Posts tonen met het label toegangsweigering. Alle posts tonen
Posts tonen met het label toegangsweigering. Alle posts tonen

18 februari 2021

UITSPRAAK: ABRRvS over toegangsweigering aan de grens in verband met Corona

Het zou ook anders een soort van door de Staat betaald Corona quarantaine hotel worden

 

ECLI:NL:RVS:2021:285

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 17-02-2021
Datum publicatie 17-02-2021
Zaaknummer 202004036/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Bij besluit van 1 juli 2020 is de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd. Bij besluit van dezelfde datum is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, gelden sinds 19 maart 2020 tijdelijke reisrestricties voor personen die uit derde landen naar Nederland willen reizen. De vreemdeling komt uit Barbados. Zij valt niet onder een van de uitzonderingscategorieën en Barbados staat niet op de lijst met derde landen waarvoor het inreisverbod geleidelijk wordt opgeheven. De vreemdeling wordt gelet hierop als een gevaar voor de volksgezondheid beschouwd. Daarom is haar de toegang tot Nederland geweigerd. Deze zaak gaat over de vraag of de vrijheidsontnemende maatregel die is gebaseerd op de toegangsweigering, nog langer gerechtvaardigd is te achten als de vreemdeling na de geldende quarantaineperiode geen klachten heeft die wijzen op corona.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:285

Uitspraak

202004036/1/V3.

Datum uitspraak: 17 februari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 juli 2020 in zaak nr. NL20.13851 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 is de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd. Bij besluit van dezelfde datum is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 22 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding vanaf 16 juli 2020 toegekend.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft het hoger beroep aangevuld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2020, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, en mr. M.A. Vonk, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak ECLI:NL:RVS:2021:286.

Overwegingen

Inleiding

1.    Om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, gelden sinds 19 maart 2020 tijdelijke reisrestricties voor personen die uit derde landen naar Nederland willen reizen. Naar aanleiding van een verzoek van de Europese Commissie (mededeling van 16 maart 2020 aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de lidstaten van de Europese Unie (COM (2020) 115 final)) om tijdelijke inreisbeperkingen in te voeren voor niet-essentiële reizen van derde landen naar de Europese Unie, hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie ermee ingestemd om in het licht van het coronavirus een gecoördineerde tijdelijke beperking van deze niet-essentiële reizen naar de Europese Unie toe te passen. Op 30 juni 2020 heeft de Raad van de Europese Unie aan de lidstaten een Aanbeveling gedaan om per 1 juli 2020 de tijdelijke beperking op gecoördineerde wijze geleidelijk op te heffen voor een aantal veilige landen (20200134 NLE). In Nederland zijn de inreisbeperkingen dan ook per 1 juli 2020 geleidelijk opgeheven. Conform de Aanbeveling gelden er uitzonderingen op de beperkingen voor specifieke categorieën van reizigers (zie bijlagen I en II bij de Aanbeveling). Personen die niet onder de uitzonderingen vallen wordt de toegang geweigerd op grond van artikel 6, eerste lid, onder d, van de Schengengrenscode (PB 2016 L 77). Hierna worden de in Europees verband gecoördineerde tijdelijke reisrestricties "inreisverbod" genoemd, hoewel het dus geen inreisverbod als bedoeld in de Vw 2000 en de Terugkeerrichtlijn betreft.

1.1.    De vreemdeling komt uit Barbados. Zij valt niet onder een van de uitzonderingscategorieën en Barbados staat niet op de lijst met derde landen waarvoor het inreisverbod geleidelijk wordt opgeheven. De vreemdeling wordt gelet hierop als een gevaar voor de volksgezondheid beschouwd. Daarom is haar de toegang tot Nederland geweigerd. Omdat er op korte termijn geen terugvlucht naar Barbados beschikbaar was, is aan haar ook een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Na de geldende quarantaineperiode is gebleken dat de vreemdeling gezond is en dat zij geen klachten heeft die wijzen op corona.

