 10:15 uur (…) 3. dat
het mobiel toezicht in deze (internationale) trein heeft plaatsgevonden
gedurende ten hoogste dertig minuten na het passeren van de
gemeenschappelijke landgrens met Belgie.”
In het aanvullend proces-verbaal ‘ter aanvulling op
proces-verbaal [nummer proces-verbaal] Proces verbaal van
staandehouding’ is het volgende vermeld:
“Nadat de
trein is vertrokken word er door de verbalisanten gewacht met
controleren todat zij de landsgrens van Nederland zijn gepasseert. Het
moment van passeren van de landsgrens word vastgesteld door naar buiten
te kijken uit het raam van de trein. Op het moment dat zij zich er zeker
van hebben gemaakt dat de grens reeds gepasseerd is word de controle
aangevangen. Aangezien er geen mogelijkheid is om stukken op te maken
tijdens de controle of in de trein word dit op een later tijdstip
gedaan. Het tijdstip van passeren van de grens word genoteerd in het
proces verbaal van staandehouding, echter het moment van
het passeren van de grens en de visuele bevestiging hiervan is leidend.”
het passeren van de grens en de visuele bevestiging hiervan is leidend.”
1.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat in
beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van een op
ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Voormeld
proces-verbaal van bevindingen vermeldt dat het mobiel toezicht en de
daarop volgende staandehouding heeft plaatsgevonden om 23 juli 2019 om
10.15 uur. Uit deze bewoordingen kan niet anders worden afgeleid dan dat
eiser om 10.15 uur staande is gehouden. In de reactie van 9 augustus
2019 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de
staandehouding van eiser in ieder geval later heeft plaatsgevonden dan
10.16.02 uur, maar verweerder heeft dat standpunt niet nader onderbouwd.
Voor zover verweerder betoogt dat tussen de aanvang van het mobiele
toezicht om 10.15 uur en het passeren van de landsgrens om 10.16.02 uur
te weinig tijd is gelegen om iemand staande te kunnen houden, is ook dat
betoog niet onderbouwd.
1.4.
Eiser heeft ter zitting een e-mail overgelegd van een
medewerker van de Belgische Spoorwegen van 6 augustus 2019 waarin de
medewerker bevestigt dat volgens hun intern infosysteem (Passengerweb)
de IC-trein 9223 op 23 juli 2019 om 10.16.02 uur het Belgisch
grondgebied heeft verlaten. Verweerder heeft dit niet betwist.
Verweerders verklaring dat dit het moment is waarop de gehele trein de
grens is gepasseerd, en dat de coupé waarin eiser zich bevond de grens
op dat tijdstip al kon hebben gepasseerd, volgt de rechtbank niet. Eiser
heeft in zijn reactie van 12 augustus 2019 nog een andere e-mail
overgelegd van de Belgische Spoorwegen, waaruit blijkt dat het intern
infosysteem het genoemde tijdstip heeft geregistreerd op het moment dat
de eerste ram (het eerste deel van de trein met de bestuurderscabine)
het Belgisch grondgebied verliet. De rechtbank heeft geen
aanknopingspunten om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Dat betekent dat de rechtbank niet kan uitgaan van de juistheid van de
processen-verbaal waar zij vermelden dat het mobiele toezicht is
aangevangen en eiser is staande gehouden op Nederlands grondgebied.
1.5.
Nu eiser in België is staande gehouden, was er ten tijde van de
staandehouding geen sprake van illegaal verblijf na grensoverschrijding
als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw en artikel 4.17a,
eerste lid, van het Vb, zodat de ambtenaar van de Kmar niet bevoegd was
eiser op grond van de hiervoor genoemde bepalingen staande te houden.
1.6.
Het gebrek in het voortraject is in dit geval naar het oordeel
van de rechtbank dermate ernstig dat er geen ruimte is voor een
belangenafweging. De rechtbank wijst hierbij op de onder 1.1 genoemde
uitspraak van 2 april 2012 van de Afdeling. Dat betekent dat de
maatregel van bewaring vanaf het moment daarvan onrechtmatig is en dat
het beroep gegrond is. De rechtbank beveelt de opheffing van de
maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
2. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 22 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 1 x € 105,- (verblijf politiecel) en 21 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.785,-.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 12 augustus 2019, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
2. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 22 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 1 x € 105,- (verblijf politiecel) en 21 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.785,-.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 12 augustus 2019, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 13 augustus 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.785,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:8391
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten