19 augustus 2016

Uitspraken inzake afwijzingen van aanvragen voor nareis


ECLI:NL:RBDHA:2016:9735

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 25-07-2016
Datum publicatie 18-08-2016
Zaaknummer AWB 15 / 20692 
Machtiging voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis afgewezen wegens het ontbreken van een feitelijke gezinsband tussen eisers en referent, de oudere broer van eisers. Na het overlijden van de vader heeft referent moeder ondersteund bij de opvoeding van de jongere kinderen. De rechtbank oordeelt dit onvoldoende om een feitelijke gezinsband op te baseren, temeer nu moeder nog steeds bepaalde taken voor haar rekening neemt. De gezinsband tussen moeder en eisers is niet doorbroken. Het beroep is ongegrond.

9. De rechtbank overweegt allereerst dat de aanvragen van eisers gekwalificeerd dienen te worden als aanvragen om verlening van een mvv in het kader van nareis asiel. Een aanvraag om een mvv dient te worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als die gelden voor de beoordeling van een aanvraag om verlening van de (uiteindelijk) beoogde verblijfsvergunning. Naar de rechtbank begrijpt is het doel van eisers om uiteindelijk in het bezit gesteld te worden van een afgeleide verblijfsvergunning asiel, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Voor de onderhavige procedure is daarom van belang de vraag of eisers feitelijk deel uitmaakten van het gezin van referent. Eisers dienen dit aannemelijk te maken.
10. De rechtbank begrijpt, mede gelet op het hierboven aangehaalde beleid, het standpunt van verweerder in het bestreden besluit aldus dat biologische kinderen (in beginsel) tot het gezin van hun ouders behoren en dat deze gezinsband slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt. Ook in het geval dat een kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, zoals referent stelt dat het geval was bij hem en eisers, brengt dit niet met zich dat het kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouders, behalve als het betreffende kind zelfstandig woont en voorziet in zijn eigen onderhoud, dan wel als het kind een huwelijk of relatie is aangegaan. Van een van de twee laatstgenoemde omstandigheden is niet gebleken. De rechtbank acht het door verweerder gehanteerde beleid noch de toepassing hiervan en de stellingname in het bestreden besluit onredelijk. Voor de onderhavig zaak brengt het bovenstaande met zich dat in beginsel ervan uitgegaan moet worden dat zowel referent als eisers tot het gezin van hun moeder behoren en dat de omstandigheid dat referent, zoals hij beschrijft, zijn moeder feitelijk (onder meer financieel) ondersteund heeft bij de opvoeding en verzorging van eisers, net als zijn vader voorheen deed, niet maakt dat op grond hier van een ‘pleegouder-pleegkind’ relatie kan worden aangenomen tussen referent en eisers of dat hiermee een apart (pleeg)gezin is ontstaan. Immers, niet is gebleken dat de moeder geen verzorgende en opvoedende rol meer vervulde en dat dit hoofdzakelijk door referent werd gedaan. Verweerder heeft in dit verband meer waarde kunnen hechten aan de biologische band tussen de moeder en eisers en de verzorgende rol die de moeder in het gezin had, ten opzichte van de overwegend financieel ondersteunde rol die referent (waarbij hij overigens in enige mate werd geholpen door zijn broer [naam broer] ) vervulde (hetgeen niet betekent dat hij niet belast was met zorgtaken, zoals het doen van boodschappen en de was). Vervolgens rijst de vraag of er andere omstandigheden spelen waardoor geconcludeerd moet worden dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en hun moeder verbroken moet worden geacht, maar waardoor er wel sprake zou zijn van een feitelijke gezinsband tussen hen en referent. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
11. Hetgeen eisers naar voren hebben gebracht over de medische situatie van hun moeder leidt niet tot het oordeel dat niet langer kan worden gesproken van een feitelijke gezinsband. Immers, niet is gebleken dat zij vanwege de medische klachten niet in staat was zorg voor eisers te dragen of als gezinshoofd te fungeren, dan wel dat zij zelf volledig afhankelijk was van referent. Referent heeft immers aangegeven dat zijn moeder in huis deed wat zij kon doen voor gezinsleden (waaronder koken) en dat zij helder van geest was. Verweerder heeft zich in dit verband verder op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de moeder van eisers onder actieve behandeling van een arts stond. Eisers hebben weliswaar in dit verband betoogd dat het asielrelaas van referent geloofwaardig is bevonden en dat ook ervan moet worden uitgegaan dat de verklaringen over de gezondheid van de moeder correct zijn, maar dit laat onverlet dat ook uit de verklaringen van eisers en referent niet volgt dat hun moeder onder behandeling stond van een arts. Referent heeft enkel verklaard dat zijn moeder al langdurig sukkelt met haar gezondheid en dat hij voor haar medicijnen (maagtabletten) en Vinto (een soort jus van geperst fruit) kocht en injecties haalde bij de apotheek. Gelet hierop is niet gebleken dat de klachten van de moeder van eisers van dermate serieuze aard waren dat zij niet meer de rol van hoofd van het gezin kon vervullen en de gezinsband tussen haar en haar kinderen daarom als verbroken zou moeten worden beschouwd.
12. Met betrekking tot de gewijzigde situatie na het vertrek van referent uit Ethiopië en de omstandigheid dat eisers en hun moeder thans gescheiden leven, overweegt de rechtbank dat dit niet valt aan te merken als een uitzonderlijke situatie waardoor het gezinsleven als beëindigd moet worden aangemerkt. Zoals overwogen onder 8 maakt de omstandigheid dat er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest tussen ouders en biologische kinderen nog niet dat er geen sprake meer is van een feitelijke gezinsband en zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. Deze zijn in het onderhavige geval niet gebleken. Daarbij komt dat, nu niet is gebleken van een feitelijke gezinsband (in de vorm van een pleegouder-pleegkinderen verhouding) tussen referent en eisers vóór de binnenkomst van referent in Nederland, het verminderde contact tussen eisers en hun moeder nog niet maakt dat er thans wel een feitelijke gezinsband tussen referent en eisers is ontstaan. Als door het gescheiden leven de gezinsband tussen moeder en kinderen als verbroken beschouwd zou moeten worden, geldt dit temeer voor de gezinsband tussen referent en eisers.
13. Gelet op het bovenstaande hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij niet meer behoren tot het gezin van hun moeder en dat er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen hen en referent. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder niet alle omstandigheden in de besluitvorming zou hebben betrokken en dat in strijd met onderdeel C2/4.1 van de Vc 2000 zou zijn gehandeld.
14. Ten slotte overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de Vw 2000 buiten artikel 29, tweede lid, geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van "family life", als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM buiten voormelde bepalingen plaats dient te vinden in de procedure over een verblijfsvergunning regulier (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:651). Reeds hierom kan het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM niet slagen.