1.2.    Deze zaak gaat over de vraag of de vrijheidsontnemende maatregel die is gebaseerd op de toegangsweigering, nog langer gerechtvaardigd is te achten als de vreemdeling na de geldende quarantaineperiode geen klachten heeft die wijzen op corona. Deze uitspraak heeft ook betekenis voor andere vreemdelingen die op basis van het inreisverbod de toegang is geweigerd en aan wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.

2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling terecht de toegang is geweigerd, omdat voor reizigers uit Barbados een inreisverbod geldt. Verder heeft zij overwogen dat de grondslag voor het weigeren van de toegang na veertien dagen is komen te vervallen, omdat de vreemdeling toen geen gevaar meer vormde voor de volksgezondheid. Omdat de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel is gebaseerd op de toegangsweigering, was die maatregel volgens de rechtbank na de quarantaineperiode niet langer gerechtvaardigd te achten.

Het hoger beroep

4.    De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de grondslag voor de toegangsweigering is komen te vervallen. Hij voert daarover aan dat het inreisverbod als doel heeft de volksgezondheid te beschermen door het aantal reizigers in te perken om zo de verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Ook wijst hij erop dat het inreisverbod geen mechanisme kent van een individuele gezondheidstoets. Hij betoogt verder dat voor reizigers uit Barbados nog altijd geldt dat hun inreis een gevaar voor de volksgezondheid oplevert, zodat de grondslag om de toegang te weigeren nog bestaat.

5.    In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat voor de vraag of de vreemdeling terecht de toegang is geweigerd, alleen ter beoordeling staat of ten tijde van de controle aan de buitengrens door de vreemdeling is aangetoond of zij aan de toegangsvoorwaarden heeft voldaan.

De uitvoeringspraktijk

6.    Reizigers uit derde landen die niet onder een van de uitzonderingscategorieën vallen of die niet afkomstig zijn uit een land waarvoor het inreisverbod geleidelijk wordt opgeheven, worden aan de Nederlandse grens geweigerd ter bescherming van de volksgezondheid (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 14 van de Schengengrenscode). De staatssecretaris heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat het de bedoeling is dat reizigers aan wie de toegang is geweigerd, zo snel mogelijk terugkeren naar hun land van herkomst. Als dat niet meteen lukt, zijn aanvullende maatregelen nodig, aldus de staatssecretaris.

6.1.    De staatssecretaris heeft verduidelijkt dat aan reizigers die op korte termijn terug kunnen, een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. In afwachting van hun vertrek moeten zij zich ophouden in de internationale lounge van Schiphol. Als reizigers niet op korte termijn terug kunnen, wordt hun, in afwachting van vertrek, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000.

6.2.    De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat sinds 19 maart 2020 tot een week voorafgaand aan de zitting bij de Afdeling aan ongeveer 450 reizigers de toegang tot Nederland is geweigerd. Daarvan hebben 416 reizigers een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen. Aan 14 reizigers is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De overige vreemdelingen hebben geen maatregel opgelegd gekregen, vermoedelijk omdat zij direct konden terugkeren.

6.3.    Hieronder wordt ingegaan op de vragen of de toegangsweigering terecht aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag is gelegd en of de toegang aan de vreemdeling ook na de geldende quarantaineperiode nog steeds geweigerd kon worden. Vervolgens zal de vraag beantwoord worden of de vrijheidsontnemende maatregel na de quarantaineperiode nog langer gerechtvaardigd is te achten.

De toegangsweigering bij inreis

7.    Met zijn betoog in de tweede grief dat de rechtbank had moeten volstaan met de beantwoording van de vraag of de vreemdeling op het moment van inreis terecht de toegang is geweigerd, gaat de staatssecretaris voorbij aan het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris terecht de vreemdeling de toegang heeft geweigerd. Uit de overwegingen in de uitspraak van de rechtbank volgt dat zij de toegangsweigering niet onrechtmatig heeft geacht, maar dat zij alleen heeft geoordeeld dat de toegangsweigering met het oog op het besmettingsgevaar na veertien dagen niet meer nodig was. Dit heeft zij ten grondslag gelegd aan de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. In het dictum van de uitspraak staat ook niet dat de toegangsweigering onrechtmatig is.

