Posts tonen met het label herzieningsverzoek. Alle posts tonen
Posts tonen met het label herzieningsverzoek. Alle posts tonen

03 oktober 2014

Dode mus: Verzoek om herziening aan Raad van State omdat voorafgaande strafrechtelijke detentie onrechtmatig bleek (uitspraak ABRRvS)


ECLI:NL:RVS:2014:3592

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 16-09-2014
Datum publicatie01-10-2014
Zaaknummer 201406100/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Herziening
Inhoudsindicatie
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 juli 2014, heeft verzoeker de Afdeling verzocht de uitspraak van 15 juli 2014 in zaak nr. 201405007/1/V3, waarbij het hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2014 ongegrond is verklaard, te herzien. De brief en een afschrift van de uitspraak van 15 juli 2014 zijn aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201406100/1/V3.
Datum uitspraak: 16 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014 in zaak nr. 201405007/1/V3.
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 juli 2014, heeft verzoeker de Afdeling verzocht de uitspraak van 15 juli 2014 in zaak nr. 201405007/1/V3, waarbij het hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2014 ongegrond is verklaard, te herzien. De brief en een afschrift van de uitspraak van 15 juli 2014 zijn aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1. Aan het verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat, gelet op het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 15 juli 2014 in zaak C/03/193041 (niet gepubliceerd), in rechte is komen vast te staan dat hij op 24 en 25 mei 2014 onrechtmatig in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. Om die reden dient volgens de vreemdeling alsnog te worden beoordeeld of er, ondanks de onrechtmatige strafrechtelijke detentie, zwaarwegende belangen bestaan op grond waarvan zijn inbewaringstelling kan worden voortgezet. Deze beoordeling dient in zijn voordeel uit te vallen, aldus verzoeker.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juni 2002 in zaak nr. 200201655/1, kan de vreemdelingenrechter slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 toegekende bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling. De onrechtmatige vrijheidsontneming via welke de vreemdeling in de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is gebracht, maakt de daarop aansluitende bewaring onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de door de onrechtmatige vrijheidsontneming geschonden belangen.
Van een zodanige onevenwichtigheid is geen sprake. Door verzoeker is nimmer bestreden dat de staatssecretaris de in artikel 5.1b, derde lid, onder a, b, c, d, f en l en de in het vierde lid, onder a, b, c, d en e van het Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde omstandigheden aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Voormelde omstandigheden geven voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat verzoeker zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daarbij verblijft verzoeker sinds 2002 in Nederland en heeft hij consequent te kennen gegeven niet uit eigen beweging uit Nederland te zullen vertrekken.
Gelet op het voorgaande had de aan de inbewaringstelling voorafgegane onrechtmatige strafrechtelijke detentie, ook indien deze voor de uitspraak van 15 juli 2014 bekend was geweest, niet tot een andere uitspraak kunnen leiden.
1.3. Derhalve valt hetgeen in het door verzoeker ingediende verzoek om herziening van voormelde uitspraak van 15 juli 2014 is gesteld, niet aan te merken als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
2. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2014
347-750.

Hier staat de uitspraak:  http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:3592






In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

19 september 2012

Billenkoek voor advocaat van den Toorn. Rechtbank Dordrecht veroordeelt eiser in proceskosten vanwege misbruik procesrecht (uitspraak)

LJN: BX7741, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 12/26660
Datum uitspraak: 18-09-2012
Datum publicatie: 19-09-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Ter zitting heeft eiser zich uitdrukkelijk en herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat zijn beroep uitsluitend erop is gericht de uitspraak te herzien van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 24 augustus 2011 (AWB 10/42894). Hieruit begrijpt de rechtbank dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 9 augustus 2012. Voor zover eiser betoogt dat het belang is gelegen in een beoordeling van het herzieningsverzoek, faalt dit betoog. Eiser heeft geen verzoek bij de rechtbank ingediend om de uitspraak van 24 augustus 2011 te herzien maar hij heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van een bij verweerder ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De hiervoor door eiser ter zitting gegeven reden, namelijk dat hij van de Raad voor Rechtsbijstand voor een herzieningsverzoek geen toevoeging kon krijgen en voor een aanvraag zonder nova wel, is geen reden om af te wijken van de wet. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet aanleiding om eiser op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten die verweerder heeft moeten maken, omdat eiser kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer

procedurenummer: AWB 12/26660, V-nummer: [nummer],

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in het geding tussen

[naam ], eiser,
gemachtigde: mr. drs. R.E.J.M. van den Toorn, advocaat te Made,

en

de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Graafland, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij besluit van 17 augustus 2012 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 20 augustus 2012 beroep ingesteld.

