Posts tonen met het label Rottman. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Rottman. Alle posts tonen

07 juli 2016

Union Citizenship – Still Europeans’ Destiny after Brexit?


By Gareth Davies
If the UK withdraws from the EU, then its citizens will cease to be citizens of the Union. That much is simple – Article 20 TFEU doesn’t leave any doubt that Union citizens are those who are citizens of the Member States.
Still, while that provision was once thought to make Union citizenship dependent on national citizenship, in Rottmann the Court turned it neatly around, showing how it made national citizenship equally dependent on EU law. In that case a German citizen was faced with threatened denaturalisation, which would be likely to leave him stateless. He argued that the denaturalisation, because it also deprived him of his Union citizenship, was an interference with his EU law rights, and so should be constrained by EU law.
He won on the principle, although he probably lost on the facts: the Court said that indeed, a national measure which deprives a Union citizen of their Union citizenship clearly falls within the scope of EU law, and is therefore subject to judicial review in the light of EU law rules and principles. However, it went on to say that such a measure is not per se prohibited. It must merely be proportionate. Denaturalising fraudsters probably is, in most circumstances.
Rottmann to the rescue for UK citizens?
There is an argument circulating, more in a spirit of desperation than of hope, that Rottmann might offer a way to block Brexit, or at least to amend it in some way. A decision to leave the EU would, after all, be a measure depriving around 60 million Union citizens of their Union citizenship and its associated rights and privileges. Not only that, but this would be clearly contrary to the wishes of at least half, probably more than half, of those citizens. Therefore, can we not argue that a decision to invoke Article 50 TEU is subject to Rottmanesque judicial review?
There are three reasons why this argument fails, although even in failing it does reveal something interesting about the nature of Union citizenship.
Firstly, Rottmann concerned a state that was a Member of the EU, and therefore subject to its law. That it should apply its nationality (and other) rules in the light of EU law is hardly surprising. However, if the UK leaves then it will no longer be subject to EU law, and it will only be at the point that it ceases to be subject to EU law that its citizens will cease to be citizens of the Union. Once the UK is no longer under any obligation to apply or respect EU law, there would be no basis (at least in EU law) for challenging the consequences of its national measures for the rights and privileges of disaffected FUCs (Former Union Citizens).


This rather procedural argument is less persuasive than one based on the bigger Treaty picture: by inserting Article 50 into the TEU the Member States, and for that matter the European Parliament, clearly accepted the possibility of departure from the Union, and associated removal of Union citizenship from national communities. To read Rottmann as possibly preventing this is to see it as an attempted coup d’etat, as a ruling that undermines an explicit provision of the Treaty and removes a more fundamental element of national sovereignty than Van Gend or Costa ever did. Is this plausible, when the case presents itself merely as an orthodox ruling that Member States must take account of the consequences of their actions for EU law?
It may help here to conceive of individual membership and national membership of the Union. The latter is regulated by Articles 49 and 50 TEU, and the former essentially created by Union citizenship. Whether a state member may deprive a person of their individual membership is, post-Rottmann, and understandably, an EU law matter. However, whether a community as a whole may take a decision to resign their membership, both individual and national, is another question, and there is nothing in Rottmann which suggests that it is intended to be about this.





Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

14 januari 2012

Zambrano en Dereci-arresten geven alleen verblijfsrecht als EU-onderdaan gedwongen moet vertrekken (uitspraak)

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer

Zaaksnummer: AWB 11/16471 BEPTDN S2

Uitspraak van de rechtbank van 3 januari 2012

(....)

Eiseres heeft, onder verwijzing naar het arrest Zambrano van het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011 (C-34/09), aangevoerd dat haar als ouder van twee Nederlandse kinderen een verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).

In artikel 20 van het VWEU is opgenomen dat burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit en dat de burgers van de Unie de rechten genieten en de plichten hebben die bij de Verdragen zijn bepaald. Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 2 maart 2010 (C-135/08, Rottmann) verzet artikel 20 VWEU zich tegen nationale maat¬regelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten.

In het hiervoor genoemde arrest Zambrano heeft het Hof overwogen dat het effectieve genot wordt ontzegd wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in de lidstaat waar zijn kinderen van jonge leeftijd, staatsburgers van die lidstaat en te zijnen laste, verblijven. Er is namelijk van uit te gaan dat een dergelijke weigering ertoe zal leiden dat deze kinderen, burgers van de Unie, zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om hun ouders te volgen, aldus het Hof.

Naar aanleiding van een verzoek van het Verwaltungsgerichtshof Oostenrijk om nadere uitleg van bovengenoemde overweging uit het arrest Zambrano, heeft het Hof bij arrest van 15 november 2011 geantwoord (2011, C-256/11, in onder meer de zaak Dereci) dat artikel 20 VWEU zich er niet tegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, wiens echtgenote en minderjarige kinderen burger van de Unie zijn, het recht van verblijf ontzegt in die lidstaat, tenzij een dergelijke ontzegging met zich meebrengt dat de burger van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste rechten die hij aan het burgerschap ontleent. Volgens het Hof volgt uit het arrest Zambrano dat het criterium van de ontzegging van het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten, betrekking heeft op gevallen die erdoor gekenmerkt worden dat de burger van de Unie feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten. Dit is volgens het Hof een criterium van zeer bijzondere aard. Het enkele feit dat het voor een staatsburger van een lidstaat misschien wenselijk is – om economische redenen of om de eenheid van de familie op het grondgebied van de Unie te bewaren – dat de leden van zijn familie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, bij hem op het grondgebied van de Unie verblijven, volstaat volgens het Hof niet om aan te nemen dat de burger van de Unie verplicht zal worden om het grondgebied van de Unie te verlaten indien een dergelijk recht niet wordt toegekend.

Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van eiseres op het arrest Zambrano niet opgaat. Referent en de kinderen worden immers niet feitelijk verplicht om het grondgebied van de Unie te verlaten. Het enkele feit dat het wenselijk is om de eenheid van de familie te bewaren, volstaat niet om aan te nemen dat de burger van de Unie verplicht zal worden om het grondgebied van de Unie te verlaten.

Voorts heeft eiseres zich beroepen op het bepaalde in de Richtlijn vrij verkeer Unieburgers en hun gezinsleden (de Gezinsherenigingsrichtlijn, 2004/38/EG). De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn deze richtlijn niet van toepassing is op gezinsleden van een EU-burger. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in rechtsoverweging 48 van het hierboven aangehaalde arrest Dereci. De stelling van eiseres dat een minder gunstige behandeling van Nederlanders dan van derdelanders in strijd zou zijn met artikel 8 en artikel 14 EVRM, volgt de rechtbank dan ook niet.

De rechtbank is gelet op het voorgaande en anders dan eiseres van oordeel dat artikel 20 VWEU noch de Gezinsherenigingsrichtlijn in de weg staan aan het tegenwerpen van het mvv-vereiste.

Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (onder meer de uitspraak van 26 april 2007, nr. 16351/03, Konstatinov tegen Nederland; JV 2007/251) dient, ook indien geen sprake is van inmenging in de zin van artikel 8 EVRM, een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de vreemdeling en anderzijds het algemeen belang van de betreffende lidstaat waarbij alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar moeten worden betrokken. Bij die belangenafweging zal beoordeeld moeten worden of er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. Als, zoals in het onderhavige geval, het gezinsleven is begonnen op een moment waarop de betrokken personen wisten dat de vreemdeling illegaal was, zal slechts onder zeer uitzon¬der¬lijke omstandigheden kunnen worden gezegd dat verblijfsweigering een schending van artikel 8 EVRM oplevert.

Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Angola uit te oefenen, nu referent als vluchteling naar Nederland is gekomen en hem een asielvergunning is verleend. Hij heeft in Angola forse trauma’s meegemaakt, ter onderbouwing waarvan hij medische verklaringen heeft overgelegd. Volgens eiseres is hiermee een begin van bewijs geleverd dat sprake is van een objectieve belemmering.

Verweerder heeft met betrekking tot het bestaan van objectieve belemmeringen voor referent in verband met zijn toelating als vluchteling in Nederland in 1994, verwezen naar het primaire besluit. Hierin is overwogen dat, gelet op de lange periode dat referent in Nederland heeft verbleven en gelet op de gewijzigde politieke omstandigheden in Angola, niet valt in te zien dat nog sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Angola uit te oefenen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken dat referent om medische redenen niet naar Angola zou kunnen reizen en daar niet zou kunnen verblijven. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard niet te hebben kunnen achterhalen om welke redenen aan referent een vergunning is verleend omdat het dossier van referent zich in het archief bevindt. Volgens verweerder blijkt uit het algemeen ambtsbericht dat de politieke situatie is verbeterd, zodat geen sprake meer is van objectieve belemmeringen.

Ingevolge paragraaf B2/10.2.3.2, Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zien objectieve belemmeringen op belemmeringen om het gezinsleven tussen de verblijfsgerechtigde hoofd¬persoon en de gezinsleden buiten Nederland uit te oefenen. Voor zover hier van belang geldt daarbij als uitgangspunt dat indien een verblijfsvergunning asiel is verleend en het gezinslid uit hetzelfde land komt, een zeer sterk vermoeden bestaat van een objectieve belemmering dat slechts op individuele gronden van de betreffende zaak kan worden weerlegd. Voor de vraag naar de aanwezigheid van objectieve belemmeringen is doorslaggevend de vraag of de (persoonlijke) omstandigheden die tot de verblijfsvergunning asiel hebben geleid, op dit moment nog steeds aanwezig zijn.

Tussen partijen is niet in geschil dat referent in Nederland als vluchteling is toegelaten. Volgens het hiervoor geschetste beleid van verweerder bestaat dan op voorhand een zeer sterk vermoeden van een objectieve belemmering, welk vermoeden slechts op individuele gronden kan worden weerlegd. Door slechts in algemene bewoordingen te verwijzen naar het tijdsverloop en de gewijzigde omstandigheden in Angola, zonder te beoordelen of de omstandigheden die in het geval van referent tot de verblijfsvergunning asiel hebben geleid op dit moment nog steeds aanwezig zijn, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nagelaten de in dit kader van betekenis zijnde persoonlijke feiten en omstandigheden kenbaar af te wegen.

Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Hetgeen verder is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
(...)

Bron: rechtspraak.nl


Law Blogs
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...