De tweede grief faalt.

De toegangsweigering na de geldende quarantaineperiode

8.    Niet in geschil is dat vreemdelingen uit Barbados bij aankomst als gevaar voor de volksgezondheid kunnen worden beschouwd en dat hun bij alle niet-essentiële reizen de toegang tot Nederland wordt geweigerd (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode). De vraag is aan de orde of de toegang na de geldende quarantaineperiode ook nog geweigerd kan worden als de vreemdeling geen klachten heeft die wijzen op corona.

8.1.    De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de omstandigheid dat de vreemdeling geen klachten heeft die wijzen op corona, op zichzelf niet maakt dat de grondslag van de toegangsweigering is vervallen. Het inreisverbod gaat immers niet om het gevaar dat de individuele reiziger oplevert. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat uit de mededeling van de Europese Commissie van 16 maart 2020 over de tijdelijke beperkingen van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie, volgt dat het doel van de beperkingen is: het voorkomen van grote reizigersstromen om zo de volksgezondheid te beschermen en verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Het inreisverbod is een generieke maatregel en gaat niet uit van een individuele gezondheidscheck van inkomende reizigers.

8.2.    Het is aanvaardbaar dat de staatssecretaris in deze zeer uitzonderlijke situatie generieke maatregelen neemt om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Nu het inreisverbod na de quarantaineperiode nog steeds gold voor personen uit Barbados, met uitzondering van bepaalde categorieën waaronder de vreemdeling niet viel, kon de vreemdeling, ook nadat bleek dat zij niet besmet was, de toegang nog steeds worden geweigerd.

De vrijheidsontnemende maatregel

9.    De vreemdeling is de toegang terecht geweigerd, omdat niet is voldaan aan een van de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode gestelde vereisten. Uit het dossier volgt dat de vreemdeling niet meteen kon terugkeren naar Barbados, omdat er geen vlucht beschikbaar was. De vreemdeling heeft dat in hoger beroep ook niet bestreden. Niet in geschil is dat aan haar, in afwachting van vertrek, terecht een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd (artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000).

9.1.    Als de reiziger niet op korte termijn kan terugkeren en verblijf in de internationale lounge van Schiphol niet langer mogelijk is, is het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel in beginsel de enige manier om het grensbewakingsbelang veilig te stellen. Toch kunnen zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen op grond waarvan de staatssecretaris van vrijheidsontneming zou moeten afzien (uitspraak van de Afdeling van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3661) of de vrijheidsontneming niet langer zou moeten laten voortduren. De staatssecretaris moet voortdurend nagaan of de maatregel nog voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat het inreisverbod geen mechanisme kent van een individuele gezondheidstoets maakt dus niet dat de staatssecretaris geen belangenafweging hoeft te maken bij de beoordeling of de vrijheidsontnemende maatregel nog langer gerechtvaardigd is. Daarbij moeten alle individuele omstandigheden betrokken worden.

Het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel

10.    Het uitgangspunt is dat de vrijheidsontnemende maatregel nauw verbonden moet zijn met het doel ervan en dat de duur van een detentie om de onrechtmatige binnenkomst te voorkomen niet langer mag zijn dan strikt noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken (zie het arrest van het EHRM van 29 januari 2008, Saadi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD001322903, punt 74).

10.1.    Zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling terecht heeft toegelicht is de vrijheidsontnemende maatregel niet alleen bedoeld om de onrechtmatige binnenkomst te voorkomen, maar ook ter voorbereiding van de terugkeer naar het lang van herkomst (uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2534).