http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:9735


ECLI:NL:RBDHA:2016:9678

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 25-07-2016
Datum publicatie 18-08-2016
Zaaknummer AWB 15 / 20290 
Machtiging voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis afgewezen wegens het ontbreken van een familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent, de oom van eiseres. Geen toestemmingsverklaring van de nog in leven zijnde biologische moeder. Beroep ongegrond.


13. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres tot op heden niet beschikbaar is geweest voor onderzoek. Verweerder heeft eiseres eerst een termijn van vier weken geboden om zich te melden bij de Nederlandse ambassade. Op verzoek heeft verweerder deze termijn vervolgens verlengd tot 1 oktober 2015. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de termijn nog verder had moeten verlengen en is van oordeel dat verweerder eiseres voldoende in de gelegenheid heeft gesteld gehoord te worden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiseres in zijn brief van 21 juli 2015 enkel heeft aangegeven dat eiseres niet kon uitreizen vanwege het regenseizoen en dat het regenseizoen tot halverwege augustus zou duren. Gelet op deze informatie heeft verweerder een voldoende ruime termijn gehanteerd door (conform het verzoek van de gemachtigde) tot 1 oktober 2015 eiseres in de gelegenheid te stellen zich te melden. Vervolgens is er vóór 1 oktober 2015 geen nieuw verlengingsverzoek meer ingediend door eiseres en heeft eiseres evenmin uitgelegd waarom zij buiten haar schuld niet in staat was zich te melden in de periode tussen augustus en oktober. Verweerder heeft, gelet hierop, niet langer hoeven wachten en heeft over kunnen gaan tot besluitvorming. De omstandigheid dat gedurende de hoorzitting van 15 oktober 2015 is aangegeven dat het regenseizoen inmiddels was afgelopen en dat eiseres zich zou melden zodra een toestemmingsverklaring van haar moeder voor handen was, maakt dit niet anders. Nu werd het zich melden immers afhankelijk gesteld van een nieuwe omstandigheid waarvan het nog onduidelijk was hoe lang dit zou duren (het ontvangen van de toestemmingsverklaring). Ten slotte brengt ook het betoog van eiseres in beroep en ter zitting de rechtbank niet tot een ander oordeel. Wat er verder ook zij van het betoog dat Eritreeërs hun land niet mogen verlaten zonder toestemming van de autoriteiten (uitreizen vindt plaats via een moeilijk te verkrijgen uitreisvisum) en dat een poging het land te ontvluchten zeer gevaarlijk is en kan leiden tot de dood; eiseres heeft deze omstandigheden pas in beroep aangevoerd en heeft van tevoren nooit aangegeven dat zij vertraging opliep omdat het moeilijk was (illegaal) uit te reizen en er sprake was van een overmachtssituatie. Ook gedurende de hoorzitting werd in dit verband enkel het regenseizoen aangehaald. Daarnaast werd gedurende de hoorzitting door referent aangegeven dat het, als gebruik wordt gemaakt van omwegen om je schuil te houden, zes uur lopen is om de grens over te steken. Reeds vanaf het begin was eiseres aldus voornemens de grens illegaal over te steken en uit het bovenstaande kan niet worden opgemaakt dat dit erg lastig of onmogelijk was. Zelfs als het gevaarlijk is Eritrea uit te reizen, dan doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de omstandigheid dat het aan eiseres en referent is de gestelde feitelijke gezinsband aannemelijk te maken. Daartoe heeft verweerder het nodig kunnen achten om ook eiseres te horen. Het voorstel van de gemachtigde van eiseres ter zitting om voorshands een mvv te verlenen, eiseres naar Nederland te laten komen, en in Nederland na te gaan of de verklaringen van referent over het bestaan van een feitelijke gezinsband stroken met die van eiseres, kan de rechtbank, gelet op voornoemde bewijslastverdeling, niet volgen. Verweerder zou met de aanwezigheid van eiseres hier te lande immers met een voldongen feit worden geconfronteerd. Dit geldt temeer nu het de vraag is of, zoals verderop in de uitspraak zal worden overwogen, in de door referent beschreven situatie sprake is (geweest) van een feitelijke gezinsband tussen hem en eiseres.