De zaak is op 5 september 2012 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Eiser heeft op 10 juni 2008 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij verweerder. Deze aanvraag is bij besluit van 24 november 2010 afgewezen. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 24 augustus 2011 (AWB 10/42894) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Na deze uitspraak heeft eiser nog vier keer een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De laatste aanvraag heeft eiser op 9 augustus 2012 ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 17 augustus 2012 afwijzend beslist op deze asielaanvraag. Tegen deze afwijzing heeft eiser thans beroep ingesteld.

2.2. Ter zitting heeft eiser zich uitdrukkelijk en herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat zijn beroep uitsluitend erop is gericht de uitspraak te herzien van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 24 augustus 2011 (AWB 10/42894). Uit wat eiser ter zitting heeft verklaard begrijpt de rechtbank dat er wat hem betreft al bij zijn aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (ter zitting noemde eiser dit een herhaalde aanvraag zonder nova) en dat hij alleen de gestelde kennelijke misslag in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, aan de orde wil stellen. Hieruit begrijpt de rechtbank dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 9 augustus 2012. Voor zover eiser betoogt dat het belang is gelegen in een beoordeling van het herzieningsverzoek, faalt dit betoog. Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de rechtbank op grond van bepaalde feiten en omstandigheden, en op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien. Een verzoek om herziening van een uitspraak moet gelet op dit artikel worden gedaan door middel van het indienen van een verzoek daartoe bij de rechtbank. In het onderhavige geval heeft eiser niet aan dit vereiste voldaan, al omdat eiser geen verzoek bij de rechtbank heeft ingediend om de uitspraak van 24 augustus 2011 te herzien maar beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van een bij verweerder ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De hiervoor door eiser ter zitting gegeven reden, namelijk dat hij van de Raad voor Rechtsbijstand voor een herzieningsverzoek geen toevoeging kon krijgen en voor een aanvraag zonder nova wel, is geen reden om af te wijken van de wet.
Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.

2.3. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser evenmin belang heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag van 9 augustus 2012 zelfs bij het bestaan van nieuwe feiten en omstandigheden die een rechterlijke toets rechtvaardigen, omdat bij besluit van 17 februari 2012 tegen eiser een inreisverbod is uitgevaardigd. Op de voet van artikel 66a, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan in dat geval een herhaalde aanvraag niet leiden tot het beoogde doel, namelijk rechtmatig verblijf.

2.4. De rechtbank ziet aanleiding om eiser op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten die verweerder heeft moeten maken, omdat eiser kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij wist dat hij een herzieningsverzoek moest indienen bij de rechtbank, maar dat hij dit niet heeft gedaan omdat hij daarvoor geen toevoeging kreeg. De vervolgens - kennelijk ter voorkoming van het zelf moeten financieren van de herzieningsprocedure - gekozen aanpak om via een nieuwe asielaanvraag en beroep tegen de afwijzing daarvan, herziening te verkrijgen van een eerdere uitspraak van de rechtbank, is misbruik van het procesrecht.
De door verweerder gemaakte kosten worden begroot op de reiskosten van een retour tweede klas van het NS station Rijswijk (gelegen in de buurt van het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst) naar de rechtbank in Dordrecht. De reiskosten worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 toegekend op basis van kosten van openbaar vervoer, tot een bedrag van € 15,56 (conform www.9292.nl). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.

Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.

3. Beslissing

De rechtbank 's-Gravenhage,

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- veroordeelt eiser in de proceskosten die verweerder in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 15,56 ter zake van reiskosten.

Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en mr. S. Kuiper, griffier, ondertekend.

Bron: rechtspraak.nl




Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...