10.2.    Wanneer er niet op korte termijn een terugvlucht beschikbaar is, is een vrijheidsontnemende maatregel gelet op de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd. De staatssecretaris moet enige tijd worden gegund om de terugkeer van de betrokken vreemdeling te regelen. In het licht van de bijzondere, individuele omstandigheden van de specifieke groep vreemdelingen waar het in dit geval om gaat, namelijk reizigers die normaal gesproken visumvrij kunnen reizen en voor wie de inreis alleen onrechtmatig is door het inreisverbod, is slechts een maatregel van relatief korte duur gerechtvaardigd.

10.3.    De staatssecretaris moet zich inspannen om zo snel mogelijk een terugvlucht te regelen voor de vreemdeling. Daarvoor acht de Afdeling een termijn van maximaal veertien dagen redelijk. In gevallen waarin het inreisverbod vanwege het coronavirus de enige reden is waarom de toegang geweigerd is, is het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel na die veertien dagen dus niet langer evenredig. Hiervan kan slechts worden afgeweken onder bijzondere omstandigheden of in gevallen waarin het aan de vreemdeling te wijten is dat die niet kan terugkeren.

Toepassing in deze zaak

11.    Dat de vreemdeling gezond is en geen klachten heeft die wijzen op corona, is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat de toegangsweigering is vervallen. De staatssecretaris klaagt dus terecht dat de rechtbank ten onrechte op grond daarvan heeft overwogen dat de vrijheidsontnemende maatregel na de geldende quarantaineperiode niet langer gerechtvaardigd was. Hoewel de klacht dus terecht is voorgedragen, kan de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, gelet op het volgende.

11.1.    Aan de vreemdeling is op 1 juli 2020 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Nu de vreemdeling geen visum nodig had en haar inreis alleen onrechtmatig is door het inreisverbod en dus behoort tot de hierboven omschreven specifieke groep vreemdelingen, is de maatregel, gelet op wat is overwogen onder 10.2. en 10.3., na veertien dagen niet langer gerechtvaardigd. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf dat moment onrechtmatig was. Gelet op de specifieke omstandigheden van de vreemdeling had de staatssecretaris de maatregel toen moeten opheffen. De rechtbank heeft het beroep dus terecht gegrond verklaard.

Conclusie

12.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van Laar

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

 

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

14 juli 2016

UItspraak: Weigering van de toegang ivm vals paspoort en dan bliijkt iemand een geldige verblijfsvergunning te hebben