14. De rechtbank ziet voorts aanleiding in te gaan op de overige door verweerder gebezigde redenen voor de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
15. De rechtbank overweegt allereerst dat de aanvraag van eiseres gekwalificeerd dient te worden als een aanvraag om verlening van een mvv in het kader van nareis asiel. Een aanvraag om een mvv dient te worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als die gelden voor de beoordeling van een aanvraag om verlening van de (uiteindelijk) beoogde verblijfsvergunning. Naar de rechtbank begrijpt is het doel van eiseres om uiteindelijk in het bezit gesteld te worden van een afgeleide verblijfsvergunning asiel, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Voor de onderhavige procedure is daarom van belang de vraag of eiseres feitelijk deel uitmaakt van het gezin van referent. Eiseres dient, zoals gezegd, dit aannemelijk te maken.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een feitelijke gezinsband met referent. De rechtbank constateert allereerst dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die de gestelde gezinsband onderbouwen. De rechtbank ziet echter geen noodzaak voor het (doen) uitvoeren van een oom-tante DNA test, nu niet in geschil is dat eiseres de dochter is van de overleden broer van referent. Voorts dient, zoals eiseres ook stelt, te worden bezien of eiseres en referent door middel van aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een gezinsband. Hier zijn zij niet in geslaagd. Verweerder heeft zich in dit verband op goede gronden op het standpunt gesteld dat het onaannemelijk is dat referent de zorg zou hebben gekregen over eiseres op het moment dat hij zelf pas dertien jaren oud was en hij als minderjarig kind nog deel uitmaakte van het gezin van zijn ouders. Het lag dan meer in de rede dat de ouders van referent de zorg over eiseres zouden krijgen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van referent gedurende het eerste gehoor van zijn asielprocedure dat de zorg voor eiseres in eerste instantie aan zijn ouders was overgedragen. Het betoog van referent dat hij de zorg over eiseres kreeg omdat zijn vader reeds in 2004 leed aan tuberculose en zijn moeder ook een slechte gezondheid (hoge bloeddruk) had volgt de rechtbank, nog daargelaten dat dit betoog niet met documenten is onderbouwd, niet. Immers, kennelijk stond de ziekte van de vader en de gezondheid van de moeder van referent er niet aan in de weg dat zij, zoals verklaard in het eerste gehoor, in eerste instantie de feitelijke zorg over eiseres kregen. Ook kan niet gezegd worden dat de ouders van referent in 2004 al dermate oud waren dat zij niet voor eiseres konden zorgen. Immers, de vader en moeder van referent waren in 2004 respectievelijk 53 en 41 jaar oud en hadden binnen het eigen gezin nog de zorg over referent en een dochter van slechts vier jaar oud. Het betoog van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat het in Eritrea anders is qua leeftijd dan in Nederland, dat van een kind van dertien jaar oud meer wordt gevergd en dat mensen al eerder ‘oud’ zijn brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel als hierboven overwogen. Aannemelijk is dat zowel referent als eiseres tot het gezin van hun (groot)ouders hebben behoord, dat er aldus met deze grootouders een feitelijke gezinsband heeft bestaan en dat referent en eiseres niet binnen het gezin van hun (groot)ouders een apart eigen gezin hebben gevormd. De enkele omstandigheid dat referent zich (veel) bezig hield met de zorg voor eiseres, maakt niet dat reeds daarom zijn gezinsband met zijn ouders als verbroken moet worden beschouwd en dat er een nieuw gezin is ontstaan. Het beeld ontstaat dat er sprake is geweest van een groot gezamenlijk gezin met de (groot)ouders waarbij referent, zoals ook gebruikelijk is als mannelijk gezinslid in de betreffende cultuur, een belangrijke rol vervulde, maar waarin hij niet fungeerde als gezinshoofd, zoals zijn ouders wel deden. Uit de verklaringen van referent gedurende de hoorzitting van 15 oktober 2015 volgt met name dat hij, omdat hij werk had, bijdroeg aan de financiering van zaken zoals scholing, de kleding en voeding, en dat hij belangrijke beslissingen nam met betrekking tot eiseres. Echter geeft referent ook aan dat hij (slechts) soms hielp bij het bereiden van het eten of het voeren, maar dat dit ook soms door zijn moeder werd gedaan. Dit bevestigd het bovenbeschreven beeld.