ECLI:NL:RVS:2016:2003

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 08-07-2016
Datum publicatie 13-07-2016
Zaaknummer 201601464/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 3 januari 2016 is de vreemdeling de toegang geweigerd. Bij besluit van 18 januari 2016 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201601464/1/V3.
Datum uitspraak: 8 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 februari 2016 in zaken nrs. 16/908 en 16/909 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2016 is de vreemdeling de toegang geweigerd. Bij besluit van 18 januari 2016 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op dit geding is Verordening (EG) nr. 562/2006 (Pb 2006 L 105; hierna: de Schengengrenscode), zoals deze luidde ten tijde van belang, van toepassing.
Achtergrond
2. Op 3 januari 2016 heeft de vreemdeling bij de grensdoorlaatpost Schiphol een nationaal paspoort van Nigeria overhandigd, een Zwitserse verblijfsvergunning (geldig tot 1 juli 2016) en een vliegticket van Amsterdam naar Genève. Op diezelfde datum heeft de Falsificaten Schiphol Desk van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de FSD) geconstateerd dat de personaliapagina van het paspoort is vervalst. De vreemdeling is de toegang geweigerd omdat hij niet beschikt over een geldig reisdocument, in het bezit is van een vals/nagemaakt/vervalst reisdocument en als een gevaar voor de openbare orde wordt beschouwd. De vreemdeling is aangehouden als verdachte ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht en zijn vrijheid is hem op strafrechtelijke gronden ontnomen. Op 5 januari 2016 heeft de verbalisant in het proces-verbaal vaststelling identiteit' verklaard dat de persoon op de foto op de verblijfsvergunning gelijkend is aan de vreemdeling en dat de FSD de verblijfsvergunning op echtheid heeft gecontroleerd en als authentiek heeft beoordeeld. Op 18 januari 2016 is de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling opgeheven.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode, voor zover thans van belang, geldt voor onderdanen van derde landen voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen de toegangsvoorwaarde dat zij in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdanen van derde landen die niet aan alle in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoen, maar wel houder zijn van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur, toegang verleend tot het grondgebied van de andere lidstaten met het oog op doorreis zodat zij het grondgebied kunnen bereiken van de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven, tenzij hun namen zijn vermeld op de nationale signaleringslijst van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, en de signalering vergezeld gaat van instructies om de binnenkomst of doorreis te weigeren.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, sub i en ii, worden onderdanen van derde landen bij binnenkomst en uitreis aan een grondige controle onderworpen. De grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 5, eerste lid, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht of de onderdaan van een derde land in het bezit is van een document dat geldig is voor grensoverschrijding en waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken en dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning en of het reisdocument eventuele tekenen van namaak of vervalsing vertoont.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt, indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd.
Ingevolge artikel 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) blijft de toegang geweigerd, indien de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, op grond van de Schengengrenscode, enig wettelijk voorschrift dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie zijn vrijheid is ontnomen.
Aangevallen uitspraak en grief
4. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet voldeed aan artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode. Nu de vreemdeling echter in het bezit was van een als authentiek beoordeelde Zwitserse verblijfsvergunning, trachtte naar Zwitserland te reizen en niet met het oog op weigering op de nationale signaleringslijst van Nederland staat, had hem, met inachtneming van het imperatief geformuleerde artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode, de toegang op 3 januari 2016 niet mogen worden geweigerd. Nu het besluit tot toegangsweigering onrechtmatig is, geldt hetzelfde voor het daarop gebaseerde besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, aldus de rechtbank.
De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een paspoort met een vervalste personaliapagina. Derhalve werd ernstig getwijfeld aan de door de vreemdeling opgegeven identiteit en de waarde van de verblijfsvergunning. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank ten onrechte het besluit tot toegangsweigering vernietigd en de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig geacht.
Beoordeling
4.1. De grondige controles bij binnenkomst behelzen, gelet op artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode, onder meer de verificatie van verblijfsvergunningen. Om deze verificatie te kunnen laten uitvoeren en de resultaten daarvan af te wachten, moet aan de ambtenaar belast met de grensbewaking enige tijd worden gegund. Vervolgens kan worden vastgesteld of de betrokken vreemdeling behoort tot de in artikel 5, vierde lid, onder a, van de Schengengrenscode genoemde categorie van personen.
4.2. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling, die gezien zijn vliegticket beoogde door te reizen naar Zwitserland, op 3 januari 2016 terecht de toegang is geweigerd nu op die datum is geconstateerd dat hij gebruik heeft gemaakt van een paspoort waarvan de personaliapagina is vervalst. In zoverre slaagt de grief. Eerst op 5 januari 2016 is vastgesteld dat de vreemdeling gelijkend is aan de persoon op de foto op de verblijfsvergunning en is deze vergunning als authentiek beoordeeld. De toegangsweigering duurde, gelet op artikel 7 van de Vw 2000, op dat moment voort omdat de vreemdeling strafrechtelijk was gedetineerd. Na afloop van de strafrechtelijke detentie op 18 januari 2016 kon hem, gelet op de artikelen 13, eerste lid, en 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode, niet langer de toegang worden geweigerd. Op 18 januari 2016 kon aan de vreemdeling derhalve geen vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd. In zoverre faalt de grief.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 januari 2016 ongegrond verklaren en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 januari 2016 gegrond. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 18 januari 2016 tot 29 januari 2016, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 februari 2016 in zaken nrs. 16/908 en 16/909;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de toegangsweigering ongegrond;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 880,00 (zegge: achthonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2016
 Hier staat de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:2003

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

29 december 2011

Weigering tot toegang is geen terugkeerbesluit (uitspraak Raad van State)

LJN: BU9586, Raad van State , 201101820/1/V3

Datum uitspraak: 09-12-2011
Datum publicatie: 29-12-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft overwogen dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op de maatregel van vrijheidsontneming als in dit geval aan de orde. Het betoog van de minister in zijn verweerschrift dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is, omdat artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van deze richtlijn vanwege de daarin aan de lidstaten geboden keuzemogelijkheid niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, treft, gelet op hetgeen de Afdeling daaromtrent heeft overwogen in haar uitspraak van 8 november 2011 in zaak nr. 201101573/1/V3 (www.raadvanstate.nl), geen doel. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100555/1/V3 (www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 15 en de systematiek van de Terugkeerrichtlijn rechtstreeks dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, behoudens de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn benoemde uitzonderingsgevallen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat deze voorwaarde niet zou gelden voor het nemen van een vrijheidsontnemende maatregel na weigering van de toegang tot Nederland als thans aan de orde, nu deze maatregel evenals de maatregel van bewaring een vrijheidsbenemend karakter heeft en tot terugkeer van de vreemdeling strekt. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het besluit tot toegangsweigering impliceert dat een terugkeerprocedure is begonnen, omdat daarin de aanzegging tot het feitelijk en onmiddellijk verlaten van het grondgebied ligt besloten. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat toegang en terugkeer te onderscheiden begrippen zijn. Met het oog op de rechtszekerheid is van belang dat ook in het geval van een weigering van de toegang tot Nederland aan de vreemdeling diens rechtspositie, waaronder met name de verplichting om het grondgebied van de lidstaat te verlaten, uitdrukkelijk kenbaar wordt gemaakt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is een terugkeerbesluit het daartoe aangewezen middel. Een besluit tot weigering van de toegang tot Nederland kan niet worden aangemerkt als tevens bevattend een terugkeerbesluit, nu met name de bedoelde verplichting tot terugkeer daarin niet is opgenomen en het besluit bovendien geen enkele verwijzing bevat naar de in artikel 5, eerste lid, van de Vw 2000 opgenomen vertrekplicht.

Bron: rechtspraak.nl


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

30 juli 2010

In geval van vrijheidsbeperking op grond van artikel 6 Vw hoeft verweerder minder voortvarend te handelen als in het geval vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw (uitspraak Raad van State)

LJN: BN2267, Raad van State , 200908081/1/V3


Datum uitspraak: 19-07-2010
Datum publicatie: 23-07-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vrijheidsontnemende maatregel / due diligence / voortvarend handelen

Het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, is de desbetreffende vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland en daarmee tot het Schengen-gebied. Indien een vreemdeling de toegang is geweigerd, dient hij zich op eigen initiatief zo spoedig mogelijk te begeven naar een land waar hem mogelijk wel toegang wordt verleend. Anders dan in het geval van inbewaringstelling op grond van artikel 59 van de Vw 2000, dat ziet op een zich reeds op het Nederlands grondgebied verblijvende vreemdeling, is bij het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 geen zicht op uitzetting vereist. Gelet hierop zal de minister niet in alle gevallen na toepassing van artikel 6 van de Vw 2000 onmiddellijk handelingen moeten verrichten om het vertrek te bewerkstelligen. In die gevallen echter waarin de minister handelingen verricht om het vertrek van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst of een ander land waartoe hij toegang kan verkrijgen, te faciliteren en waarin de duur van de vrijheidsontneming mede van het handelen van de minister afhankelijk wordt, zal hij daarbij, evenals bij een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000, voortvarend moeten handelen. Op 27 september 2009 heeft de staatssecretaris het voornemen uitgebracht om de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen af te wijzen, nu Groot Brittannië verantwoordelijk is op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend. Op 28 september 2009 heeft de vreemdeling een zienswijze ingediend en heeft de staatssecretaris naar aanleiding hiervan aangegeven niet af te zien van de claimprocedure. Acht dagen later, op 6 oktober 2009, is het dossier van de vreemdeling verzonden naar het Bureau Dublin. De enkele omstandigheid dat de minister in dit opzicht sneller had kunnen handelen, betekent echter, gelet op het totaal van de door de minister verrichte handelingen, niet dat in dit geval niet met gepaste voortvarendheid te werk is gegaan. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de minister niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De grief slaagt derhalve