17. Op grond van het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiseres in 2004 feitelijk tot het gezin van haar grootouders is gaan behoren. Ook toen referent zijn militaire dienstplicht moest vervullen is eiseres altijd bij haar grootouders blijven wonen en tot op de dag van vandaag zijn zij in staat gebleken om voor eiseres te zorgen. Zodoende kan ook niet worden geconcludeerd dat de gezinsband tussen eiseres en haar grootouders inmiddels is verbroken.
18. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden in Eritrea en de gezondheidssituatie van de ouders van referent kan aan het bovenstaande niet afdoen. Dit maakt immers niet dat er, anders dan voorheen, thans wel sprake is van een gezinsband tussen eiseres en referent en dat er niet langer van een gezinsband tussen eiseres en haar grootouders kan worden gesproken. Wat er verder ook zij van de gestelde medische problematiek van de grootouders; vooralsnog is niet gebleken dat zij niet langer in staat zijn zorg te dragen voor eiseres. Dit geldt eveneens voor het betoog van eiseres dat Eritrea erg arm is en dat een groot deel van de bevolking niet in de eigen voedselbehoefte kan voorzien. Niet gesteld of gebleken is dat dit ook geldt voor het gezin van eiseres. Ten slotte acht de rechtbank in dit verband van belang dat in de onderhavige procedure niet de vraag voorligt of eiseres in Eritrea bepaalde risico’s loopt, ongeacht of deze risico’s betrekking hebben op een verlies van basisvoorzieningen of op de in Eritrea bestaande dienstplicht. Aangezien er getoetst dient te worden aan de eisen van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, ligt enkel de vraag voor of eiseres aangemerkt kan worden als het pleegkind van referent en of er sprake is van een feitelijke gezinsband. De vraag of er sprake is van risico’s als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 speelt hierbij geen rol.
19. Nu eiseres en referent de gestelde feitelijke gezinsband niet aannemelijk hebben gemaakt, is niet gebleken dat eiseres het pleegkind is van referent en dat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 op haar van toepassing is. Reeds hierom komt eiseres niet in aanmerking voor een mvv en heeft verweerder de aanvraag van eiseres af kunnen wijzen.
20. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hetgeen eiseres tot nu toe in dit verband heeft overgelegd onvoldoende is om een toestemmingsverklaring als bedoeld in onderdeel C2/4.1 van de Vc 2000 aanwezig te achten. Anders dan de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd, kan verweerder de eis stellen dat er sprake moet zijn van een identiteitsbewijs met een zichtbare handtekening, die vervolgens kan worden vergeleken met de handtekening op de toestemmingsverklaring. Op de kopie van het door de gemachtigde van eiseres overgelegde identiteitsbewijs is de handtekening niet duidelijk te zien. Voorts heeft verweerder ter zitting op goede gronden verwezen naar de brief van verweerder van 9 februari 2015, waaruit volgt dat (in beginsel) nodig is dat de toestemmingsverklaring door de achtergebleven ouder in persoon wordt afgegeven bij een diplomatieke post, zodat door middel van DNA-onderzoek de gestelde biologische band met eiseres kan worden onderzocht. Niet gebleken is dat de biologische moeder van eiseres niet in staat is een deugdelijke toestemmingsverklaring over te leggen bij een diplomatieke post. Immers, zij is niet vermist of overleden en er is tussen haar en referent contact geweest. Het is van groot belang dat de situatie waarbij eiseres zonder toestemming van haar biologische ouder naar Nederland wordt gehaald, wordt vermeden.
21. Ten slotte merkt de rechtbank op dat verweerder heeft aangegeven dat, mocht er opnieuw voor eiseres een aanvraag worden ingediend om een mvv in het kader van nareis, de nareistermijn door de onderhavige procedure veilig is gesteld.
22. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:9678


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.


Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...