Bron: rechtspraak.nl

23 september 2009

WBV 2009/19

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 4 september 2009, nr. WBV 2009/19, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:

ARTIKEL I
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A2/5.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:


5.5.2 Procedures voor weigering van toegang aan de grens
De toegangsweigering van een onderdaan van een derde land geschiedt schriftelijk door uitreiking van een standaardformulier. Een derdelander die het oogmerk heeft om kort, dat wil zeggen drie maanden of korter in een periode van zes maanden, in Nederland of elders in het Schengengebied te verblijven wordt de toegang tot het Schengengebied geweigerd ingevolge artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid, SGC.


Een derdelander die lang verblijf wenst, dat wil zeggen langer dan drie maanden in Nederland of het Schengengebied wil verblijven, wordt de toegang tot Nederland geweigerd op basis van artikel 3 Vw. Tot deze laatste categorie horen ook asielzoekers, die per definitie voor een lange tijd beroep doen op bescherming door de overheid.


Ook onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland alsmede hun familieleden die het recht van vrije verkeer hebben op het grondgebied van de lidstaten, wordt de toegang tot Nederland geweigerd op basis van artikel 3 Vw. Aan derdelanders die om toegang verzoeken als familielid van een EU-burger wordt, indien de familieband ter plaatse niet kan worden aangetoond, de toegang tot Nederland geweigerd ingevolge artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid, SGC.


Derdelanders kort verblijf
In het weigeringsformulier conform het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC en als model M17 overgenomen als bijlage van de Vc, worden de redenen aangekruist op grond waarvan de toegang wordt geweigerd. Verder dient op het weigeringsformulier melding te worden gemaakt van:
• de betreffende Staat (in casu de Staat der Nederlanden);
• de betreffende instantie, inclusief logo (in casu KMar of ZHP);
• de toepasselijke bepalingen van de vigerende wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in casu artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid SGC);
• de nationale wetsbepalingen en procedure betreffende het recht van beroep. Op het formulier dient te worden vermeld: ‘Tegen deze beslissing kan op grond van artikel 77, eerste lid, Vw administratief beroep worden ingesteld bij de Minister van Justitie. Het beroep kan worden ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde, of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Het beroep moet worden ingesteld binnen vier weken na de dag waarop de beschikking is gemaakt. Daarbij is aan te bevelen dat een afschrift van de beschikking wordt overlegd’. Tevens dient het adres vermeld te worden waarheen het beroepschrift gezonden kan worden.
Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A, SGC.


Derdelanders lang verblijf
In het standaard weigeringsformulier zoals opgenomen in model M18 worden de redenen aangekruist op grond waarvan de toegang tot Nederland is geweigerd. De toepasselijke bepaling van de vigerende nationale wetgeving (in casu artikel 3 Vw, alsmede de eerdergenoemde nationale wetsbepalingen en procedure betreffende het recht van beroep).
EU-onderdanen, burgers van de EER en Zwitserland en hun familieleden
Voor het schriftelijk weigeren van de toegang tot Nederland van EU-onderdanen, burgers van de EER en Zwitserland en hun familieleden wordt eveneens gebruik gemaakt van het standaardformulier model M18.


Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (inclusief familieleden) wordt verwezen naar A2/6.2.2.2. Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van België en Luxemburg wordt verwezen naar A2/6.2.2.3.


B
Het model M17 wordt toegevoegd en komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.
C
Het model M18 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 2.
D
Het model M19 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 3.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 4 september